gepubliceerd op 25 september 2013
Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen van de statuten van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
15 SEPTEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen van de statuten van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Als gevolg van het door de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en tele-communicatiesector, gewijzigde statuut van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT), moesten ook de statuten van het personeel van het BIPT, die verspreid waren over vijftien koninklijke besluiten van 18 maart 1993, volledig worden herzien.
Bijgevolg werden tien van de vermelde koninklijke besluiten van 18 maart 1993 vervangen door twee koninklijke besluiten van 11 januari 2007 houdende respectievelijk het administratief en het geldelijk statuut. Deze besluiten spelen in op de specifieke opdracht en noden van het BIPT als regulator en waarborgen op dit vlak de onafhankelijkheid van het Instituut.
Het thans voorgelegde wijzigend besluit heeft tot doel enkele anomalieën en tikfouten recht te zetten.
Er werd tevens van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele nieuwigheden in te voeren en enkele bepalingen uit het statuut van het Federale openbare ambt, zoals het telewerk, over te nemen.
Er is integraal rekening gehouden met het advies van de Raad van State.
Bespreking artikel per artikel HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Artikel 1 Artikel 1 voldoet aan het advies van de Raad van State dat aanbeveelt om het begrip werkdag te definiëren.
Artikelen 2 tot en met 5 Artikel 73, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, werd door de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen, overgeheveld naar de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, en opgenomen als artikel 26bis, § 1. Bijgevolg moeten de verwijzingen naar dit artikel in de artikelen 20, 21, 22 en 24 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, hieraan worden aangepast.
Artikel 6 Om eenvormigheid te krijgen tussen de Franse en de Nederlandstalige tekst van artikel 31, § 2, wordt in het Frans de uitdrukking « position d'activité de service » vervolledigd tot « position administrative d'activité de service ». Terwijl in de Nederlandstalige tekst « actieve dienst » wordt vervangen door « de administratieve stand dienstactiviteit ».
Artikel 7 Door de vaststelling in artikel 11 van het koninklijk besluit van 14 juni 2007 houdende wijziging van verscheidene reglementaire bepalingen, van de datum van opheffing van het koninklijk besluit nr. 46 van 10 juni 1982 betreffende de cumulaties van beroepsactiviteiten in sommige openbare diensten, is de nieuwe regeling voor het aanvragen van het akkoord voor het cumuleren van beroeps-activiteiten voorzien in de artikelen 44 en 45 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, in werking getreden.
Aan deze nieuwe cumulregeling worden enkele verduidelijkingen aangebracht die werden overgenomen uit de aanpassingen die in het statuut-Camu werden ingevoerd voor de Rijksambtenaren.
Artikelen 8 tot en met 13 De besluiten van 11 januari 2007 introduceerden een aantal nieuwe elementen inzake personeelsmanagement, zoals de functiebeschrijvingen, meetbare functie- of dienstgebonden resultaatsgebieden, de individuele doelstelling, plannings- en functioneringsgesprekken en finaal een financiële impact volgens de geleverde prestaties.
In het sociaal overleg dat aan deze ingrijpende wijziging voorafging werd afgesproken dat na een tweetal jaren een evaluatie zou worden gemaakt van dit aspect van het administratief statuut. Vooral zou worden nagegaan hoe het nieuwe stelsel op zich functioneert, of deze vernieuwde aanpak leidt tot meer efficiëntie, of het personeel via dit instrument constructief kan worden aangemoedigd en hieruit afgeleid of er bijsturingen nodig en wenselijk zijn.
Het sociaal overleg binnen het Instituut heeft deze oefening gemaakt en op basis hiervan worden, op het vlak van de beoordeling, onderstaande wijzigingen aangebracht aan het administratief statuut.
Met artikel 8 worden zowel de Voorzitter, de Leden van de Raad als de Ombudslieden opgenomen als « beoordelaar » in artikel 54 van het administratief statuut. Dit omdat, enerzijds, de ambtenaren van het niveau A van het Instituut beoordeeld worden door de Voorzitter of het Lid van de Raad onder wiens bevoegdheid zij vallen. Anderzijds worden de BIPT-personeelsleden die ter beschikking zijn gesteld van de Ombudsdienst voor telecommunicatie en van de Ombudsdienst voor de postsector, en die in overeenstemming met de artikelen 46bis, § 5 en 46ter, § 5 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, onder het hiërarchische gezag staan van de Ombudslieden, ook door deze laatsten beoordeeld.
Artikel 9 vervroegt de beoordelingscyclus op kalenderbasis met één maand om tijdige uitbetalingen te kunnen waarborgen.
Artikel 10 bepaalt dat het functioneringsgesprek en de bijhorende beoordeling handelen over een tijdspanne van 12 maanden. Voorheen was dit zes maanden. Niet alleen is dit ongebruikelijk kort, de praktijk wijst ook uit dat het tot een teveel aan formalisme leidt dat in de algemene regel geen meerwaarde biedt en het stelsel zelf in vraag laat stellen.
Daarbij wordt de zesmaandelijkse procedure bewaard wanneer uit het functioneringsgesprek blijkt dat meer directe bijsturing noodzakelijk is. Een facultatief functioneringsgesprek blijft mogelijk, zonder dat er waarderingscijfers worden toegekend.
In § 4 wordt bovendien bepaald dat het zesmaandelijkse functioneringsgesprek verplicht blijft voor personeelsleden met een score lager dan 60, zodat coaching en bijsturing gewaarborgd blijft.
Met de artikelen 11, 12 en 13 worden een aantal tekstaanpassingen aangebracht die louter het gevolg zijn van de overschakeling van 6- naar 12-maandelijkse functioneringsgesprekken.
Artikel 14 Volgens artikel 97 van het administratief statuut heeft een personeelslid tien werkdagen de tijd om een beroep in te stellen bij de Raad van Beroep van het BIPT tegen de voorstellen waartegen volgens dit statuut kan worden opgekomen. De termijn waarbinnen een beroep tegen een voorstel van de vermelding « onvoldoende » kan worden ingediend, wordt hiermee in overeenstemming gebracht en wordt dus van vijftien werkdagen tot tien werkdagen teruggebracht.
Artikel 15 Het betreft hier wel degelijk een toelage waarop voorheffing, patronale lasten en afhoudingen worden toegepast en geen vergoeding van onkosten door de ambtenaar waarop dit niet gebeurt.
Artikelen 16, 17 en 19 Volgens artikel 104, § 2, mag de Voorzitter of een Lid van de Raad die een tuchtstraf heeft voorgesteld, na een advies van de Raad van Beroep, niet deelnemen aan de vergadering van de Raad waarop de definitieve beslissing wordt genomen. Omdat de Voorzitter of het bedoeld Lid van de Raad ook ingeval het personeelslid de Raad van Beroep niet aanhangig maakt, beschouwd kan worden als partijdig, mag hij ook in dat geval niet aanwezig zijn bij het nemen van de beslissing door de Raad.
Bovendien wordt toegevoegd dat een ambtenaar een beroep kan inleiden bij de Raad van Beroep indien de Raad een zwaardere straf meent te moeten opleggen dan deze voorgesteld door de hiërarchische meerdere.
Artikel 18 Dit is de rechtzetting van een vergetelheid in de Franse tekst.
Artikel 20 Zoals in het statuut Camu voor de Rijksambtenaren wordt in het administratief statuut van het BIPT uitdrukkelijk vermeld dat een ongewettigde afwezigheid wordt beschouwd als non-activiteit.
Artikelen 21, 22, 26 en 27 Door het van toepassing stellen op het BIPT van het koninklijk besluit van 22 november 2006 betreffende het telewerk in het federaal administratief openbaar ambt, wordt een degelijke juridische basis gegeven aan het telewerk dat, als experiment, in 2004 werd opgestart en dat één jaar later werd bestendigd.
Artikel 22 bepaalt dat voor het BIPT « het directiecomité » moet worden gelezen als « de Raad » en met artikel 27 worden twee bepalingen uit het koninklijk besluit van 22 november 2006 niet van toepassing verklaard op het Instituut.
Artikel 23 Met artikel 132 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, wordt bij het BIPT het anciënniteitsverlof ingevoerd waarbij één dag verlof wordt toegekend per schijf van vijf jaar dienstanciënniteit. Als gevolg van de paragrafen 3 en 4 van dit artikel wordt er bij de vaststelling van de periode van vijf jaar dienstanciënniteit die recht geven op een bijkomende dag anciënniteitsverlof, geen rekening gehouden met de periodes waarin het personeelslid volledige of deeltijdse loopbaanonderbreking of de halftijdse vervroegde uittreding heeft genomen. Deze afwezigheden worden echter wel in aanmerking genomen voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit. Bovendien wordt het anciënniteitsverlof door artikel 135 van hetzelfde besluit in evenredige mate verminderd voor de personeelsleden die in het lopende jaar deze afwezigheden nemen en dus worden zij hiervoor eigenlijk een tweede maal gesanctioneerd. Door het verwijderen van de vervroegde uittreding en van alle vormen van loopbaanonderbreking uit de opsommingen in de paragrafen 4 en 5 van artikel 132, wordt deze onrechtvaardigheid opgeheven en worden ook de periodes van deze afwezigheden in aanmerking genomen voor de vaststelling van het aantal dagen anciënniteitsverlof.
Dezelfde wijziging wordt in paragraaf 5 ingevoerd voor de contractuele personeelsleden. Vermits daar echter ook het verlof voor opdracht moet worden geschrapt omdat contractuele personeelsleden dit verlof niet kunnen nemen, wordt in deze paragraaf nu gezegd dat voor de vaststelling van het aantal dagen anciënniteitsverlof er geen rekening wordt gehouden met de verloven en afwezigheden tijdens dewelke een statutair personeelslid zich in de administratieve stand « non-activiteit » zou bevinden.
Artikel 24 De Franstalige en de Nederlandstalige tekst van artikel 137 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, zijn volledig verschillend. De Nederlandstalige tekst is correct en dus wordt de Franstalige tekst dienovereen-komstig aangepast.
Artikel 25 Met dit artikel wordt een foutieve verwijzing verbeterd. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Artikel 28 Artikel 28 voldoet aan het advies van de Raad van State dat aanbeveelt om het begrip werkdag te definiëren.
Artikelen 29 en 30 De vereenvoudiging van de artikelen 14 en 15 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, die ingevoegd werd door de artikelen 65 en 66 van het koninklijk besluit van 19 november 2008 houdende vereenvoudiging van verscheidene reglementaire bepalingen betreffende de loopbaan van het Rijkspersoneel, wordt in hoofdzaak overgenomen. Het nieuwe artikel 17 omschrijft wat verstaan dient te worden onder « geldelijke anciënniteit » en het nieuwe artikel 18 geeft aan welke diensten hiervoor worden aanvaard.
Met andere woorden, de erkenning van de diensten verricht in de privésector of als zelfstandige en die een nuttige ervaring vormen voor de uitoefening van de functie in kwestie, kan worden aanvaard voor alle statutaire en contractuele personeelsleden van het Instituut, maar voor de niveaus B, C en D pas vanaf een latere datum dan voor het niveau A (overeenkomstig de geleidelijke toepassing voor het Rijkspersoneel). De Raad van het Instituut dient zich uit te spreken over de duur en de relevantie van de diensten met de functie.
Voor de aanvaarding van de diensten is echter eveneens voorzien in een gunstig advies van de bij het Instituut aangeduide afgevaardigde van de Minister van Begroting.
Artikel 31 Aan de lijst van premies, vergoedingen en toelagen van de federale overheid die van toepassing worden gesteld op het personeel van het Instituut, wordt het koninklijk besluit van 13 juni 2010 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt, toegevoegd zodat ook aan de personeelsleden van het Instituut de verhoogde fietsvergoeding kan worden toegekend.
Artikel 32 Er wordt een kilometervergoeding ingevoerd voor de personeelsleden die de toelating krijgen om hun eigen voertuig te gebruiken om dienstredenen. Deze vergoeding wordt uitgekeerd op voorlegging van een omstandige opgave van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers en wordt berekend door het bedrag opgenomen in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, te vermenigvuldigen met de afgelegde afstand in kilometers.
Artikel 33 De ontbrekende woorden « voor routekosten » worden in de Nederlandstalige tekst ingevoegd.
Artikel 34 Het wordt aangewezen bevonden om de berekening van de beheerstoelage uit te voeren op basis van het aantal in de beschouwde halfjaarlijkse periode gepresteerde werkdagen en niet meer van het aantal kalenderdagen. Net zoals voor de vaststelling van de weddes is een berekening in werkdagen billijker, zeker wanneer er wordt geopteerd voor verminderde prestaties.
Dit artikel evenals het volgende, brengen ook wijzigingen aan die het gevolg zijn van de vervroeging van de beoordelingscyclus met één maand door onderhavig besluit.
Artikel 35 In overeenstemming met artikel 49 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie wordt de beheerstoelage berekend op het maximumbedrag van de weddenschaal waarin het betrokken personeelslid zich bevindt in de maanden juni en december. Dit betekent dat de beheerstoelage van een personeelslid dat in de loop van de beschouwde periode is overgegaan naar een hogere weddenschaal door een bevordering in wedde of in graad, tot nu toe voor de volledige periode wordt vastgesteld in het hogere barema.
Met onderhavig artikel wordt dit aangepast en zal de berekening van de beheerstoelage voor het aantal maanden van de periode vóór de weddenbevordering op basis van de lagere weddenschaal gecombineerd worden met de berekening van het aantal maanden in de weddenschaal na de weddenverhoging.
Artikel 36 De beheerstoelage staat in verhouding tot het waarderingscijfer dat wordt toegekend bij de beoordeling. Tijdens de proefperiode wordt een op proef benoemde ambtenaar echter niet beoordeeld. Dat gebeurt ook niet voor de contractuele personeelsleden gedurende het eerste jaar na hun indiensttreding. In overeenstemming met artikel 51, § 1, wordt aan beiden in deze periode ambtshalve het minimumbedrag toegekend.
Dat betekent echter dat een contractueel personeelslid dat, onmiddellijk voorafgaand aan zijn benoeming op proef al langer dan twaalf maanden in dienst was en dus reeds werd beoordeeld, ambtshalve terug zou vallen op het minimumbedrag van de beheerstoelage.
Voorgesteld wordt om in deze gevallen tijdens de proefperiode het laatste toegekende waarderingscijfer, en dus ook de daaraan verbonden toelage, te behouden.
Artikel 37 Dit artikel voldoet aan het advies van de Raad van State door aan te geven dat de bepaling waarnaar aanvankelijk was verwezen, niet meer van toepassing was. Deze is geactualiseerd.
Artikel 38 Artikel 63, § 1, van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 vormt de juridische basis voor de terugbetaling van het abonnementsgeld voor een telefoontoestel of gsm. Dit was één van de voordelen die op het ogenblik van de oprichting van het BIPT op basis van artikel 73, § 3 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven werden overgenomen van de Regie van Telegrafie en Telefonie.
Om mee te gaan met de evolutie en de huidige gebruiken in de telecommunicatiesector, wordt met paragraaf 1 van dit artikel het gratis telefoon- of gsm-abonnement voor de actieve ambtenaren en contractuele personeelsleden vervangen door een maximale forfaitaire tussenkomst in de kostprijs van een telecompakket dat ten minste vaste en/of mobiele telefonie en/of een breedbandaansluiting bevat.
Vermits voor de tussenkomst in een telecompakket een aangifte als voordeel van alle aard zal gebeuren, kan dit voordeel niet worden toegekend aan de op rust gestelde personeelsleden.
Paragraaf 2 van dit artikel regelt eigenlijk drie zaken. In de eerste plaats wordt de telefoonaansluiting die niet als voordeel doch wel om dienstredenen aan sommige personeelsleden werd toegekend, verwijderd uit het hoofdstuk van het geldelijke statuut houdende de voordelen toegekend aan de personeelsleden.
Anderzijds bevestigt de nieuw ingevoerde paragraaf dat niet de tussenkomst in een telecompakket maar wel het gratis telefoon of gsm-abonnement wordt toegekend aan de op rust gestelde personeelsleden en aan hun overlevende echtgeno(o)t(e) of officieel samenwonende partner.
Bovendien geldt deze paragraaf als een bevestiging van een bestaande situatie met terugwerking tot de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 11 januari 2007. Het gratis telefoon of gsm-abonnement werd namelijk, zowel destijds bij de Regie van Telegrafie en Telefonie, als nadien bij het Instituut, ook toegekend aan de personen die onmiddellijk aansluitend op hun diensttijd bij deze instellingen met pensioen gingen.
Artikel 39 In plaats van de maximale familiale inkomensplafonds voor de toekenning van de studiebeurzen en de tussenkomsten in medische kosten, jaarlijks te laten vaststellen door de Raad, wordt verkozen om deze op te nemen in de mobiliteitsregeling voor de wedden en te verbinden aan de basisindex die ook wordt gebruikt voor vermelde sociale voordelen.
Artikel 40 In de Nederlandstalige tekst van artikel 69, § 2 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, is er sprake van een « onkostenvergoeding ». Dit werd in de Franstalige tekst ten onrechte vertaald als « allocation ».
Om de redenen aangehaald in de commentaar bij artikel 15 van onderhavig besluit dient het woord « allocation » te worden vervangen door « indemnité ».
Artikel 41 Met artikel 58 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, werd vanaf 1 juli 2006 een toelage ingevoerd voor de BIPT-personeelsleden die belast zijn met het uitvoeren van controles. Vermits een aantal andere premies en toelagen, onrechtstreeks verbonden aan het uitvoeren van dergelijke opdrachten, vanaf dezelfde datum, werden opgeheven door artikel 73, § 2, van hetzelfde besluit, werd in artikel 69, § 1, een compenserende premie voorzien voor de personeelsleden die door deze maatregelen verlies zouden lijden. In de slotbepalingen werd echter nagelaten deze paragraaf van artikel 69 uitwerking te laten hebben vanaf 1 juli 2006, de datum waarop ook de artikelen 58 en 73, § 2 uitwerking hadden.
De terugwerkende kracht is gerechtvaardigd omdat het er enkel om gaat een juridische incoherentie van een vorige wijziging van het statuut recht te zetten. Daarbij wordt geen afbreuk gedaan aan verworven situaties, noch aan het gelijkheidsbeginsel. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie Artikel 42 Artikel 73, § 1, 5°, van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, bepaalt dat onder meer vermeld koninklijk besluit van 18 maart 1993 « niet meer van toepassing gesteld wordt op de ambtenaren ». Dit besluit werd niet opgeheven omdat het nog van toepassing is op de personeelsleden van de vroegere Dienst Kijk- en Luistergeld die in 1997 van Belgacom overgeheveld werden naar het Instituut en die ondertussen ter beschikking gesteld zijn van verscheidene federale overheidsdiensten.
Teneinde deze personeelsleden de mogelijkheid te bieden ook de nieuwe verhoogde fietsvergoeding te kunnen genieten, wordt het koninklijk besluit van 13 juni 2010 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt, toegevoegd aan de lijst van premies, vergoedingen en toelagen van de federale overheid die op hen van toepassing zijn. HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen Artikel 43 Een overgangsbepaling is noodzakelijk omdat door de vervroeging van de beoordelingscyclus met één maand de lopende periode voor de berekening van de halfjaarlijkse beheerstoelage zal gebeuren op vijf in plaats van zes maanden. Eénmalig gelden deze vijf maanden voor een volledige referentieperiode. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen Artikel 44 De terugwerkende kracht van de artikelen 29, 30, 31, 41 en 42 wordt gerechtvaardigd omdat ze aan de ambtenaren van het BIPT dezelfde voordelen verlenen als aan de rijksambtenaren. Om de naleving van het gelijkheidsbeginsel ten volle te garanderen, hebben ze bovendien uitwerking op dezelfde datum als die waarop de overeenstemmende bepalingen van het statuut-Camu in werking zijn getreden.
De wijzigingen waarin de artikelen 33 en 40 voorzien, beperken zich tot de rechtzetting van de samenhang van bepalingen die aan het personeel voordelen verlenen. Het is bijgevolg volkomen logisch dat deze terminologische correcties uitwerking krijgen vanaf de datum van inwerkingtreding van de gecorrigeerde bepalingen.
De artikelen 36 en 38, 2°, hebben terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het administratief statuut, omdat de bepalingen daarvan overeenstemmen met de vaste praktijk van het Instituut sedert die datum. Het komt dus eropaan de rechtstoestand te doen overeenstemmen met de feitelijke toestand, zonder dat dit afbreuk doet aan de verworven situaties.
Artikel 45 Dit artikel behoeft geen commentaar.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE
ADVIES 53.302/4 VAN 29 MEI 2013 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT 'TOT WIJZIGING VAN SOMMIGE BEPALINGEN VAN DE STATUTEN VAN HET PERSONEEL VAN HET BELGISCH INSTITUUT VOOR POSTDIENSTEN EN TELECOMMUNICATIE' Op 3 mei 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van sommige bepalingen van de statuten van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie'.
Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 29 mei 2013.
De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, kamervoorzitter, Pierre Vandernoot en Bernard Blero, staatsraden, Sébastien Van Drooghenbroeck en Jacques Englebert, assessoren, en Colette Gigot, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Yves Delval, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 29 mei 2013.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. In het eerste lid behoort eveneens verwezen te worden naar het derde lid van artikel 26 van de wet van 17 januari 2003 'met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector', dat de Koning machtigt om het administratief statuut vast te stellen van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, hierna het Instituut genoemd.2. In het tweede, derde en vierde lid behoort niet verwezen te worden naar de gewijzigde artikelen.Zo'n vermelding hoort thuis in de inleidende zinnen van het dispositef (1). 3. In het vijfde lid schrijve men « Gelet op het voorstel » in plaats van « Op voorstel ».4. De leden met de vermelding van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting en de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken dienen onderling van plaats te worden verwisseld, teneinde in chronologische volgorde te verwijzen naar de vervulling van die voorafgaande vormvereisten, te beginnen met de oudste. Dispositief Artikel 5 In 2° behoort in de Franse versie eveneens te worden vermeld dat de ontworpen wijziging alleen op de Franse tekst betrekking heeft.
Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor artikel 23 van het ontwerp.
Artikel 6 Het ontworpen artikel 45, § 4, bepaalt dat de ambtenaar verplicht is het Instituut op de hoogte te brengen van iedere wijziging die zich mocht voordoen aan het tijdstip waarop de activiteiten waarvoor de « machtiging tot cumulatie » geldt, worden uitgeoefend. Het is derhalve raadzaam om ter wille van de samenhang, paragraaf 2, eerste lid, 2°, te wijzigen, teneinde daarin, bij de indiening van de aanvraag, het tijdstip op te geven waarop de ambtenaar van plan is die activiteiten uit te oefenen.
Artikel 9 1. Het eerste en tweede lid van het ontworpen paragraaf 2 dienen gesteld te worden in de onvoltooid tegenwoordige tijd (2).2. Het ontworpen artikel 57, § 5, bezigt tweemaal het begrip « werkdagen » dat geen algemeen aanvaarde juridische betekenis heeft. Hetzelfde geldt voor de artikelen 13 en 17.
De wijzigingen die in het koninklijk besluit worden aangebracht, zouden voor de steller ervan de gelegenheid kunnen zijn om dat begrip te definiëren in de zin van het koninklijk besluit waarin ze worden opgenomen, mede gelet op het feit dat dit besluit nog andere bepalingen (3) bevat waarin dat begrip gebezigd wordt. Hij dient daarbij evenwel rekening te houden met de juridische en feitelijke context van elk van die bepalingen.
Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om het begrip « werkdag » te definiëren in artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 'tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie', aangezien die bepaling reeds definities bevat.
Met betrekking tot artikel 33 van het ontwerp behoort dezelfde opmerking te worden geformuleerd die ook geldt voor het koninklijk besluit van 11 januari 2007 'houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie'. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt evenwel gevestigd op het feit dat het begrip « werkdag » daarin alleen gedefinieerd wordt in de zin waarin dat woord gebruikt wordt in het huidige artikel 28, terwijl het thans reeds gebezigd wordt in artikel 61 van hetzelfde koninklijk besluit.
Artikel 10 De Franse versie van de bepaling behoort opgesplitst te worden, aangezien in het ontworpen artikel 60, § 2, het bijvoegelijk naamwoord dient overeen te stemmen met het vrouwelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.
Artikel 22 In de bepaling die artikel 132, § 4, eerste streepje, moet worden, behoort melding te worden gemaakt van de « parlementen van de gemeenschappen en de gewesten » in plaats van « gewest- en gemeenschapsraden ». Er behoort verwezen te worden naar de « verkiezingen van de binnengemeentelijke territoriale organen » bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Grondwet. Tot slot behoren de woorden « van de Europese vergaderingen » vervangen te worden door de woorden « van het Europees Parlement ».
Artikel 30 In de inleidende zin behoren de woorden « , eerste lid », te worden ingevoegd tussen de woorden « Artikel 31 » en « van hetzelfde besluit ».
Artikel 33 Uit de wijziging die aangebracht is in paragraaf 1 van artikel 48 blijkt dat de verwijzing naar een volledige « jaarlijkse » periode, zoals bepaald in de wijziging van paragraaf 5 door onderdeel 3°, aanleiding geeft tot onduidelijkheid door hetgeen bepaald wordt in onderdeel 1°.
De bepaling behoort herzien te worden teneinde duidelijkheid te scheppen.
In te voegen artikel Artikel 159 van de wet van 25 april 2007 'houdende diverse bepalingen (IV)' luidt als volgt : « Artikel 73, § § 2 en 3 van dezelfde wet [de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven], opgeheven bij de wet van 17 januari 2003 en hersteld bij de wet van 8 april 2003, wordt artikel 26bis van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, met dien verstande dat in dat artikel de vroegere § § 2 en 3 respectievelijk § § 1 en 2 worden ».
Naar het voorbeeld van de artikelen 1 tot 4 behoort derhalve tussen de artikelen 35 en 36 een nieuw artikel te worden ingevoegd dat in het opschrift van titel III, de woorden « 73, § 3 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » vervangt door de woorden « 26bis, § 2, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ».
Artikel 36 Teneinde onduidelijkheden te voorkomen en ter wille van de rechtszekerheid, lijkt het aangewezen om de volgende wijzigingen aan te brengen in het ontworpen artikel 63 : 1° in paragraaf 1 schrijve men steeds « of » in plaats van « en/of »;2° in paragraaf 2 schrijve men « wettelijk samenwonende » in plaats van « officieel samenwonende partner »;3° in dezelfde paragraaf behoort in de Franse versie op het einde van de zin het woord « survivant » te worden ingevoegd, zodat deze voorwaarde zowel op de echtgeno(o)t(e) als op de wettelijk samenwonende slaat ». Artikel 38 In de Franse versie behoort eveneens te worden vermeld dat de ontworpen wijziging alleen op de Franse tekst betrekking heeft.
Artikel 39 1. Met de ontworpen wijziging wordt terugwerkende kracht verleend aan de premie bedoeld in artikel 69, § 1, van het gewijzigde besluit.Er wordt derhalve verwezen naar de opmerking die in dat verband geformuleerd is over artikel 42 van het ontwerp. 2. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op de nadelen die verbonden zijn aan het vervangen van artikel 74 in zijn geheel, teneinde twee fouten recht te zetten, namelijk de niet-vermelding van artikel 69, § 1, in het derde streepje dat onderdeel 2° wordt, en het samenbrengen van het huidige tweede en derde streepje in een enig streepje (4). Artikel 42 1. Door te bepalen dat het ontworpen besluit, behoudens uitzonderingen, in werking treedt op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, wijkt artikel 42 af van de algemene regel vervat in artikel 6 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, krachtens welke bepaling koninklijke besluiten verbindend zijn vanaf de tiende dag na die van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De steller van het ontwerp moet in staat zijn te wettigen waarom in casu van die algemene regel wordt afgeweken. 2. Ook artikel 42 strekt ertoe aan een aantal artikelen van het ontworpen besluit terugwerkende kracht te verlenen.In het verslag aan de Koning wordt geen uitleg gegeven over de redenen voor die terugwerkende kracht, noch over de respectieve data van inwerkingtreding die voor de onderscheiden bepalingen vastgesteld zijn.
Zoals de afdeling Wetgeving vaak heeft opgemerkt, kan slechts onder bepaalde voorwaarden terugwerkende kracht worden verleend aan besluiten, te weten indien voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en daardoor in beginsel geen verkregen situaties worden aangetast. Het verdient aanbeveling het verslag aan de Koning op dit punt te preciseren. 3. Artikel 42, 2°, bepaalt dat artikel 36, § 2, uitwerking zal hebben met ingang van 31 januari 2007.Artikel 36 van het ontwerp voegt echter een nieuwe bepaling in die paragraaf 2 (5) moet worden van artikel 63 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 'houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie'.
In artikel 42 moet derhalve op afzonderlijke wijze voorzien worden in die mogelijkheid. (1) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling 30. (2) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling 3.11.1. (3) Zie inzonderheid de artikelen 21, § 1, 31, 33, § 1, 59, § 2, 85, § 3, en 90, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit. (4) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab « Wetgevingstechniek », aanbeveling 110. (5) Zie de commentaar daaromtrent in het verslag aan de Koning, over artikel 36, vierde lid en volgende. De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, P. Liénardy.
15 SEPTEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen van de statuten van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, artikel 26, derde en vierde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie;
Gelet op het voorstel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie van 25 september 2012;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 29 oktober 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 11 januari 2013;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken van 14 februari 2013;
Gelet op het protocol van onderhandelingen van het Sectorcomité VIII, gesloten op 18 maart 2013;
Gelet op advies 53.302/4 van de Raad van State, gegeven op 29 mei 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 tot vaststelling van het administratief statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, wordt aangevuld met de bepaling onder 10°, luidende : « 10°. « werkdag » : elke dag van de week, met uitzondering van de zaterdag en de zondag ».
Art. 2.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de woorden « zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 1°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheids-bedrijven » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in artikel 26bis, § 1, tweede lid, 1°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ».
Art. 3.In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de woorden « zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 2°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in artikel 26bis, § 1, tweede lid, 2°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ».
Art. 4.In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de woorden « zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 3°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in artikel 26bis, § 1, tweede lid, 3°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ».
Art. 5.In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de woorden « zoals bedoeld in artikel 73, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » telkens vervangen door de woorden « zoals bedoeld in artikel 26bis, § 1, tweede lid, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ».
Art. 6.In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In de Nederlandse tekst van paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden « in actieve dienst is » vervangen door de woorden « zich in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt »;b) in het tweede lid worden de woorden « zelfs indien hij gedurende deze afwezigheden in actieve dienst is » vervangen door de woorden « zelfs indien hij zich gedurende deze afwezigheden in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt ».2° In de Franse tekst van paragraaf 2, eerste en tweede lid, wordt het woord « administrative » telkens ingevoegd tussen de woorden « la position » en « d'activité de service ».
Art. 7.Artikel 45 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 45.§ 1. In afwijking van artikel 44, § 1, eerste lid, kan de Raad, op geschreven en voorafgaande aanvraag van de statutaire ambtenaar en na gemotiveerd advies van de in artikel 30, § 1, 3°, bedoelde hiërarchische meerdere, machtiging verlenen tot cumulatie van beroepsactiviteiten.
Een machtiging tot cumulatie kan enkel verleend worden als de activiteit wordt uitgeoefend buiten de uren waarop hij zijn dienst vervult. Zij dient in elk geval volledig bijkomstig te blijven ten overstaan van het uitgeoefende ambt en moet verenigbaar zijn met de hoedanigheid van statutair ambtenaar.
De machtiging tot cumulatie mag geen terugwerkende kracht hebben.
Een activiteit kan slechts worden uitgeoefend mits inachtneming van de wetten en reglementen die de uitoefening van die activiteit regelen.
In voorkomend geval, wordt het bewijs daarvan gevoegd bij de vraag tot machtiging. § 2. De vraag tot cumulatie wordt door de ambtenaar ingediend bij zijn hiërarchische meerdere bedoeld in artikel 30, § 1, 3°. Zij dient verplicht te omvatten : 1° de zo nauwkeurig mogelijke aanwijzing van de beoogde activiteit;2° de duur van de beoogde activiteit en het tijdstip waarop deze zal worden uitgeoefend;3° de gemotiveerde bevestiging dat de activiteit geen aanleiding kan geven, zelfs in de toekomst, tot een toestand van belangenconflict zoals bedoeld in artikel 27 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatie-sector. Wanneer hij het nodig acht, vraagt de hiërarchische meerdere aan de aanvrager bijkomende informatie of verantwoordingsstukken.
Uiterlijk binnen een termijn van 30 dagen na het indienen van een aanvraag houdende alle noodzakelijke gegevens, geeft de hiërarchische meerdere een gemotiveerd advies ter zake. Na deze termijn, wordt het advies geacht gunstig te zijn. § 3. De Raad doet uitspraak over de aanvraag van de statutaire ambtenaar binnen een termijn van 30 kalenderdagen die ingaat op de datum van ontvangst van het gemotiveerde advies van de hiërarchische meerdere. Na verloop van die termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn. § 4. Na toekenning van de machtiging is de aanvrager verplicht om het Instituut op de hoogte te brengen van iedere wijziging die zich mocht voordoen aan de aard van de activiteiten, de duur van de prestaties of het tijdstip waarop deze worden uitgeoefend.
De machtiging kan worden herroepen door de Raad. ».
Art. 8.In artikel 54, 3°, van hetzelfde besluit worden de woorden « de voorzitter of het lid van de Raad, de leden van de Ombudsdienst bedoeld in de artikelen 43bis en 43ter van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven of » ingevoegd tussen de woorden « 3° beoordelaar : » en de woorden « de statutaire ambtenaar, ten minste van niveau B ».
Art. 9.In artikel 56 van hetzelfde besluit worden de woorden « van 1 november tot 31 oktober » vervangen door de woorden « van 1 oktober tot 30 september ».
Art. 10.Artikel 57 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 57.§ 1. In de loop van de maand oktober wordt een verplicht functioneringsgesprek gevoerd, waarna de beoordelaar aan de beoordeelde het waarderingscijfer meedeelt dat hij aan de Raad voorstelt voor de afgelopen periode van de beheerstoelage.
Tijdens dit verplicht jaarlijks functioneringsgesprek komen aan bod : 1° de functioneringscontext die de werking binnen de dienst mee bepaalt;2° de resultaten die het personeelslid behaalde op de taken die in de individuele functiebeschrijving omschreven zijn, de algemene bekwaamheden waarvan hij blijk gegeven heeft, alsook de behaalde resultaten op de doelstellingen die tijdens het vorige planningsgesprek werden geformuleerd. Daarenboven kan ook gesproken worden over : 1° de ontwikkeling van de beoordeelde binnen de huidige functie;2° de loopbaanperspectieven en de carrièreverwachtingen van de beoordeelde en de ontwikkeling van de bekwaamheden die hiervoor wenselijk zijn. § 2. Is de beoordeelde afwezig in de periode waarin het verplicht functioneringsgesprek plaatsvindt, dan wordt dit gesprek uitgesteld tot zijn terugkeer.
Blijft hij gedurende de volledige beoordelingsperiode van twaalf maanden afwezig, dan is er geen functioneringsgesprek. § 3. Een facultatief functioneringsgesprek tijdens de beoordelingscyclus vindt plaats op eenvoudig verzoek van de beoordelaar of de beoordeelde, zonder dat hierbij evenwel een waarderingscijfer wordt toegekend. § 4. Een tussentijds functioneringsgesprek, evenwel zonder toekenning van een waarderingscijfer, is echter verplicht : 1° in de loop van de maand april volgend op een toegekend waarderingscijfer lager dan 60 % van het maximale waarderingscijfer dat in het kader van de beheerstoelage kan worden toegekend;2° alvorens aan de beoordeelde een waarderingscijfer kan worden toegekend dat lager is dan de helft van het maximale waarderingscijfer dat in het kader van de beheerstoelage kan worden toegekend. In dit gesprek moeten alle punten besproken worden waarop de beoordeelde geen voldoening geeft en hoe deze punten kunnen worden verholpen. § 5. Na ieder functioneringsgesprek maakt de beoordelaar binnen de tien werkdagen een verslag dat door de beoordeelde binnen de vijf werkdagen na ontvangst wordt geviseerd en terugbezorgd aan de beoordelaar, eventueel vergezeld van zijn opmerkingen. ».
Art. 11.In artikel 58 van hetzelfde besluit wordt het woord « zesmaandelijkse » opgeheven.
Art. 12.In artikel 59, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « begin november » vervangen door het woord « oktober ».
Art. 13.In artikel 60, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « het gemiddelde van de twee waarderingscijfers toegekend tijdens dezelfde beoordelingscyclus lager is dan de helft van het maximale waarderingscijfer » vervangen door de woorden « de toegekende score lager is dan 50 »;2° in het tweede lid wordt het woord « zesmaandelijkse » opgeheven.
Art. 14.In artikel 68 van hetzelfde besluit worden de woorden « de vijftien werkdagen » vervangen door de woorden « een termijn van tien werkdagen die ingaat de dag ».
Art. 15.In artikel 88, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een opdrachtvergoeding » vervangen door de woorden « de opdrachttoelage »;2° in het tweede lid worden de woorden « In dat geval zal de opdrachthouder zowel zijn aanstelling als zijn vergoeding herwinnen zodra hij opnieuw de voorwaarden vervult om de opdrachtvergoeding te genieten » vervangen door de woorden « In dat geval zal de opdrachthouder zowel zijn aanstelling als zijn toelage herwinnen zodra hij opnieuw de voorwaarden vervult om de opdrachttoelage te genieten. ».
Art. 16.In artikel 90, § 2, van hetzelfde besluit wordt de laatste zin opgeheven.
Art. 17.Artikel 92 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 92.§ 1. De statutaire ambtenaar waarvoor een straf is voorgesteld, mag een beroep inleiden bij de Raad van Beroep bedoeld in titel X. De statutaire ambtenaar mag een beroep inleiden bij de Raad van Beroep indien de Raad een zwaardere straf meent te moeten opleggen dan deze voorgesteld door de hiërarchische meerdere en waartegen betrokkene geen beroep had ingediend. § 2. De tuchtstraffen worden uitgesproken door de Raad.
Ingeval het strafvoorstel uitgaat van de voorzitter of een lid van de Raad, dan wordt de definitieve beslissing genomen door de Raad in afwezigheid van de voorzitter of het betrokken lid van de Raad. ».
Art. 18.In de Franse tekst van artikel 101, § 1, van hetzelfde besluit wordt het woord « ouvrables » ingevoegd tussen de woorden « de quarante jours » en de woorden « à dater du jour de la saisine de la Chambre ».
Art. 19.In artikel 104, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden « de voorzitter of » ingevoegd tussen de woorden « uitgaande van » en de woorden « een lid van de Raad », evenals tussen de woorden « in afwezigheid van » en de woorden « het betrokken lid van de Raad. ».
Art. 20.In artikel 112 van hetzelfde besluit worden de woorden « wanneer hij afwezig is van zijn dienst zonder dat hij een verlof of dienstvrijstelling gekregen heeft en » ingevoegd tussen de woorden « de administratieve stand non-activiteit » en de woorden « in de gevallen ».
Art. 21.Artikel 116, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende : « 7° Koninklijk besluit van 22 november 2006 betreffende het telewerk in het federaal administratief openbaar ambt. ».
Art. 22.In kolom 1 van artikel 117 van hetzelfde besluit worden na de woorden « De Minister » de woorden « het directiecomité, » ingevoegd.
Art. 23.Artikel 132 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 132.Artikel 10 moet zo worden gelezen dat het paragrafen 3, 4 en 5 bevat die als volgt zijn gesteld : « § 3. Per schijf van vijf jaar dienstanciënniteit bij het Instituut krijgt de statutaire ambtenaar of het contractueel personeelslid jaarlijks één dag anciënniteitsverlof. § 4. Behoudens de afwezigheden waarbij de statutaire ambtenaar in de administratieve stand non-activiteit is geplaatst, wordt, voor de vaststelling van de dienstanciënniteit voor de berekening van het aantal dagen anciënniteitsverlof, geen rekening gehouden met de volgende verloven en afwezigheden waarbij de statutaire ambtenaar zich in de administratieve stand dienstactiviteit bevindt : - het uitzonderlijk verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de parlementen van de gemeenschappen en de gewesten, van de provincieraden, de gemeenteraden, de binnengemeentelijke territoriale organen zoals bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Grondwet of van het Europees Parlement; - het uitzonderlijk verlof voor het verrichten van een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs; - het verlof voor opdracht. § 5. Voor de vaststelling van de dienstanciënniteit van een contractueel personeelslid wordt, voor de berekening van het aantal dagen anciënniteitsverlof, geen rekening gehouden met de verloven en afwezigheden tijdens welke een statutaire ambtenaar in de administratieve stand non-activiteit zou worden geplaatst. ».
Art. 24.De Franse tekst van artikel 137 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 137.L'article 14, § 2 et 3, doit être lu comme suit : « § 2. Chaque année des jours de congé de compensation sont octroyés pour les jours fériés mentionnés au § 1er qui coïncident avec un samedi ou un dimanche. Ce congé de compensation peut être pris aux mêmes conditions que le congé annuel de vacances. § 3. Par dérogation au § 2, le Conseil peut fixer annuellement les dates auxquelles doivent être pris certains jours de compensation ou l'ensemble de ceux-ci pour les jours fériés qui tombent un samedi ou un dimanche. Les agents statutaires ou membres du personnel contractuels qui sont obligés de travailler à ces dates-là reçoivent un jour de congé de récupération qui peut être pris aux mêmes conditions que le congé annuel de vacances. ».
Art. 25.In artikel 141 van hetzelfde besluit worden de woorden « Artikel 56, tweede lid » vervangen door de woorden « Artikel 57, tweede lid ».
Art. 26.In titel XI, hoofdstuk V, van hetzelfde besluit wordt een afdeling 7 ingevoegd, luidende « Afdeling 7. - Nadere regelen tot toepassing van het koninklijk besluit van 22 november 2006 betreffende het telewerk in het federaal administratief openbaar ambt. ».
Art. 27.In afdeling 7, ingevoegd bij artikel 26, wordt een artikel 148/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 148/1.Artikel 3, tweede lid, en artikel 16 zijn niet van toepassing op het Instituut. ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
Art. 28.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 januari 2007 houdende het geldelijk statuut van het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, wordt aangevuld met de bepaling onder 11°, luidende : « 11°. « werkdag » : elke dag van de week, met uitzondering van de zaterdag en de zondag, behoudens andersluidende bepalingen. »
Art. 29.Artikel 17 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 17.§ 1. De geldelijke anciënniteit van de statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden is opgebouwd uit twee componenten : 1° deze die erkend wordt als verworven bij de indiensttreding als op proef benoemde statutaire ambtenaar of bij aanwerving onder arbeidsovereenkomst;2° deze die verworven is als statutair ambtenaar of contractueel personeelslid na de indiensttreding. Wanneer een reeds in dienst zijnde contractueel personeelslid als statutaire ambtenaar op proef wordt benoemd in een nieuwe betrekking, maakt zijn geldelijke anciënniteit het voorwerp uit van een nieuwe berekening.
Buiten het geval bedoeld in het tweede lid, kan de eerste component van de geldelijke anciënniteit, bedoeld in het eerste lid, enkel gewijzigd worden wanneer de statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid aantoont dat een vergissing werd begaan op het ogenblik van de initiële berekening van zijn geldelijke anciënniteit. In dit geval gebeurt de herberekening op basis van de bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik van zijn indiensttreding. § 2. Worden ambtshalve aangenomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, de diensten verricht in de openbare diensten van de Staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte, of van de Zwitserse Bondsstaat.
De personeelsleden aangeworven door publiekrechtelijke - die niet in het eerste lid bedoeld zouden worden - of privaatrechtelijke rechtspersonen in een rechtspositie die eenzijdig bepaald is door de bevoegde overheid of krachtens een wettelijke of decretale machtiging, door hun bevoegde bestuursorgaan, worden beschouwd als behorend tot de openbare diensten.
De diensten verricht in andere overheidsdiensten of in de privé-sector of als zelfstandige worden eveneens aangenomen wanneer ze, op het ogenblik van de aanwerving, worden erkend door de Raad als beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de uitoefening van de functie, mits gunstig advies van de afgevaardigde van de Minister van Begroting bedoeld in artikel 33 van het koninklijk besluit van 10 januari 2006 tot vaststelling van de budgettaire en boekhoudkundige regeling van het Belgisch Instituut voor postdiensten en tele-communicatie.
De beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie is deze die aan de betrokkene een klaarblijkelijk voordeel verschaft wat betreft de competenties voor de uitoefening van de functie.
De statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid dat de erkenning vraagt van een beroepservaring die bijzonder nuttig is voor de functie levert hiervan het bewijs. ».
Art. 30.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 18.Voor de toepassing van artikel 17, wordt de statutaire ambtenaar of het contractuele personeelslid beschouwd aanneembare diensten te verrichten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit wanneer hij in dienstactiviteit is of wanneer hij werkelijk de diensten uitvoert zoals bepaald door zijn arbeidscontract of wanneer hij in disponibiliteit wegens ziekte is.
De diensten zijn volledig wanneer zij in het geheel een normale beroepsactiviteit omvatten.
De onvolledige diensten worden pro rata aangenomen, naar verhouding tot volledige diensten. Echter, voor de berekening van de anciënniteit bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 2°, worden de diensten, die ten minste de helft van volledige diensten omvatten, beschouwd als volledige diensten. ».
Art. 31.Artikel 31, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder 15°, luidende : « 15° Koninklijk besluit van 13 juni 2010 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt. ».
Art. 32.In hetzelfde besluit wordt een artikel 31/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 31/1.De statutaire ambtenaren en contractuele personeelsleden die van hun hiërarchische meerdere de toelating krijgen om voor hun verplaatsingen in dienstverband een eigen wagen te gebruiken, hebben recht op een kilometervergoeding om alle kosten te dekken die voortvloeien uit het gebruik van het voertuig.
De kilometervergoeding wordt uitgekeerd op voorlegging van een omstandige opgave van het aantal voor de dienst afgelegde kilometers en wordt berekend door het bedrag opgenomen in artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, te vermenigvuldigen met de afgelegde afstand in kilometers. Indien echter de woonplaats van de betrokken statutaire ambtenaar of contractueel personeelslid het vertrek- of eindpunt is van de dienstreis, kan geen hogere vergoeding worden toegekend dan deze die verschuldigd zou zijn indien de reis van of naar hun standplaats ware geschied. ».
Art. 33.In de Nederlandse tekst van artikel 42 van hetzelfde besluit worden de woorden « voor routekosten » ingevoegd tussen de woorden «
Art. 29.Een maandelijkse forfaitaire vergoeding » en de woorden « van 47,80 euro wordt toegekend ».
Art. 34.In artikel 48 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « kalenderdagen gedurende welke de gegadigde de functie effectief uitoefent tijdens de periode gaande van 1 november tot 30 april of tijdens die gaande van 1 mei tot 31 oktober » vervangen door de woorden « werkdagen gedurende welke de gegadigde de functie effectief uitoefent tijdens de periodes van 1 oktober tot 31 maart en van 1 april tot 30 september »;2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « dertig kalenderdagen » vervangen door de woorden « eenentwintig werkdagen ».
Art. 35.In artikel 49 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Het waarderingscijfer toegekend bij het verplichte functioneringsgesprek voor de periode van 1 oktober tot 30 september vormt de berekeningsbasis voor de twee eerstvolgende beheerstoelagen, van december en juni.»; 2° in paragraaf 2 worden de woorden « zich op dat ogenblik bevindt : » vervangen door de woorden « zich bevond gedurende iedere maand van het beschouwde burgerlijk halfjaar.»
Art. 36.Artikel 51 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : « § 3. In afwijking van § 1, behouden de op proef benoemde statutaire ambtenaren die, onmiddellijk vóór hun benoeming op proef in dezelfde betrekking tewerkgesteld waren als contractueel personeelslid, tijdens hun proefperiode het laatste hen toegekende waarderingscijfer. ».
Art. 37.In het opschrift van titel III van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 73, § 3 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven » vervangen door de woorden « artikel 26bis, § 2, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector ».
Art. 38.In artikel 63 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Aan de ambtenaren en contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van minimum twaalf maanden, die in actieve dienst zijn, wordt, onder de door de Raad te bepalen modaliteiten, de terugbetaling gewaarborgd van een maximale forfaitaire tussenkomst in de prijs van een telecompakket dat ten minste vaste of mobiele telefonie of een breedbandaansluiting bevat. ». 2° Paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Aan de gepensioneerde ambtenaren en aan hun overlevende echtgeno(o)t(e) of wettelijk samenwonende, wordt, onder de door de Raad te bepalen modaliteiten, de terugbetaling gewaarborgd van het telefoon- of GSM-abonnementsgeld. ».
Art. 39.In artikel 64, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : in het tweede lid wordt het woord « jaarlijks » opgeheven; paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Het maximaal familiale inkomen is onderworpen aan de mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van het Instituut en is gekoppeld aan het indexcijfer 138,01. ».
Art. 40.In de Franse tekst van artikel 69, § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden « l'allocation compensatoire forfaitaire de frais de route » vervangen door de woorden « l'indemnité compensatoire forfaitaire de frais de route ».
Art. 41.Artikel 74 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 74.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van : 1° het hoofdstuk II van titel I en artikel 66 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004;2° de artikelen 41, 58, 59, 60, 69, § 1 en 73, § 2, die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2006.». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
Art. 42.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 maart 1993 betreffende de toekenning van sommige voordelen aan het personeel van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, wordt aangevuld met de bepaling onder 9°, luidende : « 9° Koninklijk besluit van 13 juni 2010 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van het federaal administratief openbaar ambt. ». HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepalingen
Art. 43.Voor de berekening van de halfjaarlijkse beheerstoelage wordt de periode die lopende is en die door de inwerkingtreding van dit besluit ingekort wordt tot vijf maanden, beschouwd als een volledige periode. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 44.Artikelen 33, 36, 40 en 41 hebben uitwerking met ingang van 31 januari 2007.
Artikel 38, 2°, heeft uitwerking met ingang van 31 januari 2007.
Artikel 29 heeft uitwerking met ingang van 1 december 2008, behalve voor de ambtenaren van niveau A voor wie het uitwerking heeft met ingang van 1 december 2004.
Artikel 30 heeft uitwerking met ingang van 1 december 2008.
Artikelen 31 en 42 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2010.
Art. 45.De minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 september 2013.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE