gepubliceerd op 08 december 2020
Koninklijk besluit houdende de werking en de organisatie van het War Heritage Institute
15 NOVEMBER 2020. - Koninklijk besluit houdende de werking en de organisatie van het War Heritage Institute
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 28 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2017 pub. 16/05/2017 numac 2017011955 bron ministerie van landsverdediging Wet tot oprichting van het "War Heritage Institute" en houdende integratie van de opdrachten, de middelen en het personeel van het Instituut voor veteranen - Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, het Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis, het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en de Historische Pool van Defensie sluiten tot oprichting van het "War Heritage Institute" en houdende integratie van de opdrachten, de middelen en het personeel van het Instituut voor veteranen, Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis, het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en van de Historische Pool van Defensie, de artikelen 4, § 2, 2°, 6, § 1, 5°, 7, § 1, vierde lid, 9, § 6, 11, § 1 en 21, § 1, tweede lid;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het War Heritage Institute, gegeven op 1 oktober 2018;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 december 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 1 maart 2019;
Gelet op de adviesaanvraag binnen 30 dagen, die op 11 maart 2019 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Defensie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor dit besluit wordt begrepen onder : 1° de wet: de wet van 28 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2017 pub. 16/05/2017 numac 2017011955 bron ministerie van landsverdediging Wet tot oprichting van het "War Heritage Institute" en houdende integratie van de opdrachten, de middelen en het personeel van het Instituut voor veteranen - Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, het Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis, het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en de Historische Pool van Defensie sluiten houdende oprichting van het "War Heritage Institute" en houdende integratie van de opdrachten, de middelen en het personeel van het Instituut voor veteranen, Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis, het Nationaal gedenkteken van het Fort van Breendonk en van de Historische Pool van Defensie;2° het Instituut: het War Heritage Institute;3° de Minister: de Minister bevoegd voor Defensie;4° de directeur-generaal: de directeur-generaal van het Instituut;5° de collecties: het geheel van voorwerpen, archieven en documentatie die betrekking hebben op het doel van de instelling en het roerend, onroerend en immaterieel patrimonium uitmaken van de Instelling. TITEL I. - Werking
Art. 2.Het Instituut is de opvolger van het Instituut voor veteranen - Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, van het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk en van het Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis en neemt hun plaats in voor het beheer van de bruikleningen aan derden. Alle bruikleenovereenkomsten voor collectiestukken tussen het Instituut voor veteranen - Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers, het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk of het Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis en derden worden van rechtswege ontbonden en aan dezelfde voorwaarden vervangen door overeenkomsten tussen het Instituut en diezelfde derden.
Art. 3.Alle voorwerpen die verband houden met het doel van het Instituut, die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit aanwezig zijn op de sites van het Instituut, worden geacht eigendom te zijn van de federale Staat behalve deze waarvan door derden een aanvaardbaar eigendomsbewijs voorgelegd wordt.
Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit wordt ook het beheer van alle voorwerpen en collecties op de sites van het Instituut, die eigendom zijn van de federale Staat, door het Instituut zelf verzekerd. Ten dien einde sluit het Instituut samenwerkingsovereenkomsten met de instellingen die deze collectiestukken hebben opgenomen in hun patrimonium.
Art. 4.Het Instituut is de bevoorrechte partner van Defensie voor alles wat betrekking heeft op het beheer en de geschiedkundige exploitatie van het historische militaire erfgoed dat bewaard wordt in de militaire installaties alsook voor het uitwerken van herinneringsgerichte initiatieven. Een samenwerkingsakkoord tussen het Instituut en Defensie regelt de modaliteiten van deze samenwerking.
Art. 5.De collecties van het Instituut kunnen onder meer verrijkt worden door de overdracht van materiaal dat door de Belgische strijdkrachten werd ingezet en uit dienst werd genomen. Een overeenkomst tussen het Instituut en Defensie regelt de modaliteiten van deze overdracht.
Art. 6.Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt aan het Instituut toegestaan om het even welk voorwerp dat hiermee verband houdt, te bezitten. Dit houdt in het verwerven, het bezitten, het bewaren en het gebruik voor wetenschappelijke, didactische en pedagogische doeleinden van vuurwapens die niet voor het schieten onbruikbaar zijn gemaakt.
Dit houdt eveneens in de voertuigen, de luchtvaartuigen en de transport-, verkennings- en oorlogsschepen met al hun toebehoren. Het wordt aan het Instituut toegestaan om munitie te verwerven, te bezitten en te gebruiken voor onderzoeksdoeleinden op het vlak van ballistiek en de technische bewapeningsgeschiedenis en voor de publiekswerking.
Art. 7.Voor de toepassing van het artikel 4, § 2, 2° van de wet, wordt onder "eigen sites", volgende sites begrepen : 1° het Koninklijk Museum voor het Leger en de Krijgsgeschiedenis;2° het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk;3° de Commandobunker Kemmel;4° de Dodengang;5° het Gunfire Museum;6° de site Bastogne Barracks.
Art. 8.§ 1. Voor de toepassing van artikel 4, § 2, 2° van de wet wordt onder "geassocieerde sites" begrepen de sites die voorkomen op een lijst die door het Instituut wordt opgesteld en die voldoen aan minstens vijf van volgende criteria : 1° beschikken over een museumwaardige collectie;2° een historische site beheren;3° instaan voor de organisatie van belangrijke publieke herdenkingsevenementen; 4° minimaal 20.000 bezoekers verwelkomen op jaarbasis; 5° minimaal 5.000 bezoekers uit het buitenland onthalen op jaarbasis; 6° open zijn voor individuele bezoekers gedurende minimaal 5 dagen per week met een maximale sluiting van 8 weken per jaar;7° minstens 2 voltijdse personeelsleden of een equivalent hiervan aan deeltijds personeel in dienst hebben; 8° een jaarlijks werkingsbudget hebben van minimum 30.000 euro (exclusief personeelskost), waarvan minstens 10% gebruikt voor promotie. § 2. De actoren uit de sector die als geassocieerde site van het Instituut wensen erkend te worden, richten hun kandidatuur aan de directeur-generaal.
Deze kandidatuur bevat alle elementen die aantonen hoe ze voldoen aan de hierboven vastgelegde voorwaarden. § 3. De kandidaatsdossiers worden, na het advies van de erfgoedraad, aan de directiecomité voorgelegd. § 4. Tegen de beslissing tot weigering door het directiecomité kan, na de betekening ervan, beroep worden aangetekend bij de raad van bestuur binnen een termijn van 30 dagen.
Het beroep is gemotiveerd en wordt betekend via aangetekende zending of via brief met ontvangstbewijs.
TITEL II. - Organisatie De raad van bestuur
Art. 9.De raad van bestuur vergadert minstens vier en maximaal twaalf keer per jaar.
Art. 10.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de wet van 22 mei 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/05/2003 pub. 03/07/2003 numac 2003003367 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole en federale overheidsdienst financien Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat sluiten houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat die van toepassing zijn op het WHI, bepaalt de raad van bestuur de modaliteiten volgens dewelke de boekhouding van het Instituut wordt opgemaakt en gecontroleerd. De financiële toestand van het Instituut wordt minstens eenmaal per trimester voorgelegd aan de voorzitter van de raad van bestuur en door deze laatste aan de raad van bestuur meegedeeld. § 2. De raad van bestuur wordt geïnformeerd over alle verwervingen van collectiestukken gerealiseerd na de vorige vergadering van deze raad.
De raad van bestuur dient, op voorstel van het directiecomité, voorafgaandelijk toestemming te verlenen voor de verwerving van collectiestukken waarvan het bedrag hoger is dan 2.500 euro. § 3. Elk samenwerkingsakkoord tussen het WHI en een andere instelling wordt ter goedkeuring aan de raad van bestuur te voorgelegd. § 4. De toegangsgelden voor de verschillende eigen sites worden door de raad van bestuur vastgelegd op voorstel van het directiecomité.
Art. 11.In geval van overlijden, ontslag of intrekking van het mandaat van de voorzitter van de raad van bestuur, neemt de ondervoorzitter de functies van voorzitter waar tot op het moment dat de Koning een nieuwe voorzitter benoemt die het mandaat van zijn voorganger afmaakt.
Art. 12.In geval van overlijden, ontslag of intrekking van het mandaat van de ondervoorzitter belast de raad van bestuur tijdelijk een van zijn leden met de functies van ondervoorzitter tot op het moment dat de Koning een nieuwe ondervoorzitter benoemt.
Art. 13.§ 1. De leden van de raad van bestuur kunnen aanspraak maken op de terugbetaling van de verblijfs- en reiskosten, volgens de voorwaarden voorzien voor de federale ambtenaren van de klasse A3 door de koninklijke besluiten van 24 december 1964 en 18 januari 1965, zoals ze zijn of zullen gewijzigd worden door latere besluiten. § 2. Per zitting van de raad van bestuur wordt een zitpenning van 150 euro toegekend aan de leden van deze raad. Aan de voorzitter van de raad van bestuur of zijn vervanger wordt een bijkomende zitpenning van 150 euro toegekend per zitting van deze raad.
De bestuurders kunnen afstand doen van hun zitpenningen.
De directeur-generaal en het directiecomité
Art. 14.De directeur-generaal is verantwoordelijk voor de uitvoering van de genomen beslissingen van de raad van bestuur en het directiecomité.
Hij is bevoegd voor de verwerving van collectiestukken waarvan de waarde niet hoger is dan 2.500 euro.
Art. 15.Het directiecomité bestaat naast de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal uit de directeur van het departement Collectiebeheer, de directeur van het departement Sitebeheer, de directeur van het departement Publiekswerking en de directeur van het departement Steundiensten.
Art. 16.Het directiecomité stelt zijn reglement van interne orde op dat door de directeur-generaal aan de Minister wordt voorgelegd nadat het advies van de raad van bestuur is ingewonnen.
De directeur-generaal houdt toezicht op de toepassing van de bepalingen van het reglement van interne orde van het directiecomité.
Art. 17.Het directiecomité heeft het hoge toezicht op de loopbaan van de ambtenaren van het Instituut, behalve voor de loopbanen van het wetenschappelijk personeel van het Instituut, en vergadert telkens dit nodig is.
De wetenschappelijke raad
Art. 18.De wetenschappelijke raad vergadert minstens tweemaal per jaar. Hij keurt het jaarverslag van het Instituut goed voor wat betreft de dimensie wetenschappelijke instelling.
Art. 19.§ 1. De leden van de wetenschappelijke raad kunnen aanspraak maken op de terugbetaling van de verblijfs- en reiskosten, volgens de voorwaarden die werden bepaald voor de federale ambtenaren van de klasse A3 door de koninklijke besluiten van 24 december 1964 en 18 januari 1965, zoals ze zijn of zullen gewijzigd worden door latere besluiten. § 2. Per zitting van de wetenschappelijke raad wordt een zitpenning van 150 euro toegekend aan de leden van deze raad. Aan de voorzitter van de wetenschappelijke raad of zijn vervanger wordt een bijkomende zitpenning van 150 euro toegekend per zitting van deze raad.
Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de leden van de wetenschappelijke raad die deel uitmaken van het Instituut, tenzij de vergaderingen aanvangen buiten de normale diensturen of plaatshebben op een andere dag dan een werkdag.
De leden van de wetenschappelijke raad kunnen afstand doen van hun zitpenning.
De adviescommissie verwervingen
Art. 20.De adviescommissie verwervingen adviseert de raad van bestuur over de aankoop van om het even welk voorwerp of document dat bestemd is om deel uit te maken van de collecties van het Instituut waarvan de waarde hoger ligt dan 2.500 euro. De adviescommissie beslist enkel over voorstellen tot giften op verzoek van de directeur-generaal.
De erfgoedraad
Art. 21.De erfgoedraad vergadert minstens viermaal per jaar op initiatief van zijn voorzitter of op het verzoek van minstens 30% van zijn leden, steeds afgerond naar boven.
Art. 22.De directeur-generaal rapporteert aan de raad van bestuur over de werkzaamheden van de erfgoedraad die hebben plaatsgevonden na de vorige vergadering van de raad van bestuur.
Art. 23.De erfgoedraad formuleert adviezen die niet bindend zijn ten opzichte van de instellingen die vertegenwoordigd zijn in deze raad.
Deze adviezen betreffen : 1° het structureel overleg tussen het Instituut, de gefedereerde entiteiten en een netwerk van geassocieerde sites rond het thema van het militair erfgoed en de herinnering;2° de samenwerking tussen de verschillende partners op het vlak van de terbeschikkingstelling van om het even welke voorwerpen en documenten die in de collecties van de verschillende partners beschikbaar zijn;3° de goede praktijken op het vlak van de inventarisering en bewaring van de collecties en van het militair erfgoed;4° de goede praktijken op het vlak van de toegankelijkheid voor het publiek van de collecties en het militair erfgoed;5° de coördinatie van de actie- of herinneringsprogramma's van nationale en internationale aard;6° de coördinatie van een gezamenlijke promotie van het militair erfgoed in al zijn vormen;7° de goede praktijken, initiatieven en opportuniteiten op het vlak van private publieke samenwerking;8° het beheer van monumenten verbonden met het doel van het Instituut;9° de goede praktijken, initiatieven en opportuniteiten op het vlak van het doorgeven van herinnering en herinneringseducatie.
Art. 24.De voorstellen tot adviezen van de erfgoedraad worden goedgekeurd bij gewone meerderheid en voor zover de helft van de leden van de raad aanwezig zijn.
Leden die niet bij een door de erfgoedraad goedgekeurd advies wensen betrokken te worden, maken dit kenbaar bij deze raad.
TITEL III. - Diverse bepalingen
Art. 25.Er wordt aan de regeringscommissaris van Defensie en aan de regeringscommissaris van Begroting bij het Instituut een bezoldiging toegekend van 2.200 euro per jaar.
Art. 26.De in de artikelen 13, 19 en 25 van dit besluit vermelde bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Art. 27.Met uitzondering van de artikelen 13, 19 en 25, die uitwerking hebben sinds 1 mei 2017, treedt dit besluit in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 15 november 2020.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Defensie, L. DEDONDER