Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 september 2016
gepubliceerd op 21 oktober 2016

Koninklijk besluit betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2016011339
pub.
21/10/2016
prom.
14/09/2016
ELI
eli/besluit/2016/09/14/2016011339/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerpbesluit beoogt drie zaken : (1) een herwerking en aanvulling van het huidige koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, (2) de verdere omzetting van artikel 17 en bijlage I bij Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en (3) de inpassing van het huidige koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten.

De herwerking en aanvulling van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 houdt op zijn beurt drie zaken in. Vooreerst werd het bestaande besluit inzake consumentenkrediet ontdaan van overbodige bepalingen en definities die inmiddels werden opgenomen in het Wetboek van economisch recht. Verder werden er, ingevolge opmerkingen van de Europese Commissie, een paar verduidelijkingen aangebracht aan de bewoording van sommige veronderstellingen inzake consumentenkrediet en de bestaande rekenvoorbeelden. Ten slotte werd er een poging ondernomen om de bestaande teksten inzake consumentenkrediet maximaal uit te breiden tot het hypothecair krediet.

Het was immers de bedoeling van de Europese wetgever om de bepalingen over de financiële kenmerken van het krediet en de berekening van het JKP voor het hypothecair krediet maximaal af te stemmen op die van het consumentenkrediet. Zie onder meer overweging 19 van de richtlijn 2014/17/EU ("[...] Sommige basisdefinities [...] alsook kernbegrippen die in de standaardinformatie worden gehanteerd om de financiële kenmerken van het krediet aan te wijzen [...] moeten in overeenstemming zijn met die vervat in Richtlijn 2008/48/EG, zodat dezelfde terminologie naar hetzelfde soort feiten verwijst ongeacht of het krediet een consumentenkrediet is of een krediet met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen. Bij de omzetting van deze richtlijn dienen de lidstaten derhalve voor consistentie wat betreft de toepassing en interpretatie van deze basisdefinities en kernconcepten te zorgen.") en overweging 20 ("Opdat consumenten over een consistent kader inzake krediet kunnen beschikken en de administratieve last voor kredietgevers en kredietbemiddelaars tot een minimum wordt beperkt, moet het kernkader van deze richtlijn indien mogelijk de structuur van Richtlijn 2008/48/EG volgen, met name wat betreft de beginselen dat [...] een gemeenschappelijke basis wordt vastgesteld voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, exclusief notariskosten [...]" en overweging 54 ("Teneinde te zorgen voor samenhang tussen de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage voor de verschillende soorten krediet moeten de voor de berekening van vergelijkbare soorten kredietovereenkomsten gebruikte hypothesen over het algemeen consistent zijn. In dat opzicht moeten de hypothesen in Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, die een wijziging van de hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage inhoudt, in deze richtlijn worden geïntegreerd. [...]." ). In die zin kan ook begrepen worden dat de richtsnoeren van de Europese Commissie voor het consumentenkrediet, waarnaar hierna verwezen wordt, ook voor het hypothecair krediet gelden.

Daar waar het behoud van de bestaande teksten niet mogelijk was zal er in dit verslag verder uitleg en toelichting worden gegeven. Er werd hierbij, omwille van de rechtszekerheid en de legistieke duidelijkheid, gekozen voor een nieuw besluit zonder te willen raken aan de continuïteit van het bestaande besluit van 4 augustus 1992.

Met andere woorden, de regelen inzake maximale jaarlijkse kostenpercentages, maximale terugbetalingstermijnen, nulstelling, enz. blijven onverkort gelden maar worden desgevallend uitgebreid tot het hypothecair krediet. De bijlagen bij dit ontwerpbesluit werden aangepast in functie van de cijfers voorzien door het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 die bij de inwerkingtreding van dit ontwerpbesluit normaliter van toepassing zijn, zonder een jota te willen veranderen aan de wijzigingsmechanismen of de praktische toepassing van de gehanteerde veronderstellingen. Voor de interpretatie van deze regelen kan derhalve verwezen worden naar de eerdere verslagen aan de Koning die onverkort blijven gelden.

Inzake hypothecair krediet werden er nieuwe rekenvoorbeelden (33 tot 40) voorzien, waarbij vooral rekening gehouden werd met de kosten verbonden aan het vestigen van een hypothecaire zekerheid.Dit belet echter niet dat voor de hypothecaire kredieten ook rekening moet worden gehouden met de bestaande rekenvoorbeelden inzake consumentenkrediet. Zo zal voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming mutatis mutandis ook rekening worden gehouden met het effect van de nulstellingsverplichting zoals opgenomen in de voorbeelden 22 tot 25. Zo zal voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming die niet gewaarborgd zijn door een hypothecaire zekerheid zoals bedoeld in het nieuwe artikel I.9, 53/1°, a) WER vooral de bestaande voorbeelden dienen als vertrekbasis. Zo zal er, in geval van een wederopneming onder de vorm van bijvoorbeeld een lening op afbetaling ter financiering van de aankoop van een wagen (en gedekt door een hypotheek voor alle sommen), geen aanrekening meer zijn van de kosten van de hypothecaire zekerheid, en zullen mutatis mutandis ook de voorbeelden 1 tot en met 7 gelden. Er wordt hierbij vanuit gegaan dat de kwalificaties opgenomen in de definities van "kredietopening" en "lening op afbetaling" (artikel I.9, 48° en 49° WER) ook zullen gelden voor de hypothecaire kredieten. Dit lijkt veel minder het geval te zijn voor de verkoop op afbetaling en de financieringshuur alhoewel een verkoop op afbetaling met onmiddellijke overdracht ten gunste van een kredietgever zeker theoretisch mogelijk blijft.

De inpassing van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 is gepaard gegaan met de aanpassing van de terminologie zonder dat er noemenswaardig aan de inhoud werd geraakt.

In dit verslag wordt er enkel commentaar gegeven bij de fundamentele wijzigingen of nieuwigheden.

Het advies van de Raad van State werd integraal gevolgd behalve wat opmerking 10 betreft (artikel 3, § 3, tweede lid van het ontwerp) met betrekking tot het gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst. De oorspronkelijke tekst werd behouden omdat deze letterlijk van de richtlijn werd overgenomen. Het tekstverschil heeft geen impact op de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage. De Raad heeft voor het overige geen fundamentele opmerkingen over de tekst en spreekt zich niet uit of de afwijkingen van de tekst van de richtlijn verenigbaar zijn met de eisen inzake maximale harmonisatie, vermits dat een technische kennis vereist die zijn adviesbevoegdheid te buiten gaat. De verantwoording voor deze beperkte technische afwijkingen bij de artikelen 3, § 2, vierde lid (en niet het derde lid zoals de Raad van State aangaf) en 4, § 2, 3° van dit ontwerpbesluit werden opgenomen in dit Verslag bij de bespreking van artikel 3 van dit ontwerp van besluit en in het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 11 december 2012 bij de bespreking van artikel 2.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling Artikel 1 Dit artikel behoeft geen bijzondere commentaar. HOOFDSTUK 2. - Definities Art. 2.

De definities van betalingstermijn en termijnbedrag zoals voorzien in het huidige artikel 1 van het huidige koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, worden opgenomen in artikel I.9 van het Wetboek van economisch recht. Voor de goede orde weze er aan herinnerd dat het begrip termijnbedrag zowel een betaling van kapitaal, van interesten of overige kosten kan inhouden, hetzij afzonderlijk hetzij tegelijkertijd, al naar gelang het tijdstip van betaling. Indien hiervan afgeweken wordt en men bv. enkel de betaling van kapitaal en intresten beoogt dan moet dit uitdrukkelijk blijken uit de regelgevende bepaling waarin het begrip wordt gehanteerd. Er kan in dat verband verwezen worden naar de aflossingstabel van het contract van een hypothecair krediet met een onroerende bestemming.

De definitie van referentie-index wordt verplaatst naar de bepalingen onder Hoofdstuk 6 die de maximale jaarlijkse kostenpercentages regelen. Daarentegen werden de definitie van een "overbruggingskrediet" zoals bedoeld in artikel 4, 23° van richtlijn 2014/17/EU van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (de richtlijn inzake hypothecair krediet) en de omschrijving van het Rentenfonds, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 11 januari 1993 hier opgenomen.

Het gebruik van de definitie van "overbruggingskrediet" en de omzetting ervan is problematisch onder meer omdat de Europese definitie niet voorziet in een bijzondere regeling met betrekking tot de aflossing van overbruggingskredieten die de termijn van 12 maanden overschrijden. Een overbruggingskrediet van bepaalde duur met een aflossingstermijn van bij voorbeeld 13 maanden zou derhalve uit de boot vallen waardoor dit soort krediet, voor wat de berekening van het JKP betreft, onder de algemene toepassingsregelen zou vallen. De Europese Commissie werd hierover bevraagd en stelde in haar antwoord het volgende : "bridging loans are defined in the MCD for two purposes : the first one is the possible exemption foreseen in Article 3, the second one is for calculating their APRC given their specificities. A bridging loan is defined either as a loan with no fixed duration or with a duration of less than 12 months. Loans that are of a fixed duration longer than 12 months are therefore not considered as 'bridging loans' under the MCD. This has two implications : first such loan would not fall under the possible exemption foreseen under Article 3 and second, the calculation of the APRC for such loan would not use assumption (j)".

M.a.w., een overbruggingskrediet met een aflossingstermijn van 13 maanden en meer volgt, voor wat de berekening van het JKP betreft, het algemene regime van de "normale" kredietovereenkomsten. Doorgaans zal dat tot een zelfde resultaat leiden als het bijzondere regime van "overbruggingskrediet" gelet op de veronderstellingen van de artikelen 4, §§ 1, eerste lid en 2, 1° van dit ontwerpbesluit die voorzien dat het krediet integraal wordt terugbetaald op het einde van de termijn bepaald in het contract en dat het onmiddellijk integraal werd opgenomen (als er keuzevrijheid is). Het voorbeeld 34 in bijlage 1 bij dit besluit is een voorbeeld van dergelijke kredietovereenkomst. Drie randopmerkingen hierbij : (1) de richtlijn is niet duidelijk met betrekking tot de looptijd van het contract zelf, enkel dat er moet terugbetaald worden binnen een welbepaalde periode van twaalf maanden, (2) een wederopneming is derhalve niet uitgesloten en (3) het gaat hier enkel om hypothecaire kredieten en niet consumentenkredieten;de voorgestelde definitie werd op dat vlak verduidelijkt. Overigens kent men in België geen overbruggingskredieten van onbepaalde duur. HOOFDSTUK 3. - Basisvergelijking Art. 3 Artikel 3 van dit ontwerp herneemt grotendeels het huidige artikel 4 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992, behalve de §§ 2 tot 4 die, omwille van de duidelijkheid opgeschoven worden naar de bepalingen onder hoofdstuk 4 die de veronderstellingen regelen. In artikel 3, § 2, van dit ontwerp werd er een vierde lid toegevoegd dat de berekening in dagen verduidelijkt. Deze toevoeging herneemt een aantal bepalingen die opgenomen werden in bijlage I, I, opmerking c) van richtlijn 2014/17/EU. Zij komen niet voor in richtlijn 2008/48/EG inzake consumentenkrediet maar wel in de richtsnoeren met als opschrift Guidelines on the application of Directive 2008/48/EC (Consumer Credit Directive) in relation to costs and the Annual Percentage Rate of charge, uitgevaardigd door de Europese Commissie op 8 mei 2012 (SWD-2012-128final), op blz. 22. M.a.w. de Europese Commissie heeft bij de omzetting van de Consumentenkredietrichtlijn een interpretatie gegeven aan de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage in dagen, die niet kon afgeleid worden uit de richtlijn zelf maar achteraf werd gebetonneerd in richtlijn 2014/17/EU op het hypothecair krediet. Het toegevoegde lid heeft tot gevolg dat de voorbeelden 11, 15 en 20 opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit werden aangepast in die zin dat het JKP van voorbeeld 11 werd gewijzigd, voorbeeld 15 verduidelijkt werd om aan te geven dat er geen rekening gehouden wordt met het jaartal noch de dag van de maand ingevolge een andere veronderstelling en in voorbeeld 20 de datum veranderd werd van 2013 in 2014 om het voorbeeld niet verder te moeten aanpassen.

In de bepaling onder 2° van dit nieuwe lid werd het woord « opneming » zoals dit voorkomt in de richtlijn vervangen door het woord "kredietopneming" zoals gedefinieerd in dit ontwerpbesluit.

Inhoudelijk is er geen verandering.

In paragraaf 3, tweede lid, werd, overeenkomstig richtlijn 2014/17/EU, de periodeaanduiding "n" vervangen door « k ». HOOFDSTUK 4. - Veronderstellingen Art. 4 In artikel 4, § 1, tweede lid, van dit ontwerpbesluit, werden de zinsneden "en, in voorkomend geval, van de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage" en "en de kosten vast blijven" ingevoegd. Alhoewel naar Belgisch recht er in principe inzake consumentenkrediet geen veranderlijkheid van de kosten is toegelaten vond de Europese Commissie dat de bepalingen van de richtlijn niettemin letterlijk dienden te worden overgenomen. Ondertussen is er inzake het hypothecair krediet minstens een casus opgedoken die deze aanpassing rechtvaardigt, met name de indexering van de -verplichte- brandverzekering op basis van de ABEX-index die vooraf niet gekend is.

Als vooraf niet geweten is hoe en wanneer de interesten of kosten veranderen, betekent dat dus niet dat die interesten of kosten niet in het JKP opgenomen moeten worden omdat ze ongekend zouden zijn. In dat geval moet er van de gepaste veronderstelling gebruik gemaakt worden, zie in dat verband bijv. ook de veronderstellingen onder § 2, 9° en 10° van dit artikel.Dat is bijv. het geval bij indexeerbare of niet gegarandeerde premies.

Gevolggevend aan het advies van de Raad van State werd de verduidelijking met betrekking tot de kosten van de verplichte brandverzekering opgenomen in het beschikkend gedeelte van het ontwerpbesluit. Eigenlijk betreft deze tekst een verduidelijking bij de definitie van de totale kosten van het krediet voor de consument zoals bedoeld in artikel I.9, 41° WER. De inleidende bepaling van artikel 4, § 2, werd op verzoek van de Europese Commissie geherformuleerd : een absolute onmogelijkheid om het JKP te berekenen zou niet bestaan. Waarom de letterlijke bewoordingen van het artikel 19 (5) van de richtlijn consumentenkrediet niet hernomen werden en er bovendien sprake is van niet-kwantificeerbare parameters werd omstandig uitgelegd in het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 11 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet. Er werd daarbij uitdrukkelijk verwezen naar verduidelijkingen in de hierboven vermelde richtsnoeren van de Europese Commissie. De uitleg geldt ook voor de bewoordingen van het artikel 17 (7) van de richtlijn hypothecair krediet dat met woorden als "indien van toepassing" even onduidelijk is als artikel 19 (5) van de richtlijn consumentenkrediet en daarom eveneens tot rechtsonzekerheid zou leiden. Inhoudelijk verandert er de facto niets aan het gebruik van parameters : uit de feiten moet blijken of de kredietgever of, desgevallend, de kredietbemiddelaar, deze gegevens al dan niet kon kennen op het ogenblik van de reclame, het opmaken van de prospectus, van het kredietaanbod of de kredietovereenkomst. In dat verband kan verwezen worden naar de tweede zin van overwegende (20) van richtlijn 2008/48/EG : "Er moet op objectieve wijze en met inachtneming van de vereisten van professionele toewijding worden beoordeeld in hoeverre de kredietgever op de hoogte is van de kosten." En ook naar het in fine van overwegende (50) van richtlijn 2014/17/EU : "De actuele kennis van de kredietgever aangaande de kosten moet op objectieve wijze worden beoordeeld, daarbij de vereisten van professionele zorgvuldigheid inachtnemend. In dat verband moet de kredietgever worden verondersteld kennis te hebben van de kosten van de nevendiensten die hij zelf of namens een derde aan de consument aanbiedt, tenzij de prijs daarvan afhangt van de specifieke kenmerken of de situatie van de consument.".

Dit kan het geval zijn voor de premies van een brand- of een schuldsaldo-verzekering die door een andere bemiddelaar dan de kredietgever worden aangeboden. Het spreekt voor zich dat enkel het jaarlijks kostenpercentage dat wordt gecommuniceerd bij een bindend kredietaanbod de exacte weerspiegeling zal zijn van de werkelijke kosten. Voorafgaandelijk aan dit bindend kredietaanbod kan de kredietgever enkel rekening houden met de specifieke kenmerken of situatie van de consument die gekend zijn.

De vereisten van professionele zorgvuldigheid maken dat de kredietgever de nodige inspanningen moet doen om informatie te bekomen over de kosten van nevendiensten die hij oplegt, hetzij bij de consument, hetzij bij de aanbieder namens wie hij de nevendienst aanbiedt. Als de prijs afhangt van specifieke kenmerken of een situatie van de consument moet hij de consument daar minstens op wijzen. Hij kan niet vragen naar informatie die de regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer hem verbiedt te vragen.

In de hierboven vermelde "Guidelines on the application of Directive 2008/48/EC (Consumer Credit Directive) in relation to costs and the Annual Percentage Rate of charge" stelt de Europese Commissie op blz. 21 het volgende : "The above could apply to the advertising or the pre-contractual stage, but not to the contractual stage. At the contractual stage, (unlike the situation in advertising and precontractual),most of the real costs of the agreement to be concluded with the consumer should be known to the creditor and so will be included in the calculation of the APR because either the creditor or the consumer will be able to avail of the necessary information. The creditor should make reasonable efforts to ascertain such costs, in line with the requirements of professional diligence, and should only exclude them from the APR calculation (and disclose separately to the consumer) if this is not practicable." Ook kan verwezen worden naar de nieuwe regelen inzake de voorlegging van het kredietaanbod bij een hypothecair krediet, zoals opgenomen in het nieuwe artikel VII.127, § 3 : Het kan slechts voorgelegd worden indien alle kosten die door de kredietgever kunnen gekend zijn ook daadwerkelijk worden vermeld en opgenomen in het jaarlijkse kostenpercentage. Dit veronderstelt dat de kredietgever bij het overhandigen van het kredietaanbod bv. ook de registratierechten of de kosten van inschrijving op het hypotheekkantoor in rekening zou brengen.

Tenslotte dient verwezen te worden naar de bepalingen opgenomen in deel B, rubriek 4, punt 3, van de ESIS, zoals opgenomen in bijlage II, van richtlijn 2014/17/EU : In de rubriek "andere onderdelen van het jaarlijkse kostenpercentage" moeten alle overige in het jaarlijkse kostenpercentage opgenomen kosten worden vermeld, met inbegrip van eenmalige kosten, zoals administratiekosten, en periodieke kosten, zoals jaarlijkse administratiekosten. De kredietgever specificeert alle kosten per categorie (eenmalig te betalen kosten, regelmatig te betalen kosten die in de afbetalingstermijn zijn opgenomen, regelmatig te betalen kosten die niet in de afbetalingstermijnen zijn opgenomen), met vermelding van het bedrag, aan wie ze moeten worden betaald en wanneer." De inleidende bepaling van paragraaf 2 onderstelt ook dat er geen bijkomende veronderstellingen mogelijk zijn. Wel mag en moet er desnoods gebruik gemaakt worden van op raming gebaseerde informatie.

De inleidende zin van overwegende (51) van richtlijn 2014/17/EU stelt hierover het volgende : Indien op raming gebaseerde informatie wordt verstrekt, dient de consument daarop geattendeerd te worden, alsmede op het feit dat die informatie wordt geacht representatief te zijn voor het betrokken type overeenkomst of praktijk. In de hierboven vermelde "Guidelines on the application of Directive 2008/48/EC" wordt hierover in punt 3.4 (blz. 20-21) het volgende gesteld : If estimated information is used, the consumer shall be made aware of this fact indicating that estimates are expected to be representative of the type of agreement in question (24). At the pre-contractual stage, the consumer should also be provided with information of the nature of the assumptions used by the creditor (25). Voetnoot (24) geeft het volgende voorbeeld : For example, on the basis of the representative example (amount, duration, etc.) and the characteristics of the representative borrower (e.g. male aged 35). Wat de gemiddelde leeftijd van een kandidaat ontlener betreft kan hierbij bv. gebruik worden gemaakt van de statistische informatie verstrekt door de Nationale Bank van België met betrekking tot de gegevens verwerkt in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren. Voetnoot (25) geeft het volgende voorbeeld : "For example, in the case of an ancillary service, on the basis of the service the creditor sells on his behalf or on behalf of a third party, even when the consumer is free to choose the contracting party." De Europese Commissie stelt verder het volgende : "If however it is not possible to ascertain the costs, or to estimate them with a reasonable degree of certainty in a specific situation, then they should not be included in the calculation of the total cost of credit (and consequently in the APR)." Dit laatste moet echter de uitzondering van de uitzondering blijven, in de meeste gevallen is minstens een raming mogelijk, alleen zal de kredietgever en/of de kredietbemiddelaar dit ook met zoveel woorden moeten aangeven.

Zo kunnen bijvoorbeeld de notariskosten geraamd worden zolang ze niet gekend zijn. Om evenwel te vermijden dat kredietgevers zouden concurreren op basis van notariskosten die dezelfde zijn ongeacht de kredietgever wordt er voor geopteerd om de maximale kosten te hanteren die de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat (KFBN) bekend maakt. De kosten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het JKP kunnen op die manier verschillen van de kosten die de consument betaalt, maar dat verandert niets aan de vergelijkbaarheid van het JKP. Ook Europa opteerde al eerder in bepaalde omstandigheden voor het worst case scenario (de hoogste kosten), zie bijv. de veronderstelling onder artikel 4, § 2, 9° van dit besluit. De erelonen van de notarissen die de consument betaalt, en die een deel zijn van de notariskosten, worden overigens van het JKP uitgesloten door de richtlijn.

Het deel van de notariskosten die in het JKP opgenomen worden zullen online terug te vinden zijn op de website van de KFBN (https://www.notaris.be) die daartoe aangepast wordt in functie van dit besluit. De notarissen zullen, in overleg met de kredietgevers, een tool ter beschikking stellen om die gegevens automatisch in te voeren in de systemen van de kredietverstrekkers.

Het geval waarbij de kosten in een specifieke situatie niet bepaald zijn noch met redelijke zekerheid geraamd kunnen worden kan zich voordoen wanneer bij het formuleren van de reclameboodschap, het overhandigen van de ESIS of het kredietaanbod, het sluiten van een brand- of schuldsaldoverzekering wordt opgelegd door een kredietgever die geen bankverzekeraar of verzekeringsbemiddelaar is van de betrokken verzekeringen op het ogenblik van het invullen van voornoemde documenten en ook de consument de premie van de door hem gewenste verzekeraar niet kent.

De bepalingen onder artikel 4, § 2, 4°, (het huidige artikel 4, § 3, derde lid, 4°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992) werden aangepast aan de veronderstellingen opgenomen in bijlage I, II, j) van richtlijn 2014/17/EU die gelden voor de overbruggingskredieten.

De bepalingen onder artikel 4, § 2, 5° (het huidige artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992), werden aangepast aan richtlijn 2014/17/EU, meer bepaald aan de veronderstelling opgenomen onder bijlage I, II, k), i, maar houdt ook rekening met de nieuwe definities inzake hypothecair krediet die worden opgenomen in artikel I.9 van het Wetboek van economisch recht.

Zo stemt het begrip "voor kredietovereenkomsten die het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben" overeen met het begrip "hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming" zoals dit wordt opgenomen in boek I van het Wetboek van economisch recht. Met de omschrijving van "kredietovereenkomsten die niet het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben of die door middel van debetkaarten met uitgestelde betaling of kredietkaarten worden opgenomen", stemt eigenlijk overeen met het begrip "hypothecaire kredieten met een roerende bestemming". Vermits met deze veronderstelling ook het consumentenkrediet wordt beoogd betreffen dit uiteindelijk "alle overige kredietovereenkomsten". Los hiervan moet overigens opgemerkt worden dat er in de richtlijn hypothecair krediet geen definitie bestaat van wat een debet- of een kredietkaart is.

In het tweede lid van artikel 4, § 2, 5°, wordt voorgesteld om de Nederlandse tekst te verduidelijken, met name om, in de plaats van de woorden "doorlopend krediet" te gebruiken, een vertaling te gebruiken die dichter staat bij de Franse en Engelse tekst van de 2 richtlijnen consumentenkrediet en hypothecair krediet, met name een "krediet zonder vaste looptijd". Het begrip "doorlopend krediet" wordt nergens gedefinieerd en wordt in bijlage I, II, l), b) van richtlijn 2014/17/EU blijkbaar in een andere betekenis gebruikt, daar waar er sprake is van een "hernieuwing" van de overeenkomst. In dit tweede lid wordt vooral zo niet uitsluitend de "accreditief" of "einde maand" -kredieten bedoeld in het raam van de 2de zin onder b) ("In gevallen waarin het kapitaal binnen elke betalingstermijn uitsluitend volledig in één betaling moet worden terugbetaald").

De bepaling onder artikel 4, § 2, 6° brengt een aantal wijzigingen aan in de tekst van het huidige artikel 4, § 3, derde lid, 6°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. De gewijzigde tekst omvat geen inhoudelijke wijzigingen inzake berekening en gebruik van de veronderstelling maar herneemt de bewoordingen opgenomen in bijlage I, II, g) van richtlijn 2014/17/EU. De verwijzingen naar andere veronderstellingen werd overeenkomstig de richtlijn aangevuld met een verwijzing naar de bijkomende veronderstellingen onder 11° en 12°. Dit is ook het geval voor de verwijzingen opgenomen onder artikel 4, § 2, 7°.

De bepalingen onder artikel 4, § 2, 8° brengen een aantal wijzigingen aan in de tekst van het huidige artikel 4, § 3, derde lid, 6° van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. De tekst werd aangepast in functie van de veronderstelling opgenomen in bijlage I, II, f) van richtlijn 2014/17/EU waarbij rekening werd gehouden met de terminologie en de definities gehanteerd in het Wetboek van economisch recht. Hierbij kan verwezen worden naar voorgaande commentaar bij artikel 4, § 2, 5° : de omschrijving van "kredietovereenkomsten die niet het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben of die door middel van debetkaarten met uitgestelde betaling of kredietkaarten worden opgenomen", stemt eigenlijk overeen met het begrip "hypothecaire kredieten met een roerende bestemming".

Vermits met deze veronderstelling ook het consumentenkrediet wordt beoogd betreft dit uiteindelijk "alle overige kredietovereenkomsten".

Los hiervan moet overigens opgemerkt worden dat er in de richtlijn hypothecair krediet geen definitie bestaat van wat een debet- of een kredietkaart is.

De veronderstelling onder het voorgestelde artikel 4, § 2, 9°, herneemt quasi letterlijk de bestaande bepaling onder het huidige artikel 4, § 3, derde lid, 9°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 en behoeft geen verdere commentaar.

De veronderstelling onder het voorgestelde artikel 4, § 2, 10° herneemt de bestaande bepaling onder het huidige artikel 4, § 3, derde lid, 9°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 maar werd aangepast in functie van de veronderstelling opgenomen in bijlage I, II, e) van richtlijn 2014/17/EU en de terminologie gehanteerd in boek VII van het Wetboek van economisch recht, meer bepaald het nieuwe artikel VII.143 inzake hypothecair krediet waar telkens gesproken wordt van een "referte-index" en niet van een "indicator". Ook voor het consumentenkrediet geldt onrechtstreeks dit begrip. In de tekst van de richtlijn 2014/17/EU wordt, in tegenstelling tot richtlijn 2008/48/EG, ook telkens verwezen naar een "interne referentievoet".

Het gebruik van een "interne referentievoet" is krachtens voormelde bepaling van het WER en het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten verboden en dus lijkt het weinig zinvol om hiervan melding te maken in de tekst van de veronderstelling.

Daarentegen dient voor wat het hypothecair krediet betreft de zinsnede "doch niet lager dan de vaste debetrentevoet" te worden ingevoegd.

De veronderstelling opgenomen onder artikel 4, § 2, 11°, van dit ontwerp is nieuw en herneemt de veronderstelling opgenomen onder bijlage I., II, l) van de richtlijn. Deze veronderstelling geldt enkel voor het hypothecair krediet. Deze kredietsoort is Angelsaksisch van oorsprong en niet gekend in België.

De veronderstelling opgenomen onder artikel 4, § 2, 12°, van dit ontwerp is nieuw en herneemt de veronderstelling opgenomen onder bijlage I., II, m) van de richtlijn, maar de in de richtlijn gehanteerde Nederlandstalige versie van de tekst onder punt b) werd aangepast om hem inhoudelijk overeen te laten stemmen met de Franstalige en Engelstalige versie. Deze veronderstelling geldt enkel voor het hypothecair krediet. Deze kredietsoort is Angelsaksisch van oorsprong en niet gekend in België.

In artikel 4, § 3, van dit ontwerpbesluit, wordt artikel 17, (5), van richtlijn 2014/17/EU omgezet. De omzetting van de bepalingen opgenomen in artikel 17, (6), van de richtlijn wordt beperkt tot het opnemen in de ESIS van de informatie bedoeld in deze bepalingen. De Raad van State merkte terecht op in zijn advies dat deze bepaling in de praktijk onverenigbaar is met artikel VII.143 WER dat niet voorziet in een tussentijdse onderhandeling van de debetrentevoet. Deze bepaling weglaten in het ontwerpbesluit lijkt echter geen aanvaardbare optie te zijn vermits het gaat om geharmoniseerde materie waarvoor de EU een verplichte omzetting heeft opgelegd.

Artikel 4, § 4 van dit ontwerpbesluit herneemt artikel 4, § 4, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 en behoeft geen verdere commentaar. Voor het begrip kredietopening wordt verwezen naar artikel I.9, 49° van het WER. HOOFDSTUK 5. - Debet- en nalatigheidsintresten Art. 5 en 6 Deze artikelen hernemen de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 en behoeven geen bijzondere commentaar. Zij worden uitgebreid tot het hypothecair krediet en aangepast in functie van de opname van de voormalige artikelen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet in boek VII van het Wetboek van economisch recht. HOOFDSTUK 6. - Referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten Art. 7 In het nieuwe artikel VII.143 WER, opgenomen in de omzettingswet van richtlijn 2014/17EU (wet van 22 april 2016 houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht) dat inzake het hypothecair krediet het huidige artikel VII.128 WER vervangt, wordt de veranderlijkheid van de rentevoeten geregeld voor wat het hypothecair krediet betreft en wordt aan de Koning de machtiging gegeven om de referte-indexen verder te bepalen. Artikel VII.86 WER verwijst voor wat de veranderlijkheid van de rentevoeten inzake het consumentenkrediet betreft naar de regelen inzake hypothecair krediet, maar met uitzondering van kredietopeningen. De bepalingen onder dit hoofdstuk hernemen inhoudelijk dezelfde bepalingen zoals voorzien in het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten. Er wordt voorgesteld om dezelfde terminologie te behouden met betrekking tot het begrip "referte-index", dit om vooral in het Nederlands een onderscheid te kunnen maken met een gelijkaardige terminologie die gebruikt wordt voor de vaststelling van het maximale jaarlijkse kostenpercentage (zie infra).

Art. 8 Artikel 8 van dit ontwerpbesluit herneemt dezelfde bepaling als bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten maar aangepast aan de nieuwe wettelijke bepalingen zoals opgenomen in boek VII. Art. 9 Artikel 9 van dit ontwerpbesluit herneemt dezelfde bepaling als bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten maar aangepast aan de nieuwe wettelijke bepalingen zoals opgenomen in boek VII. De verwijzing naar de Belgische frank werd vanzelfsprekend vervangen door een verwijzing naar de euro.

Art. 10 Artikel 10 herneemt een gelijkaardige bepaling als bedoeld in het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en behoeft geen verdere commentaar. HOOFDSTUK 7. - Maximale jaarlijkse kostenpercentages Art. 11 Artikel 11 herneemt artikel 1, 8°, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. Er wordt voorgesteld om dezelfde terminologie te behouden met betrekking tot het begrip "referentie-index", dit om vooral in het Nederlands een onderscheid te kunnen maken met een gelijkaardige terminologie die gebruikt wordt voor de vaststelling van de indexen voor veranderlijke rentevoeten (zie supra). In tegenstelling tot het huidige artikel 1, 8° wordt er niet meer verwezen naar Belgostat voor de bepaling van de interbancaire rentevoet EURIBOR omdat hierover geen publicatie meer gebeurd door Belgostat. Het volstaat te kijken naar de publicaties van diverse Europese instellingen waaronder de Europese Centrale Bank.

Art. 12 Artikel 12 herneemt artikel 7bis van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 waarbij de verwijzingen naar de bepalingen van de wet van 12 juni 1991 telkens worden vervangen door verwijzingen naar boek VII. Ook de bijlage werd overeenkomstig aangepast. De bedoeling is dat er geen breuk zou ontstaan met de thans bestaande wettelijke maxima en dat derhalve de laatste aangepaste cijfers en percentages werden weerhouden in de bijlage en dat deze maxima ook voortaan zullen worden toegepast op de hypothecaire kredieten met roerende bestemming. HOOFDSTUK 8 - Maximale terugbetalingstermijnen en nulstellingstermijnen. Art. 13 Artikel 13 herneemt artikel 8 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. Het zal voortaan ook gelden voor de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming maar behoeft voor het overige geen verdere commentaar.

Art. 14 Artikel 14 herneemt artikel 9 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. Het zal voortaan ook gelden voor de kredietopeningen in de zin van artikel I.9, 49° van het WER die een hypothecair krediet met een roerende bestemming uitmaken maar behoeft voor het overige geen verdere commentaar. HOOFDSTUK 9. - Opheffingsbepalingen Art. 15 Dit artikel behoeft geen verdere commentaar. HOOFDSTUK 1 0. - Overgangsbepalingen Art. 16 Dit ontwerpbesluit dient rekening te houden met de inwerkingtreding en de overgangsbepalingen van de wet van 22 april 2016 houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht Dit ontwerpbesluit huldigt ook het principe van de continuïteit inzake regelgeving : vermits er geen nieuwe bepalingen werden ingevoerd met betrekking tot het consumentenkrediet noch wat het gebruik van referte-indexen bij de veranderlijkheid van debetrentevoeten bij hypothecair krediet betreft wordt voorgesteld om de bestaande regelen onmiddellijk te laten doorlopen, ook voor de lopende kredietovereenkomsten.

Wat de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming betreft kunnen en moeten de artikelen 5, 6 en 11 tot 14 van dit besluit met betrekking tot de bepalingen inzake debetrentevoet, nalatigheidsinterestvoet, maximale jaarlijkse kostenpercentages, maximale terugbetalingstermijnen en nulstelling ook toepasselijk worden gemaakt op de lopende kredietovereenkomsten omdat deze kredietovereenkomsten voorheen gesloten werden als consumentenkredieten en als dusdanig onderworpen waren aan dezelfde bepalingen voorzien door het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. HOOFDSTUK 1 1. - Inwerkingtreding.

Art. 17 Artikel 17 behoeft geen bijzondere commentaar.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

ADVIES 59.667/1 VAN 15 JULI 2016 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `BETREFFENDE DE KOSTEN, DE PERCENTAGES, DE DUUR EN DE TERUGBETALINGSMODALITEITEN VAN KREDIETOVEREENKOMSTEN ONDERWORPEN AAN BOEK VII VAN HET WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT' Op 22 juni 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 8 augustus 2016,(*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 7 juli 2016.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Patricia De Somere, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, en Greet Verberckmoes, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo Baert, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 15 juli 2016. (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege wordt verlengd met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de regeling die tot op heden is vervat in het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 `betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet' aan te passen en te verruimen. Zo worden sommige bepalingen en definities die nu nog voorkomen in het voornoemde koninklijk besluit weggelaten, ermee rekening houdend dat deze werden opgenomen in het Wetboek van economisch recht. Bepaalde artikelen worden verduidelijkt ingevolge opmerkingen van de Europese Commissie (om die reden worden ook sommige rekenvoorbeelden aangepast). De regeling wordt in de mate van het mogelijke ook betrokken op het hypothecair krediet. In overeenstemming hiermee wordt de regeling van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 `tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten' ingepast in het ontworpen koninklijk besluit (1).

Tot slot wordt met dit laatste tevens de omzetting in het interne recht beoogd van sommige artikelen en bijlagen van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 (Richtlijn Consumentenkrediet) (2) en richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 (Richtlijn Hypothecair Krediet) (3).

Het is blijkens artikel 17 van het ontwerp de bedoeling om de ontworpen regeling op 1 december 2016 in werking te laten treden. 3. Het ontwerp vindt rechtsgrond in uiteenlopende bepalingen van het Wetboek van economisch recht die, in numerieke volgorde, kunnen worden gepreciseerd als volgt: - artikel 1.9, 42° (jaarlijkse kostenpercentage consumentenkrediet) en 44°, eerste lid (debetrentevoet), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014; - artikel VII.64, § 1, vierde lid (representatief voorbeeld onder meer wat betreft het jaarlijkse kostenpercentage), ingevoegd bij de wet van 22 april 2016; - artikel VII. 81 § 2, derde lid (parameters financieringshuur), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014; - artikel VII.94, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale jaarlijkse kostenpercentages en maximale kredietkosten), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014; - artikel VII.95, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale terugbetalingstermijn en maximale nulstellingstermijn consumentenkrediet), ingevoegd bij de wet van 19 april 2014; - artikel VII.124, § 2, eerste lid (representatief voorbeeld onder meer wat betreft het jaarlijkse kostenpercentage), vervangen bij de wet van 22 april 2016; - artikel VII.125, tweede lid, 7° (representatief voorbeeld onder meer wat betreft het jaarlijkse kostenpercentage), vervangen bij de wet van 22 april 2016; - artikel VII.143, § 3, 3° (lijst en berekeningswijze van de referte-indexen), vervangen bij de wet van 22 april 2016; - artikel VII.147/9, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale jaarlijkse kostenpercentages en maximale kredietkosten hypothecaire kredieten met roerende bestemming), ingevoegd bij de wet van 22 april 2016; - artikel V11.147/10, §§ 1 en 2 (vaststelling maximale terugbetalingstermijn en maximale nulstellingstermijn hypothecaire kredieten met roerende bestemming), ingevoegd bij de wet van 22 april 2016.

De artikelen VII.217 en VII.219 van het Wetboek van economisch recht, die worden vermeld in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp, strekken dit laatste niet tot rechtsgrond. In de betrokken bepalingen wordt immers uitsluitend aan bepaalde vormvereisten gerefereerd.

Algemene opmerking 4. In de artikelen 3 en 4 van het ontwerp wordt op sommige punten afgeweken van bepalingen van zowel de Richtlijn Consumentenkrediet als de Richtlijn Hypothecair Krediet.Aan de relevante bepalingen inzake het jaarlijks kostenpercentage die in elk van beide richtlijnen voorkomen, ligt nochtans de bedoeling ten grondslag van een maximale harmonisatie.

In het advies 52.286/1 dat de Raad van State, afdeling Wetgeving, op 8 november 2012 uitbracht over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet', werd in dit verband het volgende opgemerkt: "Aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is meegedeeld dat met betrekking tot de omzetting van artikel 19 van de [Richtlijn Consumentenkrediet] bepaalde problemen zijn gerezen die werden besproken met vertegenwoordigers van de Europese Commissie en dat, in het licht daarvan, een aanpassing of herziening van de richtlijn met toepassing van de comitologieprocedure wordt overwogen. In afwachting daarvan hebben de stellers van het ontwerp ervoor geopteerd om bij de huidige omzetting af te wijken van artikel 19 en bijlage I van de richtlijn of eraan bepalingen toe te voegen die niet voorkomen in de richtlijn. (...) De Raad van State, afdeling Wetgeving, spreekt er zich niet over uit of dergelijke afwijkingen of toevoegingen in de huidige stand van de regelgeving verenigbaar zijn met de eisen inzake maximale harmonisatie die ten grondslag liggen aan de richtlijn. Rekening houdend met het uiterst technisch karakter van de ontworpen regeling vereist dergelijke uitspraak immers een uitgesproken specialisme dat de contouren van dit advies te buiten gaat. Daarenboven verdient het geen aanbeveling dat met dit advies zou worden tussengekomen in de besprekingen die met de Europese Commissie blijkbaar worden gevoerd naar aanleiding van de omzetting van artikel 19 van de richtlijn en dat de Raad zich zou uitspreken over de al dan niet gewenste aanpassing of herziening van deze laatste." Die opmerking geldt mutatis mutandis ook voor het voorliggende ontwerp en in het bijzonder voor de volgende bepalingen ervan: - artikel 3, § 2, derde lid, dat, hoewel in overeenstemming met de bijlage bij de Richtlijn Hypothecair Krediet, een toevoeging inhoudt ten opzichte van de bijlage I, punt II, c) van de Richtlijn Consumentenkrediet; - artikel 4, § 2, 3°, tweede en derde lid, waarin ten aanzien van het bepaalde in bijlage I, punt II, b) van de Richtlijn Consumentenkrediet en de Richtlijn Hypothecair Krediet nadere hypotheses zijn vervat voor het bepalen van het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme.

Onderzoek van de tekst Opschrift 5. Het opschrift van een normatieve tekst moet volledig zijn en mag bij de bestemmeling van de norm geen onzekerheid doen ontstaan omtrent de juiste strekking van het onderwerp van de tekst (4).Wat dat betreft moet worden opgemerkt dat het opschrift van het ontwerp niet tot uitdrukking brengt dat de ontworpen regeling ook betrekking heeft op de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten (zie hoofdstuk 6 van het ontwerp). Het verdient aanbeveling om het opschrift op dat vlak aan te vullen.

Aanhef 6. De redactie van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp moet worden aangepast, rekening houdende met de opsomming van rechtsgrond biedende bepalingen onder nr.3 van dit advies. 7. In het tweede en het derde lid van de aanhef kan worden volstaan met de vermelding van de datum en het opschrift van respectievelijk de koninklijke besluiten van 4 augustus 1992 en 11 januari 1993.Het is immers niet zinvol om in de aanhef wijzigingen te vermelden die vroeger aangebracht zijn in de op te heffen besluiten (5). 8. De vervulde vormvereisten moeten in de aanhef naar tijdsorde worden vermeld, te beginnen met het oudste (6).De onderlinge volgorde van het vierde tot het achtste lid van de aanhef dient bijgevolg te worden gewijzigd.

Artikel 1 9. Men late artikel 1 van het ontwerp aanvangen als volgt: "Dit besluit voorziet onder meer in de omzetting van artikel 19 In artikel 1 van het ontwerp wordt nu verkeerdelijk verwezen naar "artikel 13" van de Richtlijn Consumentenkrediet.en van bijlage I van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad, zoals gewijzigd ...".

In de Franse tekst van artikel 1 van het ontwerp dient daarenboven melding te worden gemaakt van "la directive 2014/17/UE" en niet van "la directive 2914/17/UE".

Artikel 3 10. Aan het einde van artikel 3, § 3, tweede lid, van het ontwerp, is er een gebrek aan overeenstemming tussen de Nederlandse ("indien de flux gelijkwaardig is") en de Franse tekst ("si on veut conserver l'équivalence des flux").Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 4 11. In het verslag aan de Koning wordt het volgende vermeld: "De verplichte brandverzekering dient in principe opgenomen te worden in het JKP, behalve wanneer het zou gaan om de aankoop van appartementen of huizen in mede-eigendom en waarvoor een verplichting tot het sluiten van een brandverzekering steeds zou gelden ongeacht of het onroerend goed contant of met behulp van een hypothecair krediet werd aangekocht." Ter wille van de rechtszekerheid zou de aldus omschreven uitzondering in de tekst van artikel 4, § 1, van het ontwerp, moeten worden geëxpliciteerd. Daarbij wordt dan het best ook vermeld dat de uitzondering enkel de verzekering voor de gemeenschappelijke delen betreft. 12. Naar analogie van de Nederlandse tekst en van de inleidende zin en littera b), van artikel 4, § 2, 12°, van het ontwerp, schrijve men in de Franse tekst van artikel 4, § 2, 6°, "les contrats de crédit en fonds partagés (contrats shared equity)". 13. Het bepaalde in artikel 4, § 3, van het ontwerp, doet de vraag rijzen hoe die bepaling zich verhoudt tot artikel VII.143 van het Wetboek van economisch recht. Het is weliswaar zo dat artikel 4, § 3, van het ontwerp de omzetting in het interne recht uitmaakt van artikel 17, lid 5, van de Richtlijn Hypothecair Krediet, maar dat dit niettemin de vaststelling onverlet laat dat er in de voornoemde wetsbepaling van wordt uitgegaan dat, bij vaste rentevoeten, deze rentevoeten bij de aanvang van de overeenkomst gekend zijn voor de volledige duur ervan. 14. Onder voorbehoud van de opmerking onder nr.13 verdient het ter wille van de duidelijkheid aanbeveling om in artikel 4, § 3, van het ontwerp te schrijven "in het Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) is meegedeeld".

Artikel 5 15. In artikel 5 van het ontwerp wordt, wat de beoogde berekeningsmethode betreft, verwezen naar een aantal bepalingen van het Wetboek van economisch recht.Door het vermelden van de wetten die de betrokken bepalingen in het Wetboek van economisch recht hebben ingevoegd, worden eventuele toekomstige wijzigingen van die bepalingen voor de toepassing van artikel 5 van het ontwerp uitgesloten. Indien dit niet de bedoeling is, moet de vermelding van de invoeging door respectievelijk de wetten van 19 april 2014 en 22 april 2016, in artikel 5 van het ontwerp, worden geschrapt.

Eenzelfde opmerking kan worden gemaakt bij de artikelen 7, 8, eerste lid, 12, § 4, 13, tweede lid, en 14, § 1, tweede lid, van het ontwerp.

Artikel 7 16. De beoogde referte-index is die welke wordt vermeld in artikel VII.143, § 3, 3°, van het Wetboek van economisch recht. De verwijzing naar artikel VII.143 van het wetboek kan in die zin worden gepreciseerd in artikel 7 van het ontwerp.

Artikel 11 17. In artikel 11, eerste lid, 2°, van het ontwerp, moeten de verwijzingen naar "artikel 7, eerste lid, 1° " en "artikel 7, eerste lid, 2° " telkens vervangen worden door een verwijzing naar respectievelijk "artikel 8, eerste lid, 1° " en "artikel 8, eerste lid, 2° ". Artikel 14 18. Ook in artikel 14, § 2, derde lid, van het ontwerp, lijkt van een "nulstellingstermijn" en niet van een "maximale nulstellingstermijn" melding te moeten worden gemaakt.19. In artikel 14, § 3, van het ontwerp wordt omschreven wat voor de toepassing van artikel 14 moet worden verstaan onder "verschuldigd saldo".Logischerwijze en ter wille van de toegankelijkheid van de ontworpen regeling zou artikel 14 van het ontwerp moeten aanvangen met de betrokken omschrijving.

Artikel 15 20. Aan het einde van artikel 15, 2°, van het ontwerp volstaat het te schrijven "inzake hypothecaire kredieten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 april 1999, 3 maart 2011 en 19 maart 2012;".

Artikel 16 21. In artikel 16, tweede lid, van het ontwerp moet worden melding gemaakt van het correcte opschrift van de wet van 22 april 2016 `houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht'. De griffier, G. Verberckmoes.

De voorzitter, M. Van Damme. _______ Nota's (1) De koninklijk besluiten van 4 augustus 1992 en 11 januari 1993 vormen het voorwerp van de opheffingsbepaling van artikel 15 van het ontwerp.(2) Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 `inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad'.(3) Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 `inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr.1093/2010'. (4) Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling 14.2, hierna "Handleiding wetgevingstechniek". (5) Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling 30.(6) Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling 33.(7) In artikel 1 van het ontwerp wordt nu verkeerdelijk verwezen naar "artikel 13" van de Richtlijn Consumentenkrediet. 14 SEPTEMBER 2016. - Koninklijk besluit betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikel I.9, 42° en 44°, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, artikel VII.64, § 1, laatste lid, ingevoegd bij de wet van 22 april 2016, artikel VII.81, § 2, derde lid, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, artikel VII.94, §§ 1 en 2, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, artikel VII.95, §§ 1 en 2, ingevoegd bij de wet van 19 april 2014, artikel VII.124, § 2, eerste lid, vervangen bij de wet van 22 april 2016, artikel VII.125, tweede lid, 7°, vervangen bij de wet van 22 april 2016, artikel VII.143, § 3, 3°, vervangen bij de wet van 22 april 2016, artikel VII.147/9, §§ 1 en 2, ingevoegd bij de wet van 22 april 2016 en artikel VII.147/10, §§ 1 en 2, ingevoegd bij de wet van 22 april 2016;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten;

Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 21 maart 2016;

Gelet op het advies van de FSMA, gegeven op 21 april 2016;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 24 april 2016;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 2 mei 2016;

Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op 25 mei 2016;

Gelet op het advies nr. 59.667/1 van de Raad van State, gegeven op 15 juli 2016, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten en de Minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit voorziet onder meer in de omzetting van artikel 19 en van bijlage I bij richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG, zoals gewijzigd door richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 en van artikel 17 en bijlage I bij Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010. HOOFDSTUK 2. - Definities

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de residuele waarde" : de aankoopprijs bij de lichting van de koopoptie of bij de eigendomsoverdracht zoals bedoeld in artikel VII.81, § 2, van het Wetboek van economisch recht; 2° "de kredietopneming" : het bedrag dat ter beschikking wordt gesteld van de consument in de vorm van een uitstel van betaling, koopkracht, een geldsom of gelijk welk ander betaalmiddel, de residuele waarde inbegrepen;3° "overbruggingskrediet" : een hypothecaire kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed;4° "het Rentenfonds" : de openbare instelling ingesteld door de besluitwet van 18 mei 1945 tot oprichting van een Rentenfonds; HOOFDSTUK 3. - Basisvergelijking

Art. 3.§ 1. De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage (JKP), luidt als volgt :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : m het nummer van volgorde aanduidt van de laatste kredietopneming; k het nummer van volgorde aanduidt van een kredietopneming, waarbij 1 ? k ? m;

Ck het bedrag van kredietopneming nummer k aanduidt; tk het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van kredietopneming nummer 1 en deze van de latere kredietopnemingen nummer 2 tot m, waarbij t1 = 0; ? het somteken is; m' het nummer van volgorde aanduidt van het laatste termijnbedrag; l het nummer van volgorde aanduidt van een termijnbedrag, waarbij l ? m';

Dl het termijnbedrag nummer l aanduidt;

Sl het tijdsinterval aanduidt, uitgedrukt in jaren en fracties van jaren, tussen de datum van de kredietopneming nummer 1 en die van termijnbedragen nummer 1 tot m';

X het jaarlijkse kostenpercentage aanduidt. § 2. De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tussenpozen betaald. De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming.

Het verschil tussen de data, bedoeld in tk en sl, die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, wordt uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (voor schrikkeljaren 366 dagen), 52 weken of 12 gelijke maanden te tellen.

Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel voor gewone jaren als voor schrikkeljaren.

Als een tijdsinterval tussen de eerste kredietopneming en een vervaldag (sl) of tussen de eerste kredietopneming en de datum van een nieuwe kredietopneming (tk) niet kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt dat tijdsinterval uitgedrukt in een geheel aantal dagen van alle betalingstermijnen of termijnen tussen twee kredietopnemingen die niet gelijk zijn aan een geheel aantal van jaren, maanden of weken, desgevallend, in combinatie met het geheel aantal van jaren, maanden of weken van de overige termijnen. Als het tijdsinterval kan uitgedrukt worden in een geheel aantal jaren, maanden of weken, dan wordt het niet uitgedrukt in een geheel aantal dagen. Er is geen andere combinatie met jaren of fracties van jaren toegestaan dan die van dagen met, ofwel jaren, ofwel maanden, ofwel weken.

In het geval van dagen : 1° wordt elke dag geteld, ook weekend- en feestdagen;2° wordt er teruggeteld in gelijke perioden en vervolgens dagen tot de datum van de eerste kredietopneming;3° wordt de lengte van de periode in dagen verkregen door de eerste dag niet en de laatste dag wel mee te tellen, waarna de periode in jaren wordt uitgedrukt door het verkregen aantal te delen door het aantal dagen (365 of 366 dagen) van het gehele jaar, waarbij wordt teruggeteld van de laatste dag tot dezelfde dag van het voorgaande jaar. § 3. De uitkomst van de berekening wordt uitgedrukt in procent en ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de voorgaande decimaal met 1 vermeerderd.

De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met n respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren, zijnde :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij S het saldo is van de geactualiseerde flux en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is.

De toepasselijke oplossingsmethodes voor de vergelijking geven, bij het invoeren van gelijke gegevens, een jaarlijks kostenpercentage dat gelijk is aan dat van de voorbeelden 1 tot 39 opgenomen in bijlage 1 van dit besluit. HOOFDSTUK 4. - Veronderstellingen

Art. 4.§ 1. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verbintenissen nakomen volgens de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.

Bij kredietovereenkomsten waarin bedingen zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden van de debetrentevoet en, in voorkomend geval, van de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, welke wijziging bij de berekening daarvan evenwel niet kan worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de debetrentevoet en de kosten vast blijven ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijft.

Indien in geval van financieringshuur de residuele waarde niet werd bepaald op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst, dan kunnen slechts parameters gehanteerd worden die aanduiden dat het gehuurde goed onderworpen is aan een lineaire afschrijving die de waarde ervan bij het verstrijken van de normale huurtijd zoals die werd bepaald in de kredietovereenkomst, gelijkmaakt aan nul.

De verplichte brandverzekering dient opgenomen te worden in het jaarlijkse kostenpercentage, behalve wanneer het gaat om de verzekering van de gemeenschappelijke delen bij de aankoop van appartementen of huizen in mede-eigendom en waarvoor een verplichting tot het sluiten van een brandverzekering steeds zou gelden ongeacht of het onroerend goed contant of met behulp van een hypothecair krediet werd aangekocht. § 2. Wanneer bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage blijkt dat één of meerdere parameters, nodig voor het oplossen van de basisvergelijking bedoeld in artikel 3, niet kwantificeerbaar zijn op het ogenblik van het verspreiden van reclame, de overhandiging van de precontractuele informatie of het sluiten van de kredietovereenkomst, dan wordt er, ter vervanging van deze parameters, uitsluitend gebruik gemaakt van de volgende bijkomende veronderstellingen : 1° indien de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag onmiddellijk en volledig wordt opgenomen;2° indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet, overeenkomstig deze kredietopnemingsbeperkingen wordt opgenomen;3° indien een kredietovereenkomst verscheidene mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het raam van dat soort kredietovereenkomst wordt gebruikgemaakt. Voor wat de toepassing van de voorgaande bepaling betreft, wordt het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme voor een kredietovereenkomst bepaald op basis van het aantal verrichtingen voor dit soort van kredietovereenkomst in het voorgaande kalenderjaar of het te verwachten aantal verrichtingen in het geval van een nieuw kredietproduct bij de betrokken kredietgever.

Wanneer de kredietgever niet in staat is om dit kredietopnemingsmechanisme te kennen of op grond van redelijke verwachtingen te bepalen dan wordt het mechanisme toegepast met de hoogste debetrentevoet en kosten; 4° in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening of een overbruggingskrediet wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen.Indien de duur van de geoorloofde debetstand onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur van het krediet drie maanden bedraagt. Indien de duur van het overbruggingskrediet onbekend is wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur twaalf maanden bedraagt; 5° in geval van een andere kredietovereenkomst voor onbepaalde duur dan de kredietovereenkomsten bedoeld onder 4° van deze paragraaf wordt geacht dat : a) voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming, het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van 20 jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de rente en eventuele overige kosten dekt;en voor alle overige kredietovereenkomsten dat het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van één jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten dekt; b) het kapitaal vanaf één maand na de datum van de eerste kredietopneming door de consument in gelijke maandelijkse termijnbedragen wordt terugbetaald.In gevallen waarin het kapitaal binnen elke betalingstermijn uitsluitend volledig in één betaling moet worden terugbetaald, worden achtereenvolgende kredietopnemingen en terugbetalingen door de consument van het gehele kapitaal geacht over de periode van één jaar plaats te vinden. De rente en overige kosten worden overeenkomstig deze kredietopnemingen en terugbetalingen van kapitaal toegepast zoals in de kredietovereenkomst vastgelegd.

In dit punt wordt onder een kredietovereenkomst voor onbepaalde duur een krediet zonder vaste looptijd verstaan, met inbegrip van een krediet dat binnen of na een bepaalde periode volledig moet worden terugbetaald, maar vervolgens, na terugbetaling, weer beschikbaar is om te worden opgenomen; 6° in geval van andere kredietovereenkomsten dan geoorloofde debetstanden, overbruggingskredieten, gedeelde vermogenskredietovereenkomsten (shared equity-overeenkomsten), voorwaardelijke verplichtingen of garanties en kredietovereenkomsten voor onbepaalde duur zoals bedoeld in de veronderstellingen onder 4°, 5°, 11° en 12° : a) indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten terugbetaling van kapitaal niet kan worden vastgesteld, wordt de terugbetaling geacht te zijn verricht op de vroegste datum en met het laagste bedrag waarin de kredietovereenkomst voorziet;b) indien het interval tussen de datum van de eerste opneming en de datum van de eerste door de consument te betalen aflossing niet kan worden vastgesteld, wordt het geacht het kortste interval te zijn;7° wanneer de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten betaling op basis van de kredietovereenkomst of op basis van de veronderstellingen onder 4°, 5°, 6°, 11° of 12° niet kan worden vastgesteld, wordt de betaling geacht te zijn verricht overeenkomstig de data en voorwaarden van de kredietgever en, indien deze onbekend zijn : a) wordt de rente samen met de terugbetalingen van kapitaal betaald;b) worden in één bedrag uitgedrukte niet-rentekosten betaald op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten;c) worden in verschillende betalingen uitgedrukte niet-rentekosten in periodieke termijnen betaald, te beginnen op de datum van de eerste terugbetaling van kapitaal, en indien het bedrag van dergelijke betalingen onbekend is, worden deze geacht gelijke bedragen te zijn;d) dekt de laatste betaling het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten; 8° indien voor de hypothecaire kredieten met een onroerende bestemming of de voorwaardelijke verplichting of garantie het kredietbedrag nog niet is overeengekomen, wordt het geacht 170.000 euro te bedragen.

Voor alle overige kredietovereenkomsten waarbij het kredietbedrag nog niet is overeengekomen wordt het bedrag geacht 1.500 euro te zijn; 9° indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en kosten worden aangeboden, worden de hoogste debetrentevoet en de hoogste kosten geacht de debetrentevoet en de kosten voor de gehele duur van de kredietovereenkomst te zijn;10° met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator of referte-index, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat vanaf het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het ogenblik van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, gebaseerd op de waarde van de overeengekomen indicator of referte-index op dat moment, doch, in het geval van hypothecair krediet, niet lager dan de vaste debetrentevoet;11° in het geval van voorwaardelijke verplichtingen of garanties wordt het kredietbedrag geacht volledig in één bedrag te worden opgenomen op de vroegste van de volgende data : a) de meest recente datum van kredietopneming die is geoorloofd krachtens de kredietovereenkomst welke de mogelijke bron van de voorwaardelijke verplichting of garantie is;of b) in het geval van een roll-over krediet, aan het eind van de eerste periode vóór de hernieuwing van de kredietovereenkomst.12° in het geval van gedeelde vermogenskredietovereenkomsten (zgn. "shared equity-overeenkomsten") : a) worden de aflossingen door de consumenten geacht op de laatste krachtens de kredietovereenkomst geoorloofde datum of data plaats te vinden;b) het percentage van de waardestijging van het onroerend goed dat de gedeelde vermogenskredietovereenkomst (shared equity-kredietovereenkomst) dekt, en elk percentage van de inflatie-index waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, worden verondersteld gelijk te zijn aan een percentage gelijk aan de hoogste van twee waarden, namelijk het huidige inflatiestreefcijfer van de centrale bank en het inflatiepeil in de lidstaat waar het onroerend goed op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst is gelegen, dan wel aan 0 % indien deze percentages negatief zijn. § 3. Bij de hypothecaire kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor een eerste periode van ten minste vijf jaar is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode wordt onderhandeld over de debetrentevoet teneinde een nieuwe vaste debetrentevoet overeen te komen voor een verdere materiële periode, dekt de berekening van het bijkomende, illustratieve jaarlijkse kostenpercentage dat in het Europees gestandaardiseerd informatieblad (ESIS) is meegedeeld uitsluitend de oorspronkelijke periode met vaste rentevoet en wordt de berekening gebaseerd op de veronderstelling dat aan het einde van de periode met vaste debetrentevoet het uitstaand kapitaal is afgelost. § 4. Wanneer de kredietopening verschillende debetrentevoeten voorziet in functie van de opgenomen bedragen of betalingstermijnen, mogen geen van deze debetrentevoeten hoger zijn dan het maximale jaarlijkse kostenpercentage vastgesteld in functie van het kredietbedrag.

Evenzo, wanneer de financieringshuur verschillende tijdstippen voorziet waarop de koopoptie kan gelicht worden, wordt het jaarlijkse kostenpercentage berekend voor elk geval afzonderlijk. HOOFDSTUK 5. - Debet- en nalatigheidsinteresten

Art. 5.De nalatigheidsinteresten inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet met een roerende bestemming worden berekend volgens dezelfde methode als hetgeen overeenkomstig artikel VII.78, § 2, 7°, van het Wetboek van economisch recht en artikel VII.134, § 2, 7° van het Wetboek van economisch recht contractueel is voorzien voor de berekening van de debetintresten.

Art. 6.De debetrentevoet en de nalatigheidsintrestvoet worden uitgedrukt in procent en worden afgerond op twee decimalen. Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal. HOOFDSTUK 6. - Referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten

Art. 7.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "de referte-index" : de waarde van de referte-index bedoeld in artikel VII.143, § 3, 3°, van het Wetboek van economisch recht.

Art. 8.Voor de veranderlijkheid van de debetrentevoet van de kredietovereenkomsten, bedoeld in de artikelen VII.86 en VII.143 van het Wetboek van economisch recht, wordt voor een krediet in euro één van de volgende referte-indexen genomen die maandelijks worden berekend door het Rentenfonds overeenkomstig de volgende voorschriften : 1° index A van een kalendermaand is gelijk aan het rekenkundig gemiddelde der referentierentevoeten, opgetekend gedurende de maand die eindigt op de 10de van die kalendermaand, van de lijn van de schatkistcertificaten waarvan de residuele looptijd het dichtst bij een jaar is.Deze referentierentevoeten worden dagelijks door het Rentenfonds bekendgemaakt overeenkomstig artikel 2, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 20 december 2007 betreffende de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten; 2° de indexen B, C, D, E, F, G, H, I en J van een kalendermaand zijn ieder gelijk aan het rekenkundig gemiddelde der theoretische rendementsvoeten, opgetekend gedurende de maand die eindigt op de 10de van die kalendermaand, van de effecten van de Staatsschuld over respectievelijk 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 jaar die het Rentenfonds dagelijks bepaalt door wiskundige interpolatie.Het Rentenfonds voert die interpolaties uit op basis van de referentierentevoeten of -koersen die zij voor de schatkistcertificaten en lineaire obligaties bekendmaakt overeenkomstig artikel 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 20 december 2007. Voor een gepaste toepassing van de interpolatiewerkwijze kan het Rentenfonds zich beperken tot de waarnemingen van sommige waarden. 3° Indien de rentevoet van het krediet op een andere periode slaat dan één jaar, wordt de in aanmerking te nemen referte-index bekomen door de bekendgemaakte jaarindex om te zetten in een index die slaat op die periode, met behulp van de formule van samengestelde interest. Dit artikel is niet van toepassing op de kredietovereenkomsten die werden gesloten vóór 1 september 1998.

Art. 9.Voor de kredieten toegestaan in een andere munteenheid dan de euro dient de kredietgever contractueel een index vast te leggen die moet voldoen aan de volgende criteria : 1° zijn vaststelling mag niet afhangen van de kredietgever;2° zijn evolutie is door de consument gekend zonder tussenkomst van de kredietgever;3° hij moet representatief zijn voor de evolutie van de rentevoeten op de kapitaal- en geldmarkten van de betrokken munt.

Art. 10.Door toedoen van het Rentenfonds wordt de lijst van de in artikel 7 bedoelde referte-indexen maandelijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, op de twintigste dag. Indien deze dag geen dag van publicatie is, wordt hij bekendgemaakt op de volgende dag van publicatie.

De referte-indexen worden onder jaarlijkse, semestriële, trimestriële en maandelijkse vorm bekendgemaakt. HOOFDSTUK 7. - Maximale jaarlijkse kostenpercentages

Art. 11.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder "de referentie-index" : 1° voor de kredietopening : het maandgemiddelde van de interbancaire rentevoet EURIBOR op drie maanden. 2° voor de andere kredietovereenkomsten : - voor de bedragen tot 1.250 euro : index A van een kalendermaand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, 1° ; - voor de bedragen meer dan 1.250 euro tot 5.000 euro : index B van een kalendermaand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2° ; - voor de bedragen hoger dan 5.000 euro : index C van een kalendermaand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°.

De referentie-index wordt afgerond op twee decimalen na de komma.

Indien de derde decimaal vijf of meer bedraagt, wordt de tweede decimaal naar boven afgerond. In de overige gevallen wordt geen rekening gehouden met de derde decimaal.

Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op de consumentenkredieten en de hypothecaire kredieten met een roerende bestemming.

Art. 12.§ 1. De maximale jaarlijkse kostenpercentages worden vastgelegd in de basistabel opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit. § 2. Om de zes maanden, bij het verstrijken van de maand maart en van de maand september, worden de referentie-indexen van de afgelopen maand vergeleken met de referentie-indexen die het laatst aanleiding gaven tot een wijziging van de respectievelijke maximale jaarlijkse kostenpercentages. Voor de toepassing van dit besluit worden de referentie-indexen van de maand maart 2016 beschouwd als eerste referentie-indexen.

Bij een eerste wijziging van een referentie-index met minstens 0,75 punten wordt het overeenstemmende maximale jaarlijkse kostenpercentage, opgenomen in de basistabel, gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten, waardoor een referentievoet bekomen wordt. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is gelijk aan deze referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid.

Bij iedere verdere wijziging van een referentie-index, met minstens 0,75 punt, wordt de laatst vastgestelde referentievoet gewijzigd in dezelfde zin en met hetzelfde aantal procentpunten. Het nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentage is dan gelijk aan deze gewijzigde referentievoet afgerond naar de meest nabije eenheid of halve eenheid. § 3. De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages, samen met de bijhorende nieuwe referentie-indexen en referentievoeten, worden onverwijld onder de vorm van een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De nieuwe maximale jaarlijkse kostenpercentages worden van kracht op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de maand van de bekendmaking ervan. § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel VII.3, § 2, 3°, van het Wetboek van economisch recht, waarvan de kosten gelijk of hoger zijn dan de in dat artikel bedoelde drempel, het jaarlijkse kostenpercentage berekend zonder rekening te houden met de veronderstellingen in artikel 4, § 2, 5°, van dit besluit. Het jaarlijkse kostenpercentage wordt voor de toepassing van dit artikel berekend op basis van de veronderstellingen in artikel 4, § 1, eerste lid en § 2, 1° van dit besluit. HOOFDSTUK 8. - Maximale terugbetalingstermijnen en nulstellingstermijnen.

Art. 13.Voor alle consumentenkredieten en hypothecaire kredieten met een roerende bestemming, behalve de kredietopening, dient het terug te betalen bedrag volledig betaald te worden binnen de hierna volgende maximale terugbetalingstermijnen :

Kredietbedrag

Maximale terugbetalings- termijnen uitgedrukt in maanden

Montant du crédit

Délais maxima de remboursement exprimés en mois

200 tot 500 euro

18

200 à 500 euros

18

meer dan 500 euro tot 2.500 euro

24

plus de 500 euros à 2.500 euros

24

meer dan 2.500 euro tot 3.700 euro

30

plus de 2.500 euros à 3.700 euros

30

meer dan 3.700 euro tot 5.600 euro

36

plus de 3.700 euros à 5.600 euros

36

meer dan 5.600 euro tot 7.500 euro

42

plus de 5.600 euros à 7.500 euros

42

meer dan 7.500 euro tot 10.000 euro

48

plus de 7.500 euros à 10.000 euros

48

meer dan 10.000 euro tot 15.000 euro

60

plus de 10.000 euros à 15.000 euros

60

meer dan 15.000 tot 20.000 euro

84

plus de 15.000 euros à 20.000 euros

84

meer dan 20 000 euro tot 37.000 euro

120

plus de 20.000 euros à 37.000 euros

120

meer dan 37.000 euro

240

plus de 37.000 euros

240


De maximale terugbetalingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op het sluiten van de kredietovereenkomst behalve wanneer, overeenkomstig artikel VII.3, § 3, 6°, van het Wetboek van economisch recht, een nieuwe kredietovereenkomst werd gesloten, in welk geval een nieuwe maximale terugbetalingstermijn te bepalen in functie van het nieuwe kredietbedrag een aanvang neemt te rekenen vanaf de datum van ingebrekestelling verstuurd voor de eerste kredietovereenkomst of wanneer overeenkomstig de artikelen VII.91 of VII.147/5 van het Wetboek van economisch recht, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het kredietbedrag rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in deze artikelen.

Art. 14.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel moet onder verschuldigd saldo worden verstaan, het nog niet terugbetaalde bedrag der aan de consument toegestane kredietopnemingen met inbegrip van de debetintresten. § 2. Voor alle kredietopeningen die in een periodieke terugbetaling van kapitaal voorzien, dienen minimaal de volgende termijnbedragen te worden betaald : - ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/18de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro; - ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/24ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro; - ofwel een maandelijks termijnbedrag gelijk aan 1/36ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro; - ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro; - ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/8ste van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro; - ofwel een trimestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/12de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro; - ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/3de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro; - ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/4de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro en gelijk of lager is dan 10.000 euro; - ofwel een semestrieel termijnbedrag gelijk aan 1/6de van het verschuldigd saldo indien het kredietbedrag hoger is dan 10.000 euro, zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.

De maximale terugbetalingstermijn van de termijnbedragen, bedoeld in het voorgaande lid, neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de kredietopneming, behalve wanneer, overeenkomstig de artikelen VII.91 of VII.147/5, van het Wetboek van economisch recht, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het bedrag van de kredietopneming rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, in welk geval de maximale terugbetalingstermijn een aanvang neemt binnen de twee maanden volgend op de kennisgeving bedoeld in deze artikelen § 3. Voor alle kredietopeningen bedoeld in § 1, wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan de terugbetalingstermijn die men bekomt bij volledige opneming van het kredietbedrag terugbetaald op basis van een maandelijks termijnbedrag gelijk aan : 1° ofwel 1/12de van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 60 maanden, wanneer het kredietbedrag gelijk of lager is dan 5.000 euro; 2° ofwel 1/18de van het verschuldigd saldo, met een maximale termijn van 96 maanden, wanneer het kredietbedrag hoger is dan 5.000 euro, zonder dat het termijnbedrag lager mag zijn dan ofwel 25 euro, ofwel het verschuldigd saldo indien dit lager zou zijn dan 25 euro.

Voor alle overige kredietopeningen wordt er een nulstellingstermijn vastgesteld die niet langer mag zijn dan : 1° twaalf maanden wanneer het kredietbedrag lager dan of gelijk is aan 3.000 euro; 2° zestig maanden wanneer het kredietbedrag hoger is dan 3.000 euro.

De nulstellingstermijn neemt een aanvang binnen de twee maanden volgend op de eerste kredietopneming. De termijn neemt opnieuw een aanvang vanaf de eerste kredietopneming volgend op de laatste nulstelling. HOOFDSTUK 9. - Opheffingsbepalingen

Art. 15.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 11 december 2012;2° het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot vaststelling van de referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 april 1999, 3 maart 2011 en 19 maart 2012. HOOFDSTUK 1 0. - Overgangsbepalingen

Art. 16.Dit besluit is van toepassing op alle lopende consumentenkredietovereenkomsten. Dit besluit is eveneens van toepassing op alle lopende hypothecaire kredieten voor wat de toepassing van de artikelen 7 tot 10 betreft en op alle lopende hypothecaire kredieten met roerende bestemming voor wat de toepassing van de artikelen 5, 6 en 11 tot 14 betreft.

De bepalingen die de vermelding en de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage betreffen zijn van toepassing op de nieuwe hypothecaire kredietovereenkomsten, de hiermee verbonden ESIS en de kredietaanbiedingen binnen de perken van en de periodes bedoeld in artikel 41, § 1, van de wet van 22 april 2016 houdende wijziging en invoeging van bepalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet in verschillende boeken van het Wetboek van economisch recht en uiterlijk vanaf 1 april 2017. HOOFDSTUK 1 1. - Inwerkingtreding.

Art. 17.Dit besluit treedt inwerking op 1 april 2017.

Art. 18.De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 september 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage Toepassingsvoorbeelden.

Voor de toepassing van deze bijlage moet onder worden verstaan onder "dit besluit" : het koninklijk besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten.

Voorbeeld 1 - Een voorbeeld ter verduidelijking van het begrip "fracties van jaren", een enkel termijnbedrag.

Een kredietovereenkomst voor een kredietbedrag van 1.000 euro terug te betalen in 1 termijnbedrag van 1.200 euro na 1,5 jaar op dezelfde dag van de maand als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.

Het krediet wordt ter beschikking gesteld op 5 januari 2009 en moet worden terug betaald op 5 juli 2010. Het exacte aantal dagen tussen deze data is 546 dagen.

Het verschil tussen deze data kan uitgedrukt worden in 18 gelijke maanden.

Hetzij, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 18 gelijke maanden van elk 30,41666 dagen of 78 weken.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 2 - Een voorbeeld ter verduidelijking van onmiddellijk te betalen kosten.

Een kredietovereenkomst voor een kredietbedrag van 1.000 euro en onmiddellijk te betalen dossierkosten van 50 euro, terug te betalen in 1 termijnbedrag van 1.200 euro, na 18 maanden, op dezelfde dag van de maand als de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.

Hetzij, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 18 gelijke maanden.

Hetzij, een netto door de kredietgever te financieren bedrag in periode 0 van 1.000 - 50 = 950 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 3 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een terugbetaling in twee termijnbedragen.

Lening op afbetaling voor een bedrag van 1.000 euro terug te betalen in twee termijnbedragen van 600 euro, respectievelijk na 1 en 2 jaar telkens op dezelfde dag van het jaar als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag, bijvoorbeeld telkens op 5 januari.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 4 - Een voorbeeld ter verduidelijking van ongelijke betalingstermijnen.

Lening op afbetaling voor een bedrag van 1.000 euro terug te betalen in drie termijnbedragen van respectievelijk 272 euro na 3 maanden, 272 euro na 6 maanden en 544 euro na 12 maanden, telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.

Hetzij, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in respectievelijk 3, 6 en 12 gelijke maanden.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 5 - Een voorbeeld ter verduidelijking van ongelijke termijnbedragen ingevolge vaste kapitaalaflossingen.

Lening op afbetaling voor een bedrag van 1.200 euro terug te betalen in twaalf maandelijkse termijnbedragen, telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.

Elk termijnbedrag bestaat uit eenzelfde kapitaalgedeelte van 1/12de van het kredietbedrag, hetzij 100 euro.

Het contract bepaalt, overeenkomstig de artikelen VII.78, § 2, 7° en VII.134, § 1, derde lid van het WER, dat de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis op nominale wijze wordt toegepast op het verschuldigd blijvend saldo en rekening houdt met het werkelijke aantal dagen van elke kalendermaand.

De bedragen in de aflossingstabel die, overeenkomstig de artikelen VII.78, § 1, tweede lid, en VII.134, § 1, derde lid, van het WER, bij de kredietovereenkomst wordt overhandigd, houden rekening met het werkelijke aantal dagen van elke kalendermaand.

Het contract wordt gesloten op 15 maart 2010 zodat elke vervaldag valt op de 15de dag van de volgende maand.

Hetzij, een contractuele aflossingstabel met 12 maandelijkse termijnbedragen Dl waarbij : D1 = 108,15 of (1200/12) + ((0,08*31)/365 * 1200) D2 = 107,23 D3 = 106,79 D4 = 105,92 D5 = 105,44 D6 = 104,76 D7 = 103,95 D8 = 103,40 D9 = 102,63 D10 = 102,04 D11 = 101,36 D12 = 100,6 Elk verschil tussen data kan uitgedrukt worden in een gelijke maand van 30,41666 dagen.

Hetzij, voor de berekening van het contractuele JKP, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1 of meerdere gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 108,00 of (1200/12) + (0,08/12 * 1200);

D2 = 107,33;

D3 = 106,67;

D4 = 106,00;

D5 = 105,33;

D6 = 104,67;

D7 = 104,00;

D8 = 103,33;

D9 = 102,67;

D10 = 102,00;

D11 = 101,33;

D12 = 100,67.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 6 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een procentuele schuldsaldoverzekering die in het JKP moet opgenomen worden.

Eenzelfde lening op afbetaling als in voorbeeld 5 met dat verschil dat de consument verplicht is om een schuldsaldoverzekering te sluiten waarvan de prijs gelijk is aan 0,2 % per maand op het verschuldigd blijvend saldo, maandelijks te betalen bovenop het kapitaalgedeelte en de debetinteresten.

Hetzij, 12 gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.

De 12 maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 110,40 of (1200/12) + (0,08/12 * 1200) + (0,002 * 1200) D2 = 109,53 D3 = 108,67 D4 = 107,80 D5 = 106,93 D6 = 106,07 D7 = 105,20 D8 = 104,33 D9 = 103,47 D10 = 102,60 D11 = 101,73 D12 = 100,87.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 7 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een onmiddellijk te betalen schuldsaldoverzekering die in het JKP moet opgenomen worden.

Eenzelfde lening op afbetaling als in voorbeeld 5 met dat verschil dat de consument verplicht is om een schuldsaldoverzekering te sluiten van 50 euro die hij onmiddellijk moet betalen. a) De consument betaalt de verzekeringspremie contant. De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) De consument vraagt uitdrukkelijk om de premie te laten financieren aan de hand van de kredietovereenkomst zonder het gevraagde kredietbedrag te verhogen. Hetzij, de contractuele bepaling, bedoeld in de artikelen VII.78, § 2, 6° en VII.134, § 2, 6° van het WER, die stelt dat de betaling van de verzekeringspremie een voorwaarde voor kredietopneming is, waarbij de premie van het kredietbedrag wordt afgehouden.

Hetzij, een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 1.200 - 50 = 1.150 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Hetzij, eenzelfde JKP als onder a) van 17,44 % = 17,4 %. c) De consument vraagt uitdrukkelijk om de premie te laten financieren aan de hand van de kredietovereenkomst door het initieel gevraagde kredietbedrag te verhogen. Hetzij, een verhoging van het initieel gevraagde kredietbedrag van 1.200 euro met 50 euro = 1.250 euro.

Hetzij, de contractuele bepaling, bedoeld in de artikelen VII.78, § 2, 6° en VII.134, § 2, 6° van het WER, die stelt dat de betaling van de verzekeringspremie een voorwaarde voor kredietopneming is, of, m.a.w., van het kredietbedrag wordt afgehouden.

Hetzij, een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 1.250 - 50 = 1.200 euro.

De 12 maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 112,5 of (1250/12) + (0,08/12 * 1250);

D2 = 111,81;

D3 = 111,11;

D4 = 110,42;

D5 = 109,72;

D6 = 109,03;

D7 = 108,33;

D8 = 107,64;

D9 = 106,94;

D10 = 106,25;

D11 = 105,56;

D12 = 104,86.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 8 - Een voorbeeld ter verduidelijking van de financiering van een goed met voorschot (alhoewel de betaling van dit voorschot wettelijk niet meer verplicht is).

Verkoop op afbetaling van een goed met een waarde van 2.500 euro, de overeenkomst voorziet een voorschot van 500 euro, te betalen op de dag van de levering en verder 24 maandelijkse termijnbedragen van 90 euro, te betalen telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de levering, bijvoorbeeld telkens op de vijfde dag van elke maand.

Hetzij, 1 maand = 1/12.

Hetzij, een kredietbedrag van 2.500 - 500 = 2.000 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 9 - Een voorbeeld ter verduidelijking van de financiering van een goed zonder voorschot, waarbij aan de contante betaler een korting wordt gegeven op de aankoopprijs van het goed.

Verkoop op afbetaling van een goed met een waarde van 2.000 euro, de overeenkomst voorziet geen voorschot, 24 maandelijkse termijnbedragen van 90 euro, te betalen telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de levering, bijvoorbeeld telkens op de vijfde dag van elke maand.

Bij contante betaling wordt er een korting gegeven van 80 euro op de aankoopprijs van het goed. M.a.w., de consument die op krediet koopt betaalt 80 euro meer voor het goed dan de contante betaler. Deze 80 euro is bijgevolg een kost van het krediet en moet, overeenkomstig artikel I.9, 41° van het WER, in de totale kosten van het krediet opgenomen worden.

Hetzij, 1 maand = 1/12.

Hetzij, een netto door de kredietgever te financieren bedrag in periode 0 van 2.000 - 80 = 1.920 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 10 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een financieringshuur.

Financieringshuur van een goed met een waarde van 15.000 euro, de overeenkomst voorziet 48 termijnbedragen van 350 euro, het eerste termijnbedrag wordt betaald op het moment van de terbeschikkingstelling van het goed, de overige 47 termijnbedragen van 350 euro zijn maandelijks te betalen telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de levering, bijvoorbeeld telkens op de vijfde dag van elke maand, na 48 maanden kan de koopoptie gelicht worden tegen de betaling van een residuele waarde van 1.250 euro.

Hetzij, 1 maand = 1/12.

Vermits het eerste termijnbedrag betaalbaar is op het moment van de terbeschikkingstelling van het goed in periode 0, blijft er om te financieren een bedrag over van 15.000 - 350 = 14.650 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 11 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een eerste betalingstermijn die korter of langer is dan de overige betalingstermijnen van een maand.

Verkoop op afbetaling van een goed met een waarde van 2.500 euro; de overeenkomst voorziet een voorschot van 500 euro en 24 maandelijkse termijnbedragen van 95 euro die steeds op de eerste kalenderdag van de maand vallen.

De maandelijkse termijnbedragen wijzigen niet in functie van het werkelijke aantal dagen.

Op het moment van het sluiten van het contract is de leveringsdatum gekend : 12 januari 2009.

Hetzij, een eerste vervaldag op 1 februari 2009 of een eerste betalingstermijn van 20 dagen.

De overige vervaldagen vallen telkens op de eerste van elke volgende maand; een laatste vervaldag op 1 januari 2011, dit is 354 + 365 = 719 dagen na de levering van het goed op 12 januari 2009. Het verschil tussen de data van alle betalingstermijnen behalve de eerste kan telkens uitgedrukt worden in een gelijke maand van 30,41666 dagen.

Hetzij, een kredietbedrag van 2.500 - 500 = 2.000 euro.

Hetzij, voor de eerste betalingstermijn en het eerste termijnbedrag, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt van 20 kalenderdagen.

Die periode van 20 kalenderdagen maakt deel uit van een jaar gelegen tussen 1 februari 2009 en 1 februari 2008 en betreft dus een schrikkeljaar van 366 dagen, gelet op artikel 3, § 2, vierde lid, 3°, in fine, van dit besluit dat bepaalt dat er voor het jaar van de periode wordt teruggeteld van de laatste dag van de periode tot dezelfde dag van het voorgaande jaar.

Hetzij, overeenkomstig de veronderstelling in artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, voor elk van de overige 23 termijnbedragen een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in een combinatie van 20 dagen en het van toepassing zijnde aantal gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.

Hetzij, voor de berekening van het JKP, een laatste vervaldag op 719,5832 dagen na de levering van het goed, of 20 dagen plus 23 maanden van elk 30,41666 dagen.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 12 - Een voorbeeld ter verduidelijking van verschillende berekeningsmethodes voor debetinteresten en van een kredietopening van bepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing.

Kredietopening van bepaalde duur van 6 maanden van een bedrag van 2.500 euro; de overeenkomst voorziet een minimale maandelijkse betaling van enkel debetinteresten en een terugbetaling van het opgenomen kapitaal ten laatste op het einde van de kredietovereenkomst; de debetrentevoet bedraagt 8 % op jaarbasis.

Hetzij, 6 gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.

Hetzij, de veronderstelling van een eenmalige volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.

Hetzij, een aflossingsschema bestaande uit de terugbetaling van het kapitaal ten laatste na zes maanden, en termijnbedragen van aflossingen die kunnen verschillen.

Hetzij, de veronderstelling dat het termijnbedrag van elke aflossing het laagste is waarin de overeenkomst voorziet, met name, vijf maandelijkse termijnbedragen van debetinteresten en een zesde maandelijks termijnbedrag van debetinteresten verhoogd met het integraal opgenomen kapitaal of het kredietbedrag. a) De overeenkomst voorziet een "actuariële" berekeningsmethode. Hetzij, een actuariële toepassing van de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis op het verschuldigd blijvend saldo.

Hetzij, een maandelijkse debetrentevoet van (1 + 8 %)1/12 - 1 = 0,006434 of 0,6434 %.

Hetzij, een maandelijks te betalen totale kost van het krediet van 2.500 * 0,006434 = 16,085 euro, afgerond op 16,09 euro.

Hetzij, 5 maandelijkse termijnbedragen van 16,09 euro en 1 laatste maandbedrag van 2.500 + 16,09 = 2.516,09 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) De overeenkomst voorziet een "nominale" berekeningsmethode. Hetzij, een nominale toepassing van de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis op het verschuldigd blijvend saldo.

Hetzij, een maandelijkse debetrentevoet van 0,08/12 = 0,08*(30,4167/365) = 0,006667 of 0,6667 %.

Hetzij, een maandelijks te betalen totale kost van het krediet van 2.500 * 0,006667 = 16,6675 euro, afgerond op 16,67 euro.

Hetzij, 5 maandelijkse termijnbedragen van 16,67 euro en 1 laatste maandbedrag van 2.500 + 16,67 = 2.516,67 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) De overeenkomst voorziet een "nominale" berekeningsmethode op basis van een jaar van 360 dagen. Hetzij, een jaar van 365 dagen voor wat betreft het verschil tussen de data die bij de berekeningsmethode worden gebruikt;

Hetzij, een nominale toepassing van de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis, op het verschuldigd blijvend saldo, gedeeld door 360;

Hetzij, een maandelijkse debetrentevoet van 0,08x 30,4167/360 = 0,006759 of 0,6759 %;

Hetzij, een maandelijks te betalen totale kost van het krediet van 2.500 * 0,006759 = 16,90 euro.

Hetzij, 5 maandelijkse termijnbedragen van 16,90 euro en 1 laatste maandbedrag van 2.500 + 16,90 = 2.516,90 euro.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 13 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van bepaalde duur met minimale kapitaalaflossingen en jaarlijkse vaste kaartkosten op te nemen in het JKP. Kredietopening van zes jaar met een kaart zoals bedoeld in bijlage 2 bij dit besluit; een kredietbedrag van 700 euro.

Jaarlijkse kaartkosten van 10 euro te betalen bij de eerste betalingstermijn van ieder jaar; de kredietovereenkomst bepaalt verder dat er geen jaarlijks terugkerende kaartkosten moeten betaald worden indien er gedurende een jaar geen krediet werd opgenomen.

De overeenkomst voorziet een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigde saldo in kapitaal en debetinteresten bedoeld in artikel 14, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan ofwel 25 euro ofwel het verschuldigd saldo.

De kredietovereenkomst bepaalt, overeenkomstig artikelen VII.78, § 2, 7° en VII.134, § 2, 7°, van het WER, dat de actuarieel toegepaste jaarlijkse debetrentevoet van 10 % op jaarbasis wordt berekend op het verschuldigd blijvend saldo rekening houdend met het werkelijke aantal dagen van kalendermaanden.

Elke vervaldag valt op dezelfde kalenderdag van de maand als de dag van het sluiten van de kredietovereenkomst.

Hetzij, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt van 1 of meerdere "gelijke" maanden.

Hetzij, overeenkomstig de artikelen VII.78, § 2, 8° en VII.134, § 2, 8°, van het WER, een bepaling in de kredietovereenkomst dat voor de berekening van het JKP vertrokken werd van de veronderstelling dat het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.

Hetzij gelijke maanden van 1 maand = 30,41666 dagen of 365 * 1/12.

Hetzij, uitsluitend voor de berekening van het JKP, een maandelijkse debetrentevoet van ((1 + 10 %)1/12) - 1 = 0,007974 of 0,797 % in plaats van een debetrentevoet op basis van het geheel aantal kalenderdagen.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.

Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit dat de kaartkosten van 10 euro, te betalen bij iedere eerste betalingstermijn van elk jaar, de jaarlijkse kaartkosten zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst, ook indien deze kosten gedurende een beperkte termijn niet worden aangerekend.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 6°, a) van dit besluit van 24 minimale maandelijkse betalingen, of een hypothetische terugbetalingstermijn van 24 maanden die de wettelijk maximale terugbetalingstermijn bedoeld in artikel 14, § 1, van dit besluit niet overschrijdt.

De maximale terugbetalingstermijn bedraagt in casu 29 maanden en wordt verkregen op basis van een aflossingsschema waarbij het maandelijkse termijnbedrag gelijk is aan 1/18de van het verschuldigd blijvend saldo, zonder rekening te houden met de kosten : D1 = 39,20 of (700+(700*0,007974))/18;

D2 = 37,32;

D3 = 35,52;

D4 = 33,82;

D5 = 32,19;

D6 = 30,65;

D7= 29,18;

D8 = 27,78;

D9 = 26,44;

D10 = 25,17;

D11 tot D28 = 25,00;

D29 = 11,94.

Hetzij een hypothetische terugbetalingstermijn van 24 maanden die evenmin de nulstellingstermijn bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, 1°, van dit besluit overschrijdt.

De nulstellingstermijn bedraagt in casu 24 maanden en wordt verkregen op basis van een aflossingsschema waarbij het maandelijkse termijnbedrag gelijk is aan 1/12de van het verschuldigd blijvend saldo, zonder rekening te houden met de kosten : D1 = 58,80 of (700+(700*0,007974))/12;

D2 = 54,33;

D3 = 50,20;

D4 = 46,38;

D5 = 42,86;

D6 = 39,60;

D7 = 36,59;

D8 = 33,81;

D9 = 31,24;

D10 = 28,86;

D11 = 26,67;

D12 tot D23 = 25;

D24 = 9,23.

De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 66,45 of 0,08 * (700+(700*0,007974)) + 10;

D2 = 52,34 of 0,08 * 649,14 + (649,14*0,007974));

D3 = 48,54;

D4 = 45,01;

D5 = 41,74;

D6 = 38,71;

D7 = 35,90;

D8 = 33,29;

D9 = 30,87;

D10 = 28,63;

D11 = 26,55;

D12 = 25;

D13 = 35;

D14 tot D23 = 25,00;

D24 = 22,48.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 14 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van bepaalde duur met een maandelijks te betalen collectieve verzekeringspremie.

Eenzelfde kredietopening als in voorbeeld 13 met dat verschil dat er geen kaart verbonden is aan het krediet maar de consument verplicht is om een schuldsaldoverzekering bij overlijden te sluiten bij een verzekeraar naar keuze. De consument kiest er voor om zich aan te sluiten bij een collectieve verzekering en vraagt dat de kredietgever de premie van het kredietbedrag afhoudt.

De verzekeringspremie bedraagt 0,2 % per maand van het verschuldigd blijvend saldo en wordt door de kredietgever van het krediet afgehouden.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 1°, van dit besluit, van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.

Hetzij, een contractuele bepaling, bedoeld in de artikelen VII.78, § 2, 6° en VII.134, § 2, 6°, van het WER dat de betaling van de verzekeringspremie een voorwaarde voor kredietopneming is, of, m.a.w., van het kredietbedrag wordt ingehouden.

Hetzij, een verzekeringspremie die, overeenkomstig artikel I.9, 41°, eerste lid,, van het WER deel uitmaakt van de totale kosten van het krediet.

Hetzij, een wettelijk maximale terugbetalingstermijn van 29 maanden, berekend zoals in voorbeeld 13.

Hetzij, een nulstellingstermijn van 24 maanden, berekend zoals in voorbeeld 13.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 6°, a) van dit besluit van 25 maandelijkse betalingen, of een hypothetische terugbetalingstermijn die langer is dan de termijn van 24 maanden in voorbeeld 13 ingevolge de van het kredietbedrag ingehouden verzekeringspremie. De 25 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 56,45 of 0,08 * (700+(700*0,007974));

D2 = 52,46 of 0,08 * (650,54+(650,54*0,007974));

D3 = 48,75;

D4 = 45,31;

D5 = 42,10;

D6 = 39,13;

D7 = 36,36;

D8 = 33,79;

D9 = 31,41;

D10 = 29,19;

D11 = 27,12;

D12 = 25,21;

D13 tot D 24 = 25,00;

D25 = 10,35.

Hetzij, de veronderstelling bedoeld in artikel 4, § 2, 6°, a) van dit besluit dat voor de berekening van het JKP de aflossingen worden verricht op het meest nabije tijdstip voorzien in de kredietovereenkomst, met name, rekening houdend met de nulstellingstermijn van 24 maanden. De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 56,45 of 0,08 * (700+(700*0,007974));

D2 = 52,46 of 0,08 * (650,54+(650,54*0,007974));

D3 = 48,75;

D4 = 45,31;

D5 = 42,10;

D6 = 39,13;

D7 = 36,36;

D8 = 33,79;

D9 = 31,41;

D10 = 29,19;

D11 = 27,12;

D12 = 25,21;

D13 tot D 23 = 25,00;

D24 = 35,24.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 15 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met een eerste terugbetalingstermijn korter dan de overige betalingstermijnen.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat het kredietcontract bepaalt dat elke vervaldag valt op de eerste kalenderdag van elke maand en de eerste keer van, hetzij, de eerste maand volgend op die van de kredietopneming, hetzij, de tweede maand volgend op de kredietopneming indien deze opneming valt na de twintigste dag van de maand.

Hetzij, een kredietovereenkomst waarbij de eerste vervaldag niet bepaald maar slechts bepaalbaar is. Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 2, 6° b) van dit besluit, een kortst mogelijke eerste betalingstermijn van 9 dagen, met name, bij een kredietopneming op de 20ste van de kortst mogelijke maand (28 dagen), hetzij 20 februari van een niet schrikkeljaar, waarbij de eerste vervaldag dan 1 maart is van datzelfde jaar. Die kortst mogelijke betalingstermijn geldt ongeacht de datum waarop het contract gesloten wordt.

De sluitingsdatum van de kredietovereenkomst is 15 februari 2009.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.

Hetzij, de termijnbedragen die de consument betaalt bij een eenmalige volledige opname van het kredietbedrag op basis van een aflossingstabel die vertrekt van een eerste betalingstermijn van 14 dagen, en overige betalingstermijnen op basis van kalenderdagen, waarbij : D1 = 66,21 of 0,08 * (700 + (700 * ((1+0,1)14/365 - 1))) + 10;

D2 = 52,13 of 0,08 * (646,36 + ( 646,36 * ((1+0,1)31/365 - 1)));

D3 = 48,34;

D4 = 44,83;

D5 = 41,57;

D6 = 38,55;

D7 = 35,76;

D8 = 33,16;

D9 = 30,75;

D10= 28,51;

D11 = 26,45;

D12 tot D23 = 25,00;

D24 = 20,96.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 6°, b) van dit besluit dat de kortst mogelijke eerste betalingstermijn van 9 dagen geacht wordt van toepassing te zijn, ongeacht de datum van het sluiten van de overeenkomst.

Hetzij, overeenkomstig de veronderstelling in artikel 4, § 2, van dit besluit, een verschil tussen de data, die bij de berekening worden gebruikt, voor de eerste betalingstermijn, uitgedrukt in 9 kalenderdagen.

Hetzij, overeenkomstig de veronderstelling in artikel 4, § 2, van dit besluit, een verschil tussen de data, die bij de berekening worden gebruikt, voor de overige termijnenbedragen, telkens uitgedrukt in een combinatie van 9 dagen en het van toepassing zijnde aantal gelijke maanden.

Hetzij, een eerste betalingstermijn van 9 dagen + 23 x 30,4167 dagen = 708,58 dagen.

De 24 hypothetische termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 66,13 of 0,08 * (700 + (700 * ((1+0,1)9/365 - 1))) + 10;

D2 = 52,05 of 0,08 * (645,52 + ( 645,52 * ((1+0,1)1/12 - 1)));

D3 = 48,27;

D4 = 44,76;

D5 = 41,51;

D6 = 38,49;

D7 = 35,70;

D8 = 33,10;

D9 = 30,70;

D10 = 28,47;

D11 = 26,40;

D12 = 25;

D13 = 35;

D14 tot D23 = 25,00;

D24 = 20,59.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 16 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met verschillende actuariële debetrentevoeten in functie van het verschuldigd blijvend saldo.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat de actuariële jaarlijkse debetrentevoet 8 % is wanneer het verschuldigd blijvend saldo in kapitaal hoger is dan 500 euro en 10 % wanneer dit saldo gelijk is aan 500 euro of minder.

Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit, de veronderstelling dat 10 % geacht wordt de debetrentevoet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.

Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13.

Voorbeeld 17 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met een "renteloze" eerste betalingstermijn.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat de actuariële jaarlijkse debetrentevoet 0 % is voor de eerste betalingstermijn en 10 % voor de overige betalingstermijnen.

Hetzij de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.

Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13.

Voorbeeld 18 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met verschillende debetrentevoeten en kosten in functie van bepaalde (promotionele) aankopen.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat met de kaart enkel aankopen binnen het netwerk van de kredietgever kunnen worden gedaan en dat de kredietovereenkomst de mogelijkheid voorziet dat sommige aankopen tegen een uitzonderlijk actuariële debetrentevoet van 0 % of 7 % in plaats van 10 % en zonder kosten kunnen worden aangekocht.

Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit, de veronderstelling dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet, en 10 euro de jaarlijkse kost, te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.

Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13.

Voorbeeld 19 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 18 maar met verschillende debetrentevoeten en kosten in functie van het mechanisme voor kredietopneming.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 18, met dat verschil dat met de kaart ook kredietopnemingen kunnen verricht worden voor aankopen en geldafhalingen aan geldautomaten via een ander netwerk dan dat van de kredietgever, bijv. Visa of MasterCard. Enkel voor de kredietopneming verbonden aan een geldafhaling bij een geldautomaat worden er extra kosten van 3 euro per geldafhaling aangerekend, te betalen op de eerstvolgende vervaldag.

Uit het nazicht door de kredietgever van het aantal verrichtingen doorgevoerd in het voorgaande kalenderjaar met behulp van deze "winkelkredietkaart" blijkt dat, van de drie verschillende kredietopnemingsmechanismen, het meest gebruikelijke dat voor de aankopen binnen het netwerk van de kredietgever is.

Hetzij de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 3° van dit besluit dat het JKP berekend wordt zoals in voorbeeld 18.

Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 18 (of 13).

Voorbeeld 20 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 19 maar bovendien, afhankelijk van het mechanisme voor kredietopneming, met beperkingen tot het bedrag en de termijn waarbinnen dit beperkte bedrag kan opgenomen worden.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 19, met dat verschil dat uit het nazicht door de kredietgever van het aantal verrichtingen doorgevoerd in het voorgaande kalenderjaar met behulp van deze "winkelkredietkaart" blijkt dat, van de drie verschillende kredietopnemingsmechanismen, het meest gebruikelijke dat voor de geldafhalingen aan geldautomaten is.

Naast de extra kosten van 3 euro per geldafhaling aan geldautomaten, is er een beperking van het bedrag dat per dag kan worden afgehaald, met name, 500 euro.

De kredietovereenkomst bepaalt, overeenkomstig artikelen VII.78, § 2, 7° en VII.134, § 2, 7°, van het WER, dat de werkelijke maandelijks aan de consument aangerekende debetinteresten worden berekend op basis van het werkelijke aantal dagen van elke kalendermaand.

Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 2, 2°, van dit besluit, de veronderstelling van een onmiddellijke kredietopneming van 500 euro en een tweede opname van 200 euro op dag 2, waarvoor er telkens extra kosten van 3 euro betaald worden op de eerste vervaldag.

Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 3° van dit besluit dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet, en 10 euro de jaarlijkse kost te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.

Hetzij, een bedrag aan debetinteresten tegen 10 % op jaarbasis berekend op een verschuldigd blijvend saldo van respectievelijk 500 euro voor de eerste dag en 700 euro voor de overige dagen van de eerste betalingstermijn van een maand.

Hetzij, voor wat de tweede kredietopneming betreft, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data, die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in een dag.

De overeenkomst wordt gesloten op 1 januari 2014, de vervaldagen vallen telkens op de eerste kalenderdag van de volgende maand.

Hetzij de termijnbedragen die de consument betaalt bij een eenmalige volledige opname van het kredietbedrag op basis van een aflossingstabel die vertrekt van het werkelijke aantal kalenderdagen, waarbij : D1 = 72,45 of 0,08 * [700+ 500*((1+0,1)1/365 - 1) + 700*((1+0,1)(31-1)/365 - 1)] + 10 + 6;

D2 = 52,32;

D3 = 48,52;

D4 = 44,99;

D5 = 41,73;

D6 = 38,69;

D7 = 35,89;

D8 = 33,28;

D9 = 30,86;

D10 = 28,62;

D11 = 26,54;

D12 = 25;

D13 = 35;

D14 tot D23 = 25;

D24 = 22,39.

De kredietovereenkomst vermeldt, overeenkomstig de artikelen VII.78, § 2, 8° en VII.134, § 2, 8°, van het WER, de veronderstelling dat voor de berekening van het JKP, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in een of meerdere gelijke maanden, zowel voor wat de bedragen betreft die in de basisvergelijking worden ingegeven als de exponenten van deze basisvergelijking.

Overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, wordt het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1 dag voor wat het tijdsinterval tussen de twee kredietopnemingen betreft.

Hetzij, voor de berekening van het JKP, een eerste termijnbedrag van 72,44 euro, met name, een minimale betaling van 8 % van 700 euro kapitaal en 5,53 euro debetinteresten, verhoogd met 16 euro kosten.

De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 72,44 of 0,08 * [700 + 500*((1+0,1)1/365 - 1) + 700 * ((1+0,1)(30,4167-1)/365 - 1)] + 10 + 6;

D2 = 52,34;

D3 = 48,54;

D4 = 45,01;

D5 = 41,74;

D6 = 38,71;

D7 = 35,89;

D8 = 33,29;

D9 = 30,87;

D10 = 28,62;

D11 = 26,54;

D12 = 25;

D13 = 35;

D14 tot D23 = 25,00;

D24 = 22,45.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 21 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met de keuze voor een andere betalingsmodaliteit met andere rentevoeten en kosten voor een beperkt bedrag.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat de consument kan kiezen tussen twee betalingsmodaliteiten met andere totale kosten van het krediet voor de consument : a) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigd saldo in kapitaal en debetinteresten, bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan 25 euro;een actuariële debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kaartkosten van 10 euro; het JKP is 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13, b) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 5 % van het kredietbedrag waarmee, naast een deel kapitaal, de maandelijks verschuldigde interesten en kosten worden betaald;een actuariële jaarlijkse debetrentevoet van 11 %, maandelijkse kaartkosten van 0,05 % van het aankoopbedrag; er zijn 22 maandelijkse termijnbedragen van 35 euro (5 % * 700) en een 23ste termijnbedrag van 11,59 euro; het JKP is 12,23 %.

Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit, de veronderstelling dat de totale kosten van het krediet voor de consument van het betalingsschema onder a) - een debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kosten van 10 euro - geacht worden de totale kosten van het krediet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Voor de berekening van het JKP worden dus zowel de kosten als de debetrentevoet verondersteld die te zijn van het betalingsschema onder a) ook al is de debetrentevoet onder betalingsschema b) hoger.

Het JKP bedraagt 13,6 %.

Voorbeeld 22 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing en met nulstellingsverplichting die niet korter is dan een jaar.

Kredietopening van onbepaalde duur voor een bedrag van 2.500 euro. De overeenkomst voorziet geen aflossingsschema voor het kapitaalgedeelte maar wel de maandelijkse betaling van nominaal berekende debetinteresten tegen een percentage van 8 % op jaarbasis berekend op het verschuldigd blijvend saldo en de onmiddellijke eenmalige betaling van dossierkosten van 20 euro.

De kredietovereenkomst voorziet een nullstellingstermijn van 12 maanden die de nulstellingstermijn bedoeld in artikel 14, § 2, tweede lid, 1°, van dit besluit niet overschrijdt.

Hetzij, 12 gelijke betalingstermijnen van een maand van 30,41667 dagen.

Hetzij, een eenmalige onmiddellijke betaling van 20 euro dossierkosten zoals contractueel bepaald.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 1°, van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 5°, van dit besluit dat enkel het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag over een termijn van een jaar wordt afgelost in gelijke maandelijkse bedragen, met name, 2.500/12 of 208,33 euro per maand.

Hetzij, een maandelijkse betaling van 208,33 euro kapitaal overeenkomstig artikel 4, § 2, b), in fine van dit besluit verhoogd met nominaal toegepaste debetinteresten tegen 8 % op jaarbasis berekend op het verschuldigd blijvend saldo.

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 225,00;

D2 = 223,61;

D3 = 222,22;

D4 = 220,83;

D5 = 219,44;

D6 = 218,06;

D7 = 216,67;

D8 = 215,28;

D9 = 213,89;

D10 = 212,50;

D11 = 211,11;

D12 = 209,72.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 23 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur zonder enige betalingsverplichting en met nulstellingsverplichting niet korter dan een jaar.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 22 maar met dat verschil dat de overeenkomst niets bepaalt m.b.t. de betaling van de vaste kosten van 20 euro en de nominaal berekende debetinteresten van 8 % op jaarbasis.

De kredietovereenkomst voorziet een nullstellingstermijn van 12 maanden die de wettelijke nulstellingstermijn bedoeld in artikel 14, § 2, tweede lid, 1°, van dit besluit niet overschrijdt, maar deze heeft geen invloed op de berekening van het JKP, gelet op de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van dit besluit.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 1°, van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 5°, van dit besluit dat het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag binnen een termijn van een jaar in gelijke maandelijkse bedragen van 208,33 euro (2.500/12) wordt afgelost.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 7°, a) van dit besluit dat, als de overeenkomst niets bepaalt inzake de betaling van de rente, de rente samen met de terugbetalingen van kapitaal wordt betaald.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2 7°, b) van dit besluit dat, als de overeenkomst niets bepaalt inzake de betaling van de kosten, de in één bedrag uitgedrukte niet-rentekosten van 20 euro betaald worden op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten.

Hetzij, een zelfde maandelijkse betaling als in het voorbeeld 22 van 208,33 euro kapitaal verhoogd met de debetinteresten van 8 % op jaarbasis, op nominale wijze berekend op het verschuldigd blijvend saldo.

Hetzij, een zelfde JKP als in voorbeeld 22 van 9,96 %, of 10 %.

Voorbeeld 24 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van bepaalde duur met een terugbetalingstermijn die langer is dan de nulstellingstermijn.

Dezelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 met dat verschil dat de overeenkomst een nulstellingstermijn voorziet van 24 maanden en een maandelijkse minimale betaling van 6 % van het verschuldigde saldo in kapitaal en debetinteresten bedoeld in artikel 14, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan ofwel 25 euro ofwel het verschuldigd saldo.

Hetzij een maximale terugbetalingstermijn van 29 maanden en een nulstellingstermijn van 24 maanden, beide berekend zoals in voorbeeld 13.

De hypothetische terugbetalingstermijn op basis van een onmiddellijke en integrale opneming van het kredietbedrag en minimale betalingen van 6 % van het verschuldigd saldo bedraagt 28 maanden, waarbij : D1 = 52,33 of 0,06 * (700 + (700 * 0,007974)) + 10;

D2 = 40,11;

D3 = 38,01;

D4 = 36,01;

D5 = 34,12;

D6 = 32,33;

D7 = 30,63;

D8 = 29,02;

D9 = 27,50;

D10 = 26,06;

D11 en D12 = 25,00;

D13 = 35,00;

D14 tot D24 = 25,00;

D25 = 35;

D26 en D27 = 25;

D28 = 14,10.

Maar met deze hypothetische terugbetalingstermijn van 28 maanden kan geen rekening gehouden worden voor de berekening van het JKP, omdat volgens de veronderstelling in artikel 4, § 2, 6°, a) van dit besluit de aflossingen worden verricht op het meest nabije tijdstip voorzien in de kredietovereenkomst, in casu op het einde van de nulstellingstermijn van 24 maanden.

Hetzij, 23 minimale betalingen van 6 % van het verschuldigd saldo, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten van 10 euro per jaar, lager mag zijn dan ofwel 25 euro, en een 24ste betaling van het verschuldigd saldo.

De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 52,33 of 0,06 * (700+(700*0,007974))+10;

D2 = 40,11;

D3 = 38,01;

D4 = 36,01;

D5 = 34,12;

D6 = 32,33;

D7 = 30,63;

D8 = 29,02;

D9 = 27,50;

D10 = 26,06;

D11 en D12 = 25,00;

D13 = 35,00;

D14 tot D23 = 25,00;

D24 = 112,47.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het JKP bedraagt 13 %.

Voorbeeld 25 - Een voorbeeld ter illustratie van een kredietopening van bepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing die geen geoorloofde debetstand op een rekening is en met een nulstellingstermijn korter dan de duur van de kredietovereenkomst.

Eenzelfde kredietovereenkomst als in voorbeeld 22 maar met een bepaalde duur van 6 jaar in plaats van een onbepaalde duur.

Hetzij, een eenmalige onmiddellijke betaling van 20 euro dossierkosten.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 1°, van dit besluit, van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 6°, a) van dit besluit, van een aflossing in een keer van het volledig opgenomen kapitaal bij het verstrijken van de contractuele nulstellingstermijn van 12 maanden.

Hetzij, een maandelijkse betaling van de debetinteresten van 8 % op jaarbasis op nominale wijze berekend op het verschuldigd blijvend saldo.

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 16,67;

D2 = 16,67;

D3 = 16,67;

D4 = 16,67;

D5 = 16,67;

D6 = 16,67;

D7 = 16,67;

D8 = 16,67;

D9 = 16,67;

D10 = 16,67;

D11 = 16,67;

D12 = 2516;67.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 26 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een geoorloofde debetstand op een rekening van onbepaalde duur waarbij de eerste betalingstermijn onbepaald is, enkel bepaalbaar Een geoorloofde debetstand op een rekening voor een bedrag van 2.500 euro; de overeenkomst van onbepaalde duur voorziet geen aflossingsschema voor het kapitaalgedeelte maar wel de maandelijkse betaling van nominaal berekende debetinteresten tegen een percentage van 8 % op jaarbasis en jaarlijkse kaartkosten van 20 euro te betalen bij aanvang van elk nieuw jaar.

De interesten en kaartkosten worden enkel aangerekend in het raam van de geoorloofde debetstand op rekening. M.a.w. worden deze niet aangerekend indien er geen overeenkomst van geoorloofde debetstand op de betreffende rekening zou bestaan.

De kredietovereenkomst voorziet een nulstellingsverplichting van 12 maanden, overeenkomstig artikel 14, § 2, tweede lid, 1°, van dit besluit.

De kredietovereenkomst bepaalt dat elke vervaldag valt op de eerste kalenderdag van elke maand. De eerste vervaldag valt op de eerste kalenderdag van de maand volgend op die van de kredietopneming, behalve als daardoor de eerste betalingstermijn korter is dan 5 dagen.

In dat geval valt de eerste vervaldag op de eerste dag van de tweede maand volgend op de kredietopname. De kortst mogelijke eerste betalingstermijn is dus 5 dagen.

Hetzij, een onmiddellijke betaling van 20 euro kaartkosten overeenkomstig artikel 4, § 27°, b) van dit besluit.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 4°, van dit besluit dat het totale kredietbedrag van 2.500 euro volledig wordt opgenomen en dat de duur van de kredietovereenkomst drie maanden is.

Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig de artikelen 4, § 2, 7°, a) en d) dat de laatste vervaldag van de interesten valt op de vervaldag van het kapitaal drie maanden na de volledige kredietopneming, zodat de eerste en de tweede vervaldag van de interesten vallen op respectievelijk een en twee maanden na de kredietopneming. De volledige kredietopneming wordt daardoor verondersteld plaats te vinden op de eerste kalenderdag van een maand.

Hetzij, de veronderstelling dat het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag van 2.500 euro wordt afgelost na een periode van 3 maanden.

Hetzij, een maandelijkse betaling van debetinteresten van 8 % op jaarbasis, nominaal berekend op het verschuldigd blijvend saldo, met name, 0,08/12 x 2.500 = 16,67 euro per maand.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 27 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met minimale kapitaalaflossingen en jaarlijkse vaste kaartkosten op te nemen in het JKP. Eenzelfde kredietopening als in voorbeeld 13 maar van onbepaalde duur in plaats van zes jaar.

De overeenkomst voorziet een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigde saldo in kapitaal en debetinteresten bedoeld in artikel 14, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan ofwel 25 euro ofwel het verschuldigd saldo.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 5°, a) van dit besluit dat de overeenkomst maar een jaar duurt.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 5°, b) van dit besluit dat het kapitaal in maandelijkse gelijke bedragen wordt terugbetaald vanaf een maand na de eerste kredietopneming.

Hetzij de veronderstelling van artikel 4, § 2, 5°, b), in fine van dit besluit dat de interesten en kosten aangerekend en betaald worden zoals in de kredietovereenkomst is voorzien, maar dat voor de duur van de overeenkomst en het verschuldigd blijvend saldo rekening gehouden wordt met het door dit artikel veronderstelde opnemings- en terugbetalingsschema van 12 maandelijkse gelijke kapitaalaflossingen.

Hetzij, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt van 1 of meerdere "gelijke" maanden.

Hetzij, overeenkomstig de artikelen VII.78, § 2, 8° en VII.134, § 2, 8°, van het WER, een bepaling in de kredietovereenkomst dat voor de berekening van het JKP vertrokken wordt van de veronderstelling dat het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.

Hetzij, gelijke maanden van 1 maand = 30,41666 dagen of 365 * 1/12.

Hetzij, uitsluitend voor de berekening van het JKP, een maandelijkse debetrentevoet van ((1 + 10 %)1/12) - 1 = 0,007974 in plaats van een debetrentevoet op basis van het geheel aantal kalenderdagen.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.

Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit dat de kaartkosten van 10 euro, te betalen bij iedere eerste betalingstermijn van elk jaar, de jaarlijkse kaartkosten zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst, ook indien deze kosten gedurende een beperkte termijn niet worden aangerekend.

Hetzij, 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl van 700/12 = 58,33 euro, verhoogd met de interesten en kaartkosten, in volgend aflossingsschema waarbij : D1 = 73,92 of 700/12 + 700 * 0,007974 + 10;

D2 = 63,45 of 700/12 + 641,67 * 0,007974;

D3 = 62,98 D4 = 62,52 D5 = 62,05 D6 = 61,59 D7 = 61,12 D8 = 60,66 D9 = 60,19 D10 = 59,73 D11 = 59,26 D12 = 58,80.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 28 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met, afhankelijk van het mechanisme voor kredietopneming, beperkingen tot het bedrag en de termijn waarbinnen dit beperkte bedrag kan opgenomen worden.

Eenzelfde kredietopening als in voorbeeld 20 maar van onbepaalde duur in plaats van zes jaar.

Het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme is dat voor de geldafhalingen aan geldautomaten. Naast de extra kosten van 3 euro per geldafhaling aan geldautomaten, is er een beperking van het bedrag dat per dag kan worden afgehaald van 500 euro.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 2° van dit besluit van een onmiddellijke kredietopneming van 500 euro en een tweede opname van 200 euro op dag 2, waarvoor er telkens extra kosten van 3 euro betaald worden op de eerste vervaldag.

Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 3° van dit besluit dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet, en 10 euro de jaarlijkse kost te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.

Hetzij, een bedrag aan debetinteresten tegen 10 % op jaarbasis berekend op een verschuldigd blijvend saldo van respectievelijk 500 euro voor 1 dag en 700 euro voor de overige dagen van de eerste betalingstermijn van een maand.

De kredietovereenkomst vermeldt, overeenkomstig de artikelen VII.78, § 2, 8° en VII.134, § 2, 8°, van het WER, de veronderstelling dat voor de berekening van het JKP, overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in 1 of meerdere gelijke maanden, zowel voor wat de bedragen betreft die in de basisvergelijking worden ingegeven als de exponenten van deze basisvergelijking.

Overeenkomstig artikel 3, § 2, derde lid, van dit besluit, wordt het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1 dag voor wat het tijdsinterval tussen de twee kredietopnemingen betreft.

Hetzij, uitsluitend voor de berekening van het JKP, een eerste termijnbedrag van 79,86 euro, met name, een hypothetische minimale betaling van 1/12de van 700 euro kapitaal en 5,53 euro debetinteresten, verhoogd met 16 euro kosten.

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij : D1 = 79,86 of 700/12 + 500 * ((1+0,1)1/365 - 1) + 700 * ((1+0,1)(30,4167-1)/365 - 1) + 10 + 6;

D2 = 63,45 of 700/12 + (641,67*0,007974));

D3 = 62,98 D4 = 62,52 D5 = 62,05 D6 = 61,59 D7 = 61,12 D8 = 60,66 D9 = 60,19 D10 = 59,73 D11 = 59,26 D12 = 58,80.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 29 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met verschillende betalingsmodaliteiten met andere rentevoeten en kosten voor een beperkt bedrag.

Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 21 maar van onbepaalde duur in plaats van zes jaar. De consument kan kiezen tussen twee betalingsmodaliteiten met andere totale kosten van het krediet voor de consument : a) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigd saldo in kapitaal en debetinteresten, bedoeld in artikel 14, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan 25 euro;een actuariële debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kaartkosten van 10 euro; het JKP is 13,02 % = 13 % zoals berekend in voorbeeld 27, b) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 5 % van het kredietbedrag waarmee, naast een deel kapitaal, de maandelijks verschuldigde interesten en kosten worden betaald;een actuariële jaarlijkse debetrentevoet van 11 %, maandelijkse kaartkosten van 0,05 % van het aankoopbedrag. Overeenkomstig de veronderstelling onder artikel 4, § 2, 5°, van dit besluit, zijn er 12 maandelijkse termijnbedragen van 58,33 euro kapitaal (700/12) verhoogd met de interesten en kosten van 0,35 euro per maand (0,0005*700), hetzij de 12 hypothetische termijnbedragen in de aflossingstabel hierna. Het JKP is 12,21 % = 12,2 %.

D1 = 64,80 of 700/12 + ((1+0,11)1/12 - 1) * 641,67 + 0,0005 * 700;

D2 = 64,29;

D3 = 63,78;

D4 = 63,27;

D5 = 62,76;

D6 = 62,25;

D7 = 61,74;

D8 = 61,23;

D9 = 60,72;

D10 = 60,21;

D11 = 59,70;

D12 = 59,19.

Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 2, 9° van dit besluit dat de totale kosten van het krediet van het betalingsschema onder a) - een debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kosten van 10 euro - geacht worden de totale kosten van het krediet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Voor de berekening van het JKP worden dus zowel de kosten als de debetrentevoet verondersteld die te zijn van het betalingsschema onder a) ook al is de debetrentevoet onder betalingsschema b) hoger.

Het JKP bedraagt 13 %.

Voorbeeld 30 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met terugbetaling in een enkele betaling van het opgenomen kapitaal alvorens het terug mag opgenomen worden (de zogenaamde akkreditiefkaart).

Een kredietopening van onbepaalde duur met terugbetaling na een maand van het opgenomen kapitaal. Het kredietbedrag is 6.000 euro. Het krediet wordt opgenomen met een betaalkaart zoals bedoeld in bijlage 2 bij dit besluit. Er zijn geen debetinteresten.

Jaarlijkse kosten van 60 euro te betalen telkens bij het begin van een nieuw jaar, een eerste keer onmiddellijk bij het sluiten van de kredietovereenkomst.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, 5°, a) van dit besluit, dat de duur van de overeenkomst 1 jaar is.

Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 2, eerste lid, 5°, b) in fine van dit besluit, dat de consument het kredietbedrag van 6.000 euro elke maand van het jaar volledig opneemt en terugbetaalt.

Hetzij, 12 hypothetische maandelijkse kredietopnemingen CL van 6.000 euro, 1 onmiddellijke betaling D1 van 60 euro en 12 termijnbedragen Dl van 6.000 euro, zoals in volgend aflossingsschema :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 31 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en, aan het einde van deze periode, een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator.

Eenzelfde kredietopening van onbepaalde duur als in voorbeeld 27 met dat verschil dat voor de eerste twee jaren de debetrentevoet gelijk is aan 1 % en daarna jaarlijks aanpasbaar en gelijk aan de Euribor op 3 maanden plus 1 %.

De Euribor op 3 maanden op het moment van het sluiten van de overeenkomst is 1,5 %.

Hetzij, dezelfde veronderstellingen als in voorbeeld 27.

Hetzij, de bijkomende veronderstelling van artikel 4, § 2, 10° van dit besluit dat de debetrentevoet na 2 jaar gelijk is aan de Euribor op het moment van het sluiten van de overeenkomst verhoogd met 1 %, dus 2,5 % (1 % + 1,5 %).

Hetzij, de bijkomende veronderstelling van artikel 4, § 2, 9° van dit besluit dat de debetrentevoet voor de volledige duur van de overeenkomst gelijk is aan 2,5 %.

Hetzij, 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl van 700/12 = 58,33 euro, verhoogd met de debetinteresten en kaartkosten, zoals in volgend aflossingsschema waarbij : D1 = 69,78 of 700/12 + 700 * ((1+ 0,025)1/12 - 1) + 10;

D2 = 59,66 of 700/12 + 641,67 * ((1+ 0,025)1/12 - 1);

D3 = 59,53;

D4 = 59,41;

D5 = 59,29;

D6 = 59,17;

D7 = 59,05;

D8 = 58,93;

D9 = 58,81;

D10 = 58,69;

D11 = 58,57;

D12 = 58,45.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 32 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur, met een nulstellingsverplichting die niet korter is dan een jaar, met een driemaandelijkse betaling van interesten en een driemaandelijkse minimale kapitaalaflossing.

Eenzelfde kredietopening als in voorbeeld 22 met dat verschil dat de kredietovereenkomst bepaalt dat het kapitaal wordt terugbetaald in driemaandelijkse aflossingen van 20 % van het verschuldigd blijvend saldo en dat ook de interesten driemaandelijks betaald worden.

Hetzij, een eenmalige onmiddellijke betaling van 20 euro dossierkosten zoals contractueel voorzien.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 1°, van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.

Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 2, 5°, van dit besluit dat enkel het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag over een termijn van een jaar wordt afgelost in gelijke maandelijkse bedragen, met name, 2.500/12 of 208,33 euro per maand.

Hetzij, 12 gelijke betalingstermijnen van een maand van 30,41667 dagen.

Hetzij, een driemaandelijkse betaling van interesten overeenkomstig artikel 4, § 2, 5°, b), in fine van dit besluit, tegen 8 % op jaarbasis berekend op het verschuldigd blijvend saldo dat maandelijks met 208,33 euro afneemt.

Hetzij, een netto door de kredietgever ter beschikking gesteld bedrag in periode 0 van 2.500 - 20 = 2.480 euro.

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 208,33 of 2500/12;

D2 = 208,33;

D3 = 254,17 of 2500/12 + [(0,08/12)*(2500 + (2500-208,33) + (2500-208,33-208,33)];

D4 = 208,33;

D5 = 208,33;

D6 = 241,67;

D7 = 208,33;

D8 = 208,33;

D9 = 229,17;

D10 = 208,33;

D11 = 208,33;

D12 = 216,67.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 33 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een hypothecair krediet met onroerende bestemming en met veranderlijke debetrentevoet.

Een krediet van 150.000 euro voor de aankoop van een woning, met hypothecaire inschrijving, terug te betalen op 20 jaar in maandelijkse gelijke termijnbedragen tegen een jaarlijks veranderlijke debetrentevoet (1/1/1) op maandbasis van 0,1774 % (2,1497 % op jaarbasis (1)). De eerste vervaldag is een maand na het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst (de datum van de kredietopneming) op dezelfde dag van de maand, desgevallend de laatste dag van elke maand.

De datum van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst is ongekend.

De kredietgever vraagt maandelijkse termijnbedragen van 768,01 euro en vermenigvuldigt het verschuldigd blijvend saldo met een niet afgerond percentage op maandbasis van 0,17740146 % (2) om tot een verschuldigd blijvend saldo van nul te komen (3).

De overeenkomst bepaalt dat de periodieke rentevoet - die jaarlijks verandert in functie van de referte-index (index A) (4) - maximaal mag stijgen met 0,1774 % op maandbasis, met name de waarde van de overeengekomen rentevoet, en tevens de wettelijk maximale stijging omdat de kredietgever niet toelaat dat de rente negatief wordt (5).

Daarnaast mag een jaarlijks veranderlijke periodieke rentevoet tijdens het tweede jaar niet met meer dan 1 % op jaarbasis (= met 0,08295 % op maandbasis (6)) stijgen en tijdens het derde jaar niet met meer dan 2 % op jaarbasis (= met 0,165 % op maandbasis (7)) (8).

Een schatting van de woning, een brandverzekering (exclusief dekking diefstal en inboedel (9)) en een schuldsaldoverzekering zijn verplicht om het krediet te krijgen, zij het bij een aanbieder naar keuze, en de kosten ervan zijn gekend door de kredietgever op het moment van de berekening van het JKP van het kredietaanbod.

De zichtrekening bij de kredietgever (bank) is een voorwaarde om het krediet te krijgen tegen een lagere periodieke rentevoet (10), die de consument aanvaard heeft.

De dossierkosten bedragen 350 euro, de schattingskosten 180 euro, te betalen op de datum van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst, die samen valt met de dag waarop het krediet wordt opgenomen.

De kosten te betalen bij de notaris bij het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst bedragen 1.650 euro voor de registratierechten (11), die uitsluitend betrekking hebben op de hypotheekvestiging (de hypothecaire inschrijving) en dus niet op de overdracht van een onroerend goed, 690,55 euro voor het hypotheekkantoor (12), 765,72 euro ereloon van de notaris + 21 % btw en 1.331 euro voor de diverse aktekosten inclusief btw (13).

De brandverzekering (14) kost 350 euro per jaar (15) (indexeerbaar) en de schuldsaldoverzekering (16) kost jaarlijks 273 euro gedurende 2/3de van de terugbetalingstermijn (13 jaar van de 20 jaar), te betalen bij het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst en daarna telkens een jaar later op dezelfde dag van de maand, desgevallend de laatste dag van de maand.

De zichtrekening kost maandelijks 2,5 euro, te betalen aan het begin van de maand. 1. Voor de berekening van het JKP wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - de kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1, eerste lid, van dit besluit); - elke maand telt 30,41667 dagen (artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit); - de debetrentevoet, en dus ook de periodieke rentevoet, en de kosten zijn onveranderlijk voor wat de wijzigingen betreft die bij het berekenen van het JKP niet kwantificeerbaar zijn (artikel 4, § 1, tweede lid, van dit besluit); - de kortst mogelijke periode tussen de opname van het krediet (het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst) en de eerste vervaldag van de kosten van de zichtrekening (artikel 4, § 2, 6°, b), van dit besluit) (17) is 0 dagen, met name als de akte verleden wordt op de vervaldag van die kosten, in casu op de eerste dag van de maand. Voor het voorbeeld wordt er dus vertrokken van een kredietopname op de eerste dag van de maand. 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : Een kredietbedrag van 150.000 euro.

Een onmiddellijk te betalen bedrag van 4.827,05 euro, met name, 350 euro dossierkosten, 180 euro schattingskosten, 690,55 euro kosten voor het hypotheekkantoor, 1.650 euro registratierechten, 1.331 euro diverse aktekosten inclusief btw (18), 350 euro voor de brandverzekering, 273 euro voor de schuldsaldoverzekering en 2,5 euro kosten voor de zichtrekening.

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 145.172,95 euro (150.000 - 4.827,05).

Een maandelijks te betalen bedrag van 768,01 euro om het kredietbedrag af te lossen en de debetrente te betalen, waarbij een maand 30,4167 dagen telt.

Maandelijks vooraf te betalen kosten van de zichtrekening van 2,5 euro, een eerste keer op de zelfde dag als het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst, en vervolgens telkens een maand later, waarbij een maand 30,4167 dagen telt. Het laatste termijnbedrag bevat geen kosten van de zichtrekening omdat ze vooraf betaald worden.

Hetzij 239 termijnbedragen van 770,51 euro die het kredietbedrag, de debetrente en de kosten van de zichtrekening terugbetalen, en een laatste 240ste termijnbedrag van 768,01 euro dat enkel kapitaal en debetrente terugbetaalt.

Het eerste maandbedrag bestaat, naast de kosten van 2,5 euro, uit 266,10 euro debetrente en 501,91 euro kapitaal, waarbij de debetrente werd berekend door 0,0017740146, of 1,021497(1/12) - 1, te vermenigvuldigen met 150.000 euro.

Een jaarlijks bedrag van 350 euro voor de brandverzekering, te betalen op de zelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

Gedurende de eerste 13 jaren, een jaarlijks bedrag van 273 euro voor de schuldsaldoverzekering, te betalen op de zelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

De 240 hypothetische maandelijkse termijnbedragen (19) Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 770,51 D2 = 770,51 ...

D12 = 1.393,51 (770,51 + 350 + 273) D13 = 770,51 ...

D24 = 1.393,51 (770,51 + 350 + 273) D25 = 770,51 ...

D156 = 1.120,51 (770,51 + 350) ...

D240 = 768,01 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3. Voor de berekening van het illustratieve JKP in de ESIS wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - de kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1, eerste lid van dit besluit); - elke maand telt 30,41667 dagen (artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit); - de kortst mogelijke periode tussen de opname van het krediet (het verlijden van de akte) en de 1ste vervaldag van de kosten van de zichtrekening is 0 dagen, met name als de akte verleden wordt op de vervaldag van die kosten (artikel 4, § 2, 6°, b), van dit besluit; - omdat de periodieke rentevoet - en dus ook de debetrentevoet - onderworpen is aan contractuele en wettelijke maximale wijzigingen wordt er van uitgegaan dat de periodieke rentevoet - en dus ook de debetrentevoet - bij de eerste gelegenheid stijgt tot het hoogste niveau waarin de kredietovereenkomst voorziet (zie bijlage 3 bij boek VII van het WER, deel B, rubriek 4, punt 2).

Bijgevolge is de periodieke rentevoet voor de berekening van het illustratieve JKP gelijk aan : - 0,17740146 % (afgerond 2,15 % op jaarbasis), gedurende het eerste jaar, met name de contractuele periodieke rentevoet - 0,26035526 % (afgerond 3,17 % op jaarbasis (20), en dus niet 2,15 % + 1 % = 3,15 %), gedurende het tweede jaar, met name, de contractuele periodieke rentevoet plus 1 % op jaarbasis (actuarieel omgezet naar een percentage op maandbasis van 0,0829538 % (21)) - 0,34255946 % (afgerond 4,19 % op jaarbasis (22), en dus niet 2,15 % + 2 % = 4,15 %), gedurende het derde jaar, met name, de contractuele periodieke rentevoet plus 2 % op jaarbasis (actuarieel omgezet naar een percentage op maandbasis van 0,165158 % (23)) - 0,35480292 % (afgerond 4,34 % op jaarbasis (24), en dus niet 2,15 % + 2,15 % = 4,30 %), gedurende de rest van het contract, met name, de contractuele periodieke rentevoet plus de contractueel maximale verhoging ( = de contractuele periodieke rentevoet x 2). 4. Voor de berekening van het illustratieve JKP in de ESIS wordt vertrokken van de volgende bedragen : - een zelfde netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 145.172,95 euro (150.000 - 4.827,05) als in het geval van het niet illustratieve JKP; - maandelijks vooraf te betalen kosten van 2,5 euro voor de zichtrekening; - jaarlijkse kosten van 350 euro voor de brandverzekering, te betalen op dezelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte; - gedurende de eerste 13 jaren, een jaarlijks bedrag van 273 euro voor de schuldsaldoverzekering, te betalen op dezelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte; - maandelijks te betalen bedragen die het kapitaal en de debetrente aflossen en die na elke stijging van de periodieke rentevoet tot het maximale percentage herberekend worden, zonder de terugbetalingstermijn aan te passen, gelet op de veronderstelling dat de kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur.

Hetzij een maandelijks bedrag (zonder kosten) van 768,01 euro gedurende de eerste 12 maanden.

Het afgeronde verschuldigd blijvend saldo na het eerste jaar is 143.917,99 euro. Om dat bedrag af te lossen over de resterende 228 maanden, tegen een percentage dat het dichtst ligt bij de maximale periodieke rentevoet van 0,26035526 %, zonder dat percentage evenwel te overschrijden, en waarbij het verschuldigd blijvend saldo nul is, moet er maandelijks 837,79 euro betaald worden. Om tot een saldo van nul te komen is de toegepaste periodieke rentevoet in dat geval 0,26035132 % (afgerond 3,17 % op jaarbasis).

Hetzij een maandbedrag (zonder kosten) van 837,79 euro gedurende het tweede jaar.

Het afgeronde verschuldigd blijvend saldo na het 2de jaar is 138.280,55 euro. Om dat bedrag af te lossen over de resterende 216 maanden, tegen een percentage dat het dichtst ligt bij de maximale periodieke rentevoet van 0,34255946 %, zonder dat percentage evenwel te overschrijden, en waarbij het verschuldigd blijvend saldo nul is, moet er maandelijks 907,02 euro betaald worden. Om tot een saldo van nul te komen is de toegepaste periodieke rentevoet in dat geval 0,34255163 % (afgerond 4,19 % op jaarbasis).

Hetzij een maandbedrag (zonder kosten) van 907,02 euro gedurende het 3de jaar.

Het afgeronde verschuldigd blijvend saldo na het derde jaar is 132.981,40 euro. Om dat bedrag af te lossen over de resterende 204 maanden, tegen een percentage dat het dichtst ligt bij de maximale periodieke rentevoet van 0,35480292 %, zonder dat percentage evenwel te overschrijden, en waarbij het verschuldigd blijvend saldo nul is, moet er maandelijks 917,10 euro betaald worden. Om tot een saldo van nul te komen is de toegepaste periodieke rentevoet in dat geval evenwel 0,35480239 % (afgerond 4,34 % op jaarbasis).

Hetzij een maandbedrag (zonder kosten) van 917,10 euro gedurende de laatste 204 maanden.

De 240 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 tot D11 = 770,51 (768,01 + 2,5) D12 = 1.393,51 (768,01 + 2,5 + 350 + 273) D13 tot D23 = 840,29 (837,79 + 2,5) D24 = 1.463,29 (837,79 + 2,5 + 350 + 273) D25 tot D35 = 909,52 (907,02 + 2,5) D36 = 1.532,52 (907,02 + 2,5 + 350 + 273) D37 tot D47 = 919,60 (917,10 + 2,5) D48 = 1.542,60 (917,10 + 2,5 + 350 + 273) D49 tot D59 = 919,60 D60 = 1.542,60 (917,10 + 2,5 + 350 + 273) ...

D156 = 1.269,60 (917,10 + 2,5 + 350) ...

D240 = 917,10 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 34 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een hypothecaire kredietovereenkomst die binnen 18 maanden moet worden afgelost en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed.

Een kredietbedrag van 80.000 euro voor de aankoop van een woning, terug te betalen in een enkele betaling na 18 maanden, en maandelijks te betalen interesten tegen een vaste maandelijkse rentevoet van 0,2871 % (3,5001 % op jaarbasis), zonder hypotheek. De consument moet het kredietbedrag opnemen ten laatste een maand na het sluiten van de kredietovereenkomst.

De dossierkosten bedragen 200 euro, onmiddellijk te betalen.

Er is geen brandverzekering of schuldsaldoverzekering verplicht. 1. Voor de berekening van het JKP wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - de kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1,eerste lid, van dit besluit); - elke maand telt 30,41667 dagen (artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit); - het kredietbedrag wordt volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst opgenomen (de artikelen 4, §§ 1, 1ste lid en 2, 1° van dit besluit (25)); 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : - Een kredietbedrag van 80.000 euro; - Een onmiddellijk te betalen bedrag van 200 euro dossierkosten.

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 79.800 euro (80.000 - 200). - 17 maandelijkse termijnbedragen van 229,68 euro, enkel debetrente, berekend door exact 0,002871 (26) te vermenigvuldigen met 80.000 euro; - een laatste termijnbedrag van 80.229,68 euro (80.000 + 229,68 euro).

De 18 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 229,68 D2 = 229,68 ...

D17 = 229,68 D18 = 80.229,68 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 35 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een hypothecaire kredietovereenkomst van onbepaalde duur die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed.

Een overbruggingskrediet van 80.000 euro van onbepaalde duur voor de aankoop van een woning. Aflossing van het kapitaal op het moment dat de woning verkocht wordt. Maandelijks te betalen interesten tegen een vaste maandelijkse rentevoet van 0,2871 % (3,5001 % op jaarbasis). Er wordt geen hypotheek gevraagd.

De dossierkosten bedragen 200 euro, onmiddellijk te betalen.

Er is geen brandverzekering of schuldsaldoverzekering verplicht. 1. Voor de berekening van het JKP wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - de kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1,eerste lid, van dit besluit); - elke maand telt 30,41667 dagen (artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit);. - het kredietbedrag wordt volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst opgenomen (artikel 4, § 2, 4° van dit besluit); - de duur bedraagt twaalf maanden (artikel 4, § 2, 4°, in fine van dit besluit); 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : - Een kredietbedrag van 80.000 euro; - Een onmiddellijk te betalen bedrag van 200 euro dossierkosten;

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 79.800 euro (80.000 - 200). - 11 maandelijkse termijnbedragen van 229,68 euro, enkel debetrente, berekend door exact 0,002871 te vermenigvuldigen met 80.000 euro; - Een laatste termijnbedrag van 80.229,68 euro (80.000 + 229,68 euro).

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 229,68 D2 = 229,68 ...

D11 = 229,68 D12 = 80.229,68 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 36 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een "gecombineerd" hypothecair krediet met een onroerende bestemming.

De kredietgever sluit met de kredietnemers een kaderovereenkomst voor een kredietbedrag opneembaar in de vorm van meerdere voorschotten van bepaalde duur, "woningkredieten" genoemd, die niet wederopneembaar zijn en waarvoor er geen bijkomende goedkeuring per afzonderlijk voorschot nodig is. De limiet van de kaderovereenkomst is gelijk aan de som van de woningkredieten (voorschotten) en bedraagt 310.000 euro.

Het eerste woningkrediet bedraagt 150.000 euro voor de aankoop van de woning, terug te betalen overeenkomstig de voorwaarden in voorbeeld 33 van deze bijlage (supra).

Het tweede woningkrediet bedraagt 80.000 euro voor verbouwingen aan de woning, terug te betalen over een periode van 180 maanden in 6 maandelijkse rentebetalingen en 174 maandelijkse kapitaalaflossingen van 173 keer 459,77 euro en een laatste kapitaalaflossing van 459,79 euro.

De rentevoet is vast en bedraagt 0,2450 % per maand of 2,9799 % per jaar.

Op het bedrag dat niet opgenomen is binnen de 5 maanden na de aanvang van het woningkrediet wordt een vergoeding voor de terbeschikkingstelling van het kapitaal ("een reserveringscommissie") aangerekend van 0,1652 % per maand.

Het krediet moet opgenomen worden in schijven van minimaal 2.500 euro en moet volledig opgenomen zijn in een periode van 12 maanden, die verlengd kan worden tot maximaal 24 maanden. Als het woningkrediet na die periode niet volledig opgenomen is, dan wordt het bedrag van het woningkrediet herleid tot het opgenomen bedrag en worden de betalingsverplichtingen van de kredietnemers herberekend met behoud van de duur van het woningkrediet.

Het derde woningkrediet bedraagt 80.000 euro voor de aankoop van de woning in de vorm van een overbruggingskrediet terug te betalen na 12 maanden tegen een maandelijkse vaste rentevoet van 0,1570 % (1,9004 % op jaarbasis).

De kredietgever vraagt een hypothecaire inschrijving voor een bedrag van 150.000 euro in hoofdsom te vermeerderen met interest en bijhorigheden voor het woningkrediet van 150.000 euro en een hypothecaire volmacht voor een bedrag van 80.000 euro in hoofdsom te vermeerderen met interest en bijhorigheden voor het verbouwingskrediet.

De dossierkosten bedragen 350 euro, de schattingskosten 180 euro per geschatte woonst (27), te betalen bij het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst, hetzij de datum van de kredietopname (terbeschikkingstelling van het kredietbedrag).

Een brandverzekering (exclusief dekking diefstal en inboedel) is verplicht voor het woningkrediet van 150.000 euro voor de aankoop van de woning en voor het verbouwingskrediet maar niet voor het overbruggingskrediet (ingevolge de hypothecaire inschrijving en de hypothecaire volmacht). De kredietgever kent de kosten (350,00 euro, inclusief taksen, jaarlijks vooraf te betalen).

De schuldsaldoverzekering is enkel verplicht voor het woningkrediet van 150.000 euro. De kredietgever kent de kosten (273 euro gedurende 13 jaar, jaarlijks vooraf te betalen).

De zichtrekening (2,5 euro maandelijks vooraf te betalen) is verplicht om het volledige krediet te krijgen tegen een lagere periodieke rentevoet voor elk van de woningkredieten, wat de consument aanvaard heeft.

Het JKP wordt berekend voor elk woningkrediet (voorschot) afzonderlijk. De kosten die voor meerdere woonkredieten samen betaald worden, in casu de dossierkosten, de zichtrekeningkosten en de brandverzekeringkosten, worden pro rata verdeeld over de betreffende woonkredieten. 1. Het JKP van het eerste woningkrediet is niet gelijk aan dat van voorbeeld 33 in deze bijlage (zie supra) omdat de dossierkosten en de kosten van de zichtrekening pro rata verdeeld worden over de drie woonkredieten.De brandverzekering wordt pro rata verdeeld over 2 woonkredieten.

De in rekening te brengen eenmalige dossierkosten bedragen 350 x (150.000/310.000) = 169,36 euro (28).

De in rekening te brengen maandelijkse zichtrekeningkosten bedragen 2,5 euro x (150.000/310.000) = 1,20 euro per maand (29).

De in rekening te brengen jaarlijkse kosten van de brandverzekering bedragen 350 x (150.000/230.000) = 228,26 euro.

De overige kosten zijn dezelfde als die in voorbeeld 33. 1. Voor de berekening van het JKP wordt vertrokken van dezelfde veronderstellingen als die in vb.33. 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : Een kredietbedrag van 150.000 euro.

Een onmiddellijk te betalen bedrag van 4.523,37 euro, met name, 169,36 euro dossierkosten, 180 euro schattingskosten, 690,55 euro kosten voor het hypotheekkantoor, 1.650 euro registratierechten, 1.331 euro diverse aktekosten inclusief btw, 228,26 euro voor de brandverzekering, 273 euro voor de schuldsaldoverzekering en 1,20 euro kosten voor de zichtrekening.

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 145.476,63 euro (150.000 - 4.523,37).

Een maandelijks te betalen bedrag van 768,01 euro om het kredietbedrag af te lossen en de debetrente te betalen, waarbij een maand 30,4167 dagen telt.

Maandelijks vooraf te betalen kosten van de zichtrekening van 1,20 euro, een eerste keer op dezelfde dag als het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst, en vervolgens telkens een maand later, waarbij een maand 30,4167 dagen telt. Het laatste termijnbedrag bevat geen kosten van de zichtrekening omdat ze vooraf betaald worden.

Hetzij 239 termijnbedragen van 769,21 euro die het kredietbedrag, de debetrente en de kosten van de zichtrekening terugbetalen, en een laatste 240ste termijnbedrag van 768,01 euro dat enkel kapitaal en debetrente terugbetaalt.

Het eerste maandbedrag bestaat, naast de kosten van 1,20 euro, uit 266,10 euro debetrente en 501,91 euro kapitaal, waarbij de debetrente werd berekend door 0,0017740146, of 1,021497(1/12) - 1, te vermenigvuldigen met 150.000 euro.

Een jaarlijks bedrag van 228,26 euro voor de brandverzekering, te betalen op dezelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

Gedurende de eerste 13 jaren, een jaarlijks bedrag van 273 euro voor de schuldsaldoverzekering, te betalen op dezelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

De 240 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 769,21 D2 = 769,21 ...

D12 = 1270,47 (769,21 + 228,26 + 273) D13 = 769,21 ...

D24 = 1270,47 (769,21 + 228,26 + 273) D25 = 769,21 ...

D156 = 997,47 (769,21 + 228,26) ...

D240 = 768,01 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2a. Voor de berekening van het JKP van het verbouwingskrediet van 80.000 euro wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - De kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1, eerste lid, van dit besluit). - Het kredietbedrag wordt onmiddellijk en volledig opgenomen omdat de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt (artikel 4 § 2, 1° van dit besluit). - Elke maand telt 30,41667 dagen (artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit). - De kosten zijn onveranderlijk voor wat de wijzigingen betreft die bij het berekenen van het JKP niet kwantificeerbaar zijn (artikel 4, § 1, tweede lid van dit besluit). - De kortst mogelijke periode tussen de opname van het krediet (het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst) en de 1ste vervaldag van de kosten van de zichtrekening is 0 dagen, met name als de akte verleden wordt op de vervaldag van die kosten (artikel 4, § 2, 7°, b) van dit besluit). 2b. De berekening van het JKP van het verbouwingskrediet gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : - Een kredietbedrag van 80.000 euro; - Een onmiddellijk te betalen bedrag van 987,71 euro, met name, 90,32 euro dossierkosten (30), 180 euro schattingskosten, 595 euro kosten te betalen bij de notaris (50 euro registratierechten en 545 euro diverse aktekosten inclusief btw (31)), 121,74 euro voor de brandverzekering (32) en 0,65 euro kosten van de zichtrekening (33); Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 79.012,29 euro (80.000 - 987,71). - Voor de eerste 6 maanden, 6 maandelijks te betalen termijnbedragen van enkel rente en kosten van de zichtrekening, hetzij 196,65 euro (0,002450 x 80.000 euro + 0,65 euro = 196 euro + 0,65 euro); - Na de eerste 6 maanden, 173 maandelijkse kapitaalaflossingen van elk 459,77 euro (het op 2 cijfers na de komma afgeronde resultaat van 80.000/174), elk verhoogd met de interesten berekend op het verschuldigd blijvend saldo na elke kapitaalaflossing en de kosten van de zichtrekening. Hetzij een 7de termijnbedrag van 656,42 euro (196,00 euro debetrente, 459,77 euro kapitaal en 0,65 euro kosten zichtrekening), een 8ste termijnbedrag van 655,29 euro (194,87 euro debetrente, 459,77 euro kapitaal en 0,65 euro kosten zichtrekening), enz. - Een laatste 174ste kapitaalaflossing (180ste termijnbedrag) van 459,79 euro (80.000/174 + 0,02 (wat rest na afronding x 174)), verhoogd met de debetrente (geen kosten van de zichtrekening die vooraf betaald worden). Hetzij een laatste termijnbedrag van 460,92 euro (1,13 euro debetrente en 459,79 euro kapitaal). - Een jaarlijks bedrag van 121,74 euro, inclusief taksen, voor de brandverzekering (34), te betalen op de zelfde dag van de maand als het verlijden van de akte.

Noot : er wordt geen reserveringscommissie in rekening gebracht omdat het kredietbedrag verondersteld wordt onmiddellijk en volledig opgenomen te zijn.

De 180 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 tot D6 = 196,65 (196,00 + 0,65) D7 = 656,42 D8 = 655,29 ...

D12 = 772,53 (650,14 + 0,65 + 121,74) ...

D180 = 460,92 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3a. Voor de berekening van het JKP van het overbruggingskrediet van 80.000 euro wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - De kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1, eerste lid, van dit besluit). - Het kredietbedrag wordt voor de volledige duur van de kredietovereenkomst opgenomen (artikel 4, § 2, 4°, van dit besluit), in casu 12 maanden. - Elke maand telt 30,41667 dagen(artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit). - De kortst mogelijke periode tussen de opname van het krediet (het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst) en de 1ste vervaldag van de kosten van de zichtrekening is 0 dagen, met name als de akte verleden wordt op de vervaldag van die kosten (artikel 4, § 2, 7°, b) van dit besluit). 3b. De berekening van het JKP van het overbruggingskrediet gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : - Een kredietbedrag van 80.000 euro. - Een onmiddellijk te betalen bedrag van 270,97 euro, met name, 90,32 euro dossierkosten, 180 euro schattingskosten en 0,65 euro kosten van de zichtrekening.

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 79.729,03 euro (80.000 -270,97). - 11 maandelijkse termijnbedragen van 126,25 euro (125,60 debetrente + 0,65 euro kosten zichtrekening, waarbij de debetrente = 0,001570 x 80.000). - Een 12de en laatste termijnbedrag van 80.125,60 euro (80.000 euro kapitaal + 125,60 debetrente).

De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 tot D11= 128,10 (125,60 + 2,50) D12 = 80.125,60 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 37 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een "gecombineerd" hypothecair krediet met een onroerende bestemming en met een hypothecaire inschrijving voor alle sommen.

De kredietgever sluit met de kredietnemers een kaderovereenkomst voor een kredietbedrag opneembaar in de vorm van meerdere voorschotten van bepaalde duur, "woningkredieten" genoemd, waarvoor er geen bijkomende goedkeuring per afzonderlijk voorschot nodig is en die wederopneembaar zijn. De limiet van de kaderovereenkomst is gelijk aan de som van de woningkredieten (voorschotten) en bedraagt 230.000 euro.

Het eerste woningkrediet bedraagt 150.000 euro voor de aankoop van de woning, terug te betalen overeenkomstig de terugbetalingsvoorwaarden in voorbeeld 33 en 36 van deze bijlage (supra).

Het tweede woningkrediet bedraagt 80.000 euro voor verbouwingen aan de woning, terug te betalen overeenkomstig de terugbetalingsvoorwaarden in voorbeeld 36 van deze bijlage (supra) maar met de kosten van een hypothecaire inschrijving in plaats van een hypothecair mandaat.

De kredietgever vraagt een hypothecaire inschrijving voor een bedrag van 230.000 euro in hoofdsom te vermeerderen met interest en bijhorigheden.

De dossierkosten bedragen 350 euro, de schattingskosten 180 euro, te betalen bij het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst, hetzij de datum van de kredietopname (terbeschikkingstelling van het kredietbedrag).

Een brandverzekering (exclusief dekking diefstal en inboedel) is verplicht voor beide woningkredieten. De kredietgever kent de kosten (350 euro, inclusief taksen, jaarlijks vooraf te betalen).

De schuldsaldoverzekering is verplicht voor het woningkrediet van 150.000 euro voor de aankoop van de woning. De kredietgever kent de kosten (273 euro gedurende 13 jaar, jaarlijks vooraf te betalen).

De zichtrekening (2,5 euro maandelijks vooraf te betalen) is verplicht om het volledige krediet te krijgen tegen een lagere periodieke rentevoet voor elk van de woningkredieten, die de consument aanvaard heeft.

Het JKP wordt berekend voor elk voorschot afzonderlijk. De kosten die voor meerdere woonkredieten samen betaald worden, in casu de dossierkosten, de zichtrekeningkosten, de brandverzekeringkosten en de notariskosten, worden pro rata verdeeld over de betreffende woonkredieten. 1. Het JKP van het eerste woningkrediet is niet gelijk aan dat van voorbeeld 33 in deze bijlage (zie supra) omdat de dossierkosten, de kosten van de zichtrekening, de schattingskosten en de brandverzekering pro rata verdeeld worden over de twee woonkredieten. De notariskosten worden berekend voor het volledige kredietbedrag van de kaderovereenkomst en pro rata verdeeld over beide woonkredieten, met inbegrip van de diverse aktekosten.

De in rekening te brengen eenmalige dossierkosten bedragen 350 x (150.000/230.000) = 228,26 euro.

De in rekening te brengen maandelijkse zichtrekeningkosten bedragen 2,5 euro x (150.000/230.000) = 1,63 euro per maand.

De eenmalige in rekening te brengen schattingskosten bedragen 180 x (150.000/230.000) = 117,39 euro.

De in rekening te brengen jaarlijkse kosten van de brandverzekering bedragen 350 x (150.000/230.000) = 228,26 euro.

De notariskosten voor een kredietbedrag van 230.000 euro bedragen 4.903,88 euro (2.530,00 euro registratierechten, 1.042,88 euro voor het hypotheekkantoor, en 1.331,00 euro voor de diverse aktekosten, inclusief btw). Daarvan wordt 3.198,18 euro in rekening gebracht (35). 1. Voor de berekening van het JKP wordt vertrokken van dezelfde veronderstellingen als die in vb.33. 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : Een kredietbedrag van 150.000 euro.

Een onmiddellijk te betalen bedrag van 4.046,72 euro, met name, 228,26 euro dossierkosten, 117,39 euro schattingskosten, 3.198,18 euro notariskosten, 228,26 euro voor de brandverzekering, 273 euro voor de schuldsaldoverzekering en 1,63 euro kosten voor de zichtrekening.

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 145.953,28 euro (150.000 - 4.046,72).

Een maandelijks te betalen bedrag van 768,01 euro om het kredietbedrag af te lossen en de debetrente te betalen, waarbij een maand 30,4167 dagen telt.

Maandelijks vooraf te betalen kosten van de zichtrekening van 1,63 euro, een eerste keer op dezelfde dag als het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst, en vervolgens telkens een maand later, waarbij een maand 30,4167 dagen telt. Het laatste termijnbedrag bevat geen kosten van de zichtrekening omdat ze vooraf betaald worden.

Hetzij 239 termijnbedragen van 769,64 euro die het kredietbedrag, de debetrente en de kosten van de zichtrekening terugbetalen, en een laatste 240ste termijnbedrag van 768,01 euro dat enkel kapitaal en debetrente terugbetaalt.

Het eerste maandbedrag bestaat, naast de kosten van 1,63 euro, uit 266,10 euro debetrente en 501,91 euro kapitaal, waarbij de debetrente werd berekend door 0,0017740146, of 1,021497(1/12) - 1, te vermenigvuldigen met 150.000 euro.

Een jaarlijks bedrag van 228,26 euro voor de brandverzekering, te betalen op dezelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

Gedurende de eerste 13 jaren, een jaarlijks bedrag van 273 euro voor de schuldsaldoverzekering, te betalen op dezelfde dag van de maand als de dag van het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

De 240 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 = 769,64 D2 = 769,64 ...

D12 = 1.270,90 (769,64 + 228,26 + 273) D13 = 769,64 ...

D24 = 1.270,90 (769,64 + 228,26 + 273) D25 = 769,64 ...

D156 = 997,90 (769,64 + 228,26) ...

D240 = 768,01 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2a. Voor de berekening van het JKP van het verbouwingskrediet van 80.000 euro wordt vertrokken van dezelfde veronderstellingen als die in voorbeeld 36 in deze bijlage (zie supra). 2b. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : - Een kredietbedrag van 80.000 euro. - Een onmiddellijk te betalen bedrag van 2.012,66 euro, met name, 121,74 euro dossierkosten (36), 62,61 euro schattingskosten, 1.705,70 euro kosten te betalen bij de notaris (37), 121,74 euro voor de brandverzekering (38) en 0,87 euro kosten van de zichtrekening.

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 77.987,34 euro (80.000 - 2.012,66). - Voor de eerste 6 maanden, 6 maandelijks te betalen termijnbedragen van enkel rente en kosten van de zichtrekening, hetzij 196,87 euro (0,002450 x 80.000 euro + 0,87 euro = 196 euro + 0,87 euro). - Na de eerste 6 maanden, 173 maandelijkse kapitaalaflossingen van elk 459,77 euro (het op 2 decimalen afgeronde resultaat van 80.000/174), elk verhoogd met de interesten berekend op het verschuldigd blijvend saldo na elke kapitaalaflossing en de kosten van de zichtrekening.

Hetzij een 7de termijnbedrag van 656,64 euro (196,00 euro debetrente, 459,77 euro kapitaal en 0,87 euro kosten zichtrekening), een 8ste termijnbedrag van 655,51 euro (194,87 euro debetrente, 459,77 euro kapitaal en 0,87 euro kosten zichtrekening), enz. - Een laatste 174ste kapitaalaflossing (180ste termijnbedrag) van 459,79 euro (80.000/174 + 0,02 (wat rest na afronding x 174)), verhoogd met de debetrente (geen kosten van de zichtrekening die vooraf betaald worden). Hetzij een laatste termijnbedrag van 460,92 euro (1,13 euro debetrente en 459,79 euro kapitaal).

Hetzij een jaarlijks, op dezelfde dag van de maand als het verlijden van de akte, te betalen bedrag van 121,74 euro, inclusief taksen, voor de brandverzekering.

De 180 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 tot D6 = 196,87 (196,00 + 0,87) D7 = 656,64 D8 = 655,51 ...

D12 = 772,75 ...

D180 = 460,92 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 38 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een hypothecair krediet met een onroerende bestemming, terug te betalen volgens 2 verschillende terugbetalingsmodaliteiten.

Een kredietovereenkomst van 200.000 euro voor de aankoop van een woning terug te betalen in 180 gelijke maandelijkse betalingen (15 jaar). Het volledige kredietbedrag wordt onmiddellijk opgenomen bij het ondertekenen van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

Verdere kredietopnames zijn niet toegestaan.

Hypotheekvestiging (hypothecaire inschrijving) voor 100 % van het kredietbedrag.

De helft van het kredietbedrag, dus 100.000 euro, wordt toegestaan tegen een vaste maandelijkse rentevoet van 0,5000 % (6,1678 % op jaarbasis), en is terug te betalen in 180 maandelijkse betalingen van 843,86 euro.

De andere helft van het kredietbedrag, dus ook 100.000 euro, wordt toegestaan tegen een vaste maandelijkse rentevoet van 0,4583 % (5,6407 % op jaarbasis) (39), terug te betalen in 180 maandelijkse betalingen van 817,08 euro.

De dossierkost bedraagt 500 euro, de verplichte schattingskosten 200 euro en de notariskosten 4.430,72 euro (2.200 euro registratierechten, 899,72 euro voor het hypotheekkantoor en 1.331 euro diverse aktekosten incl. btw), allen onmiddellijk te betalen bij het verlijden van de akte tot vestiging van de kredietovereenkomst.

Het maandelijkse termijnbedrag dat het kredietbedrag van 200.000 euro aflost tegen de aangerekende debetrente bedraagt in het totaal 1.660,94 euro (843,86 + 817,08) (40). 1. Voor de berekening van het JKP wordt vertrokken van de volgende veronderstellingen : - De kredietovereenkomst geldt voor de overeengekomen tijdsduur en de kredietgever en de consument komen hun verplichtingen na overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald (artikel 4, § 1,eerste lid, van dit besluit). - Elke maand telt 30,41667 dagen (artikel 3, § 2, tweede lid, van dit besluit). 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van de volgende bedragen en tijdstippen van betaling : - Een kredietbedrag van 200.000 euro. - Een onmiddellijk te betalen bedrag van 5.130,72 euro (dossierkosten van 500 euro, schattingskosten van 200 euro en notariskosten van 4.430,72 euro).

Hetzij een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 194.869,28 euro (200.000 - 5.130,72). - Een maandelijks te betalen bedrag van 1.660,94 euro om het kapitaal af te lossen en de debetrente te betalen, waarbij een maand 30,4167 dagen telt.

De 180 hypothetische maandelijkse termijnbedragen Dl kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij : D1 tot D180 = 1.660,94 De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 39 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een hypothecair krediet met een onroerende bestemming en met een verzekeringspremie waarop het eerste jaar een korting gegeven wordt.

Een kredietbedrag voor het bouwen van een huis van 150.000 euro. De contractvoorwaarden zijn dezelfde als die voor het krediet voor de aankoop van een huis onder voorbeeld 33, met dat verschil dat de debetrente vast is en dat er het eerste jaar een korting van 100 euro gegeven wordt op de brandverzekering. 1. Voor de berekening van het JKP wordt er vertrokken van dezelfde veronderstellingen als die onder voorbeeld 33 (41), behalve dat er geen veronderstelling nodig is voor de onveranderlijkheid van de debetrentevoet. Omdat het krediet slechts geleidelijk opgenomen wordt op vooraf ongekende tijdstippen, in functie van het bouwen van de woning, wanneer de consument er om vraagt, wordt er bijkomend verondersteld dat het krediet onmiddellijk en volledig wordt opgenomen (42). 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van dezelfde bedragen en tijdstippen van betaling als die in voorbeeld 33, met dat verschil dat het onmiddellijk te betalen bedrag 100 euro lager ligt (43), met name 4.727,05 euro, en bijgevolg het netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 100 euro hoger ligt, met name 145.272,95 euro (150.000 - 4.727,05).

De 240 hypothetische maandelijkse termijnbedragen zijn dezelfde als die van voorbeeld 33.

De vergelijking is de volgende :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 40 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een hypothecair krediet met een onroerende bestemming en met een verzekeringspremie waarop een korting van onbepaalde duur gegeven wordt.

Een kredietbedrag voor het bouwen van een huis van 150.000 euro. De contractvoorwaarden zijn de zelfde als die voor het krediet voor de aankoop van een huis onder voorbeeld 33, met dat verschil dat de debetrente vast is en dat er een korting van 100 euro gegeven wordt op de brandverzekering zolang de woning niet winddicht is. 1. Voor de berekening van het JKP wordt er vertrokken van dezelfde veronderstellingen als die onder voorbeeld 33 (44), behalve dat er geen veronderstelling nodig is voor de onveranderlijkheid van de debetrentevoet. Omdat het krediet slechts geleidelijk opgenomen wordt op vooraf ongekende tijdstippen, in functie van het bouwen van de woning, wanneer de consument er om vraagt, wordt er bijkomend verondersteld dat het krediet onmiddellijk en volledig wordt opgenomen (45). 2. De berekening van het JKP gebeurt op basis van dezelfde bedragen en tijdstippen van betaling als die in voorbeeld 33. Er wordt geen rekening gehouden met de ongekende tijdelijke korting (46).

X = 3,156705 % = 3,2 % Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VANOVERTVELDT _______ Nota (1) (1+0,001774)12 -1 = 0,021497 (afgerond) (2) Noot : De kredietgever kan in dit voorbeeld niet rekenen met een percentage van bijv.0,177425 % (dat afgerond ook 0,1774 % is) omdat het overeenkomstige percentage op jaarbasis dan 2,1500 % is, terwijl er 2,1497 % werd overeengekomen, en de maandelijkse bedragen die het kapitaal en de debetrente over een zelfde periode aflossen dan hoger liggen (768,03 euro). (3) De kredietgever kan ook vermenigvuldigen met het exacte cijfer van de meegedeelde periodieke rentevoet (0,1774 %) en op het einde van de rit interesten bij tellen om tot een verschuldigd blijvend saldo van nul euro te komen.In dat geval worden de interesten op basis van de (hogere) werkelijk toegepaste debetrentevoet "uitgesteld" aangerekend. (4) De rentevoet voor de nieuwe periode is gelijk aan de oorspronkelijke rentevoet vermeerderd met het verschil tussen de waarde van de referte-index (index A bij een jaarlijkse wijziging, artikel 8, 1° van dit besluit) verschenen in de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van de verandering, en de oorspronkelijke waarde van die index (artikel VII.143, § 3, 6° WER). De oorspronkelijke waarde van de referte-index is de waarde van de referte-index die voorkomt op de tarieflijst van de rentevoeten voor het desbetreffende soort krediet en betreft de waarde van de kalendermaand die voorafgaat aan de datum van dat tarief (Artikel VII. 143, § 3, 5° WER). (5) De periodieke rentevoet mag niet meer stijgen dan dalen (artikel VII.143, § 3, 7° WER). (6) (1+0,01)(1/12) -1 = 0,08295381 % (7) (1+0,02)(1/12) -1 = 0,16515813 % (8) Het artikel VII.143, § 3, 8° WER (9) In het voorbeeld is de dekking van diefstal en inboedel niet verplicht om het krediet te krijgen.Dat betekent dat, als de consument die dekking toch zou nemen, hij die dekking kan opzeggen zonder dat dit een invloed heeft op de kredietovereenkomst. (10) Dat betekent dat de consument de rentekorting verliest als hij de zichtrekening opzegt, behalve als dat het gevolg is van een eenzijdige stijging van de prijs van de zichtrekening of aanpassing van de voorwaarden in het nadeel van de consument, opdat het recht om in dat geval op te zeggen niet beperkt mag worden.Overeenkomstig het artikel VI. 83, 3° is het verboden, in overeenkomsten van bepaalde duur, zoals een hypothecair krediet is, voor de onderneming om eenzijdig de prijs te verhogen of de voorwaarden ten nadele van de consument te wijzigen op basis van elementen die enkel afhangen van haar wil, zelfs indien op dat ogenblik de consument de mogelijkheid wordt geboden om de overeenkomst te beëindigen. (11) De registratierechten bedragen 1 % van het kredietbedrag en de "aanhorigheden" bij de hypotheek die op 10 % van het kredietbedrag geschat worden.Het gaat dus om 1 % van (150.000 + 0,1 x 150.000 ) = 0,01 x (150.000 + 1.500) = 0,01 x 165.000 = 1.650 euro. (12) Inbegrepen 0,3 % hypotheekrechten op de hoofdsom van het krediet en de aanhorigheden (10 % van de hoofdsom) bij de hypotheek (= 495 euro) en het honorarium van de hypotheekbewaarder. (13) 1.331 euro diverse aktekosten, inclusief de btw van 21 % op het merendeel van deze kosten, de registratierechten voor de aflossingstabel, het "recht op geschriften" en de kosten van de hypotheekbewaarder voor het afleveren van de hypothecaire getuigschriften. (14) Exclusief dekking diefstal en inboedel (15) Voor een gebouw geschat op 200.000 euro, inclusief taks (16) Voor een 34 jarige zonder verhoogd gezondheidsrisico (17) De eerste betalingstermijn van de zichtrekeningkosten is niet vooraf gekend omdat het tijdstip van kredietopname niet gekend is en de betaling van de zichtrekeningkosten op de 1ste dag van de maand valt. (18) Het ereloon van de notaris is uitgesloten van de totale kosten van het krediet op grond van artikel I.9, 41°, 1ste lid WER. De registratierechten zijn geen registratiekosten voor de eigendomsoverdracht van het onroerend goed en zijn bijgevolg niet uitgesloten van de totale kosten van het krediet op grond van artikel I.9,41°, 2de lid, c) WER. (19) Noot : het gaat om de "afbetalingstermijnen" die, naast de onmiddellijk te betalen kosten, in de illustratieve aflossingstabel van de ESIS opgenomen worden (zie bijlage 3 bij boek VII van het WER, deel A, punt 7).(20) (1 + 0,0026035526)12 -1 = 3,169391 % (21) (1+0,01)1/12 - 1 = 0,0829538 % (22) (1 + 0,0034255946)12 - 1 = 4,18905 % (23) (1+0,02)1/12 - 1 = 0,165158 % (24) (1 + 0,0035480292)12 - 1 = 4,34171 %, waarbij 0,17740146 % x 2 = 0,0035480292 (25) Ingevolge de hypothese van de onmiddellijke integrale opname van het kredietbedrag en de contractuele bepaling dat het krediet in 1 keer afgelost wordt na 18 maanden.(26) Een andere periodieke rentevoet van bijv.0,287149 %, die afgerond ook 0,2871 % is, komt overeen met een jaarpercentage van 3,5007 % en 18 maandelijkse bedragen van 229,72 euro, maar er werd een jaarpercentage (debetrentevoet) van 3,5001 % overeengekomen. (27) Er zijn 2 woningen te schatten, dat van het aan te kopen huis en dat van het te verkopen huis.(28) In feite is de uitkomst 169,35 euro, maar opdat de som van alle pro rata verdeelde kosten gelijk is aan 350 euro, wordt er naar boven afgerond tot 169,36 euro.(29) In feite is de uitkomst = 1,21 euro, maar opdat de som van alle pro rata verdeelde kosten gelijk is aan 2,5 euro, wordt er naar beneden afgerond tot 1,20 euro. (30) 350 x (80.000/310.000) = 90,32 (31) Geen kosten voor het hypotheekkantoor, enkel diverse aktekosten + 21 % btw. (32) 350 x (150.000/230000) = 121,74 (33) 2,5 x (80.000/310.000) = 0,65 (34) 350 x (80.000/230.000) = 121,74 (35) 4.903,88 x (150.000/230.000) = 3198,18 euro (36) 350 x (80.000/230.000) (37) 4.903,88 x (80.000/230.000) (38) 350 x (80.000/230.000) (39) Het exacte percentage van 0,4583 %, dus zonder afrondingen, komt in feite overeen met een percentage op jaarbasis van 5,6404 % ((1 + 0,004583)12 - 1).Maar voor een maandbedrag van 817,08 moet er gerekend worden met een iets hoger niet afgerond maandpercentage van 0,4583279 % dat overeenkomt met een jaarpercentage van 5,6407 %. Dat is ook het maanbedrag dat aangerekend wordt als de (buitenlandse) kredietgever een "nominaal" toegepaste debetrentevoet van 5,5 % op jaarbasis meedeelt. Om tot een saldo van 0 te komen is het overigens niet mogelijk om met het exacte maandpercentage van 0,4583 % te rekenen. Om tot een saldo van 0 te komen kan er evenwel ook met een iets lager niet afgerond maandpercentage gerekend worden, dat afgerond ook 0,4583 % bedraagt, maar waarbij de maanbedragen 817,06 euro bedragen, en het overeenkomstige percentage op jaarbasis dan 5,6403 % bedraagt. (40) Noot : Indien 1 van beide debetrentevoeten variabel zou zijn, dan zou er een bijkomend illustratief JKP berekend moeten worden naar analogie met de methode in vb.33 van deze bijlage, waarbij het totale maandbedrag wijzigt ingevolge de wijziging van het gedeelte met de variabele debetrentevoet. (41) Die voor de berekening van het niet illustratieve JKP van vb.33, er is hier geen illustratief JKP nodig omdat de debetrentevoet vast is. (42) Zie ook artikel 4, § 2, 1° van dit koninklijk besluit.(43) De korting en de duur ervan zijn vooraf gekend en moeten dus op die manier in het JKP opgenomen worden, zie ook artikel 4, § 1, 1ste lid van dit besluit.(44) Die voor de berekening van het niet illustratieve JKP van voorbeeld 33, er is hier geen illustratief JKP nodig omdat de debetrentevoet vast is.(45) Zie ook artikel 4, § 2, 1° van dit koninklijk besluit.(46) De duur van de korting is niet gekend want afhankelijk van het moment waarop de woning winddicht is.Maar omdat er vertrokken wordt van de veronderstelling dat het kredietbedrag onmiddellijk en volledig opgenomen is, kan er ook verondersteld worden dat op dat moment de woning winddicht is en de premie aldus integraal betaald wordt vanaf het sluiten van de kredietovereenkomst.

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vaststelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten Vaststelling van de maximale jaarlijkse kostenpercentages overeenkomstig de artikelen VII.94 en VII.147/9 van het Wetboek van economisch recht en artikel 12 van het koninklijk besluit De onderstaande referentie-index, referentievoeten en maximale jaarlijkse kostenpercentages gelden vanaf de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 14 september 2016 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van kredietovereenkomsten onderworpen aan boek VII van het Wetboek van economisch recht en de vastelling van referte-indexen voor de veranderlijke rentevoeten inzake hypothecaire kredieten en de hiermee gelijkgestelde consumentenkredieten.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, K. PEETERS De Minister van Financiën, J. VANOVERTVELDT

^