gepubliceerd op 29 november 2002
Koninklijk besluit tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie, voor rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp
14 NOVEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot toekenning van een verhoogde staatstoelage aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor specifieke initiatieven, gericht op sociale inschakeling, binnen de sociale economie, voor rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 5, § 4bis , vierde lid, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002;
Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 60, § 7, laatst gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 november 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 november 2002;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum vervangt, in werking is getreden op 1 oktober 2002; dat deze wet voorziet in een aantal nieuwe inschakelingsmogelijkheden, met name wat betreft het recht op tewerkstelling, in het kader van het beleid tot integratie van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geholpen personen; dat de personen van vreemde nationaliteit ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp, in gelijke mate en vanaf hetzelfde tijdstip moeten kunnen genieten van deze zelfde inschakelingsmaatregelen; dat dit besluit bijgevolg dringend en onverwijld moet worden aangenomen om een gelijke behandeling tussen beide doelgroepen te waarborgen;
Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp" : een persoon van vreemde nationaliteit ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op financiële maatschappelijke hulp;2° "sociale economie-initiatief" : een door de bevoegde overheid erkend initiatief voor sociale economie, waarvan de lijst wordt vastgesteld door de minister bevoegd voor sociale economie;3° "brutoloon" : de som van het nettoloon, de bedrijfsvoorheffing, de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid, de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, de eindejaarspremie, het vakantiegeld, het vakantiegeld uitdiensttreding en de verbrekingsvergoeding ingevolge beëindiging van de arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK II. - Bedrag en toekenningsvoorwaarden van de verhoogde toelage
Art. 2.Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp in dienst neemt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het deze werknemer bij overeenkomst ter beschikking stelt aan een sociale economie-initiatief, wordt de toelage, bepaald in artikel 5, § 4bis , vierde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, verhoogd tot het bedrag van het brutoloon van de werknemer, met een maximum van 18.592 EUR op jaarbasis.
Het in het eerste lid vermelde bedrag van 18.592 EUR is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het wordt opnieuw berekend de eerste januari van ieder jaar.
Art. 3.Indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, wordt : 1° het in artikel 2 vermelde bedrag van 18.592 EUR teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking; 2° de duur van de toelage begrensd tot maximum zes maanden.
Art. 4.Om aanspraak te kunnen maken op het in de artikelen 2 en 3 bepaald hoger toelagebedrag, moet het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn : - jaarlijks een overeenkomst sluiten met de minister die bevoegd is voor de Maatschappelijke Integratie en de Sociale Economie waarin wordt bedongen hoeveel rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bijkomend zal aanwerven met toepassing van artikel 60, § 7, om ze ter beschikking te stellen aan sociale economie-initiatieven; - aantonen dat ook in hoofde van het sociale economie-initiatief de terbeschikking gestelde werknemers bijkomende tewerkstelling vertegenwoordigen.
Art. 5.Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ziet erop toe dat het sociale economie-initiatief instaat voor de begeleiding en de omkadering van de hem overeenkomstig de bepalingen van dit besluit ter beschikking gestelde werknemers. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 6.Dit besluit is van toepassing op de bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende overeenkomsten met betrekking tot rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp, gesloten tussen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en de minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie evenals op de bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende overeenkomsten met betrekking tot rechthebbenden op financiële maatschappelijke hulp, gesloten tussen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en een sociale economie-initiatief, voor de nog resterende duur van de overeenkomst.
Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2002.
Art. 8.Onze Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie en Onze Minister bevoegd voor Sociale Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 november 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE