gepubliceerd op 24 september 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap
13 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap gewijzigd bij de programmawet van 24 december 2002 en de programmawet van 22 december 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden, laatst gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor personen met een handicap, gegeven op 19 april 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 juni 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 juni 2004;
Gelet op het advies nr. 37.520/3 van de Raad van State, gegeven op 9 juli 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de programmawet van 22 december 2003 een aantal bepalingen uit de programmawet van 24 december 2002, die de basiswet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap wijzigt, heeft uitgesteld tot 1 juli 2004; dat die bepalingen in de programmawet van 22 december 2003 opnieuw gewijzigd worden door de programmawet van 9 juli 2004, die op zijn beurt ook een aantal nieuwe bepalingen opneemt in de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap; dat deze laatste programmawet nieuwe rechten en verplichtingen instelt met ingang van 1 juli 2004, en dat onderhavig besluit hoofdzakelijk uitvoering geeft aan deze nieuwe rechten en verplichtingen; dat de door dit besluit voorgestelde maatregelen daarom noodzakelijkerwijze de inwerkingtreding van de bepalingen van de programmawet van 9 juli 2004 moeten volgen en dat de inwerkingtreding van dit besluit daarom vastgelegd moet worden op 1 juli 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende de procedure voor de behandeling van de dossiers inzake tegemoetkomingen aan personen met een handicap worden de woorden « van het gemeentebestuur » geschrapt.
Art. 2.In artikel 3, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « van het gemeentebestuur » geschrapt.
Art. 3.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « de personen met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « de persoon met wie hij een huishouden vormt »;2° § 4 wordt opgeheven;3° in § 6, worden de woorden « de formulieren » vervangen door de woorden « het formulier » en vervallen de woorden «, de aangifte der inkomsten en het geneeskundig getuigschrift ».
Art. 4.In artikel 13, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « na de afgifte ervan door de burgemeester of » geschrapt.
Art. 5.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt opgeheven;2° in het tweede lid van § 3 van de Nederlandse versie worden de woorden « de aanvraag » vervangen door de woorden « de nieuwe aanvraag ».
Art. 6.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 7.Artikel 19, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 8.In Hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt een Afdeling 1bis ingevoegd, luidende : « Afdeling 1bis. De aangifte Art. 20bis § 1. De aangifte bedoeld in artikel 8ter van de wet wordt gedaan bij gewone brief gericht aan de Dienst. De aangever vermeldt hierin de nieuwe gegevens die tot een vermindering van het bedrag van de tegemoetkoming aanleiding zouden kunnen geven. § 2. De persoon met een handicap is evenwel niet verplicht de nieuwe gegevens mede te delen aan de Dienst, wanneer het gaat om wijzigingen van de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, op voorwaarde dat deze wijziging meegedeeld werd aan het bevoegde gemeentebestuur. § 3. De persoon met een handicap is evenmin verplicht een nieuw gegeven mede te delen aan de Dienst indien het een gegeven betreft dat reeds werd meegedeeld aan een andere instelling van sociale zekerheid in het kader van de daar geldende reglementering en voorzover de Minister dat gegeven heeft opgenomen in een specifiek daartoe opgestelde lijst. »
Art. 9.Artikel 23 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming : 1° wanneer de gerechtigde niet meer beantwoordt aan de in artikel 4 van de wet bedoelde voorwaarden van nationaliteit of verblijf;2° wanneer de gerechtigde een kind of geen kind meer ten laste heeft en dit feit een weerslag heeft op de categorie bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet;3° wanneer de gerechtigde zich in één van de volgende situaties bevindt : - wijziging van burgerlijke staat; - wijziging in de samenstelling van het gezin die een weerslag heeft op het recht op de tegemoetkomingen. 4° wanneer de gerechtigde de voorwaarden vervult opdat de betaling geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort of niet meer geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort in de zin van artikel 12 van de wet;5° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen;6° wanneer de gerechtigde niet meer voldoet aan de voorwaarden van verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid. § 1bis. Er wordt ambtshalve overgaan tot een herziening van het recht op de inkomensvervangende tegemoetkoming en het recht op de integratietegemoetkoming : 1° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk de in artikel 7 van de wet bedoelde inkomsten met ten minste 10 pct.zijn gestegen ten opzichte van het voorafgaand kalenderjaar.
Er wordt evenwel niet overgegaan tot een ambtshalve herziening van het recht indien deze stijging van de inkomsten het gevolg is van een tewerkstelling van ten hoogste drie maanden per kalenderjaar; 2° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk het inkomen voortkomend uit werkelijk door de persoon met een handicap gepresteerde arbeid sedert ten minste drie maanden is vervangen door een uitkering bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet, op voorwaarde dat de inkomsten van het kalenderjaar tijdens hetwelk de wijziging zich heeft voorgedaan met ten minste 10 pct.zijn gestegen of gedaald ten opzichte van het vorig kalenderjaar; 3° vijf jaar na de eerste ingangsdatum van de laatste beslissing waarbij een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming werd toegekend.Deze herziening heeft nochtans geen betrekking op de beoordeling van het verdienvermogen of de graad van zelfredzaamheid. § 1ter. Er wordt ambtshalve overgaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden : 1° op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens dewelke de in artikel 7 van de wet bedoelde inkomsten met ten minste 10 pct.zijn gestegen; 2° op 31 december van het kalenderjaar tijdens hetwelk het inkomen voortkomend uit werkelijk gepresteerde arbeid met ten minste 10 pct. is gestegen ten opzichte van het vorig kalenderjaar. § 2. De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gerechtigde zich in een van de in § 1, 1°, 2° en 3°, § 1bis, 1° en 2° en § 1ter, 1° en 2° bedoelde toestanden bevindt.
Indien de nieuwe beslissing evenwel een vermindering van het recht op de tegemoetkomingen tot gevolg heeft en indien de in § 1, 1° en 2°, § 1bis, 1° en 2° en § 1ter bedoelde gebeurtenis werd meegedeeld of vastgesteld binnen de drie maanden volgend op het plaatsvinden ervan, of werd aangegeven binnen de drie maanden volgend op de datum van kennisgeving aan de persoon met een handicap, heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing.
De nieuwe beslissing die wordt getroffen ingevolge de in § 1, 4° vermelde gebeurtenis heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gerechtigde zich in bedoelde toestand bevindt.
In de in § 1, 5° en 6° en § 1bis, 3° bedoelde gevallen heeft de nieuwe beslissing uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op de datum van kennisgeving van de beslissing. § 3. De nieuwe beslissing kan geen uitwerking hebben voor de ingangsdatum van de beslissing waarbij voor de eerste maal een tegemoetkoming wordt toegekend. »
Art. 10.Het eerste lid van § 2 van artikel 24 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 2. De uitbetaling van de tegemoetkomingen wordt uitgevoerd door overschrijving op een zichtrekening bij een financiële instelling die werd geopend op naam van de persoon met een handicap of waarvan hij medetitularis is. »
Art. 11.Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. De aanvraag tot verzaking gebeurt per brief. § 2. Indien de aanvraag bij aangetekende brief gebeurt, begint de termijn bedoeld in artikel 16, § 6 van de wet te lopen vanaf de datum van neerlegging van de aangetekende brief. Indien de aanvraag bij gewone brief gebeurt begint deze termijn te lopen vanaf de datum van ontvangst van de brief door de Dienst. »
Art. 12.Het eerste lid van artikel 34 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 34.In geval van overlijden van de gerechtigde op een tegemoetkoming, worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen van ambtswege uitbetaald aan de echtgenoot of de persoon met wie de gerechtigde een huishouden vormde in de zin van artikel 7, § 3 van de wet. »
Art. 13.Artikel 35 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 35.De artikelen 1bis, 11 tot en met 20, 22, 24 tot en met 27, 29, 33 tot en met 38 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming worden opgeheven op datum van 1 juli 2003. »
Art. 14.In hetzelfde besluit wordt een artikel 35bis ingevoegd, luidende : «
Art. 35bis.De artikelen 10, 21, 23, 30 en 31 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming worden opgeheven op datum van 1 juli 2004. »
Art. 15.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 36.De artikelen 1bis, 25 tot en met 37, 39, 41 tot en met 46, 48 tot en met 50bis van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden worden opgeheven op datum van 1 juli 2003. »
Art. 16.In hetzelfde besluit wordt een artikel 36bis ingevoegd, luidende : «
Art. 36bis.De artikelen 24, 38, 40 en 47 van het koninklijk besluit van 5 maart 1990 betreffende de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden worden opgeheven op datum van 1 juli 2004. »
Art. 17.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 37.Behoudens andersluidende bepaling treedt dit besluit in werking op 1 juli 2003, met uitzondering van artikel 34 dat in werking treedt op 1 januari 2003. »
Art. 18.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2003.
Art. 19.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Kos, 13 september 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, G. MANDAILA