gepubliceerd op 30 april 2010
Koninklijk besluit tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften
13 NOVEMBER 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, is na overleg in de Ministerraad vastgesteld.
Dit ontwerp voert de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen in het algemeen, en artikel 6, § 1 in het bijzonder, uit. Deze wet zet Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering om.
Het doel van dit koninklijk besluit is tweeledig : enerzijds het veiligheidsniveau reglementeren, waarover meer in hoofdstuk 3, en anderzijds de veiligheidsmethoden reglementeren, zoals nader bepaald in hoofdstuk 4.
Dit kader stelt de nationale veiligheidsdoelstellingen en -methoden vast die het nationale veiligheidsniveau voor het gebruik en het beheer van de spoorweginfrastructuur en voor de exploitatie van het rollend materieel bepalen.
Om het veiligheidsniveau in België te bepalen zowel ten opzichte van elke exploitant of spoorweginfrastructuurbeheerder als wat het geheel van spoorwegondernemingen en beheerder betreft, werd besloten rekening te houden met een geheel van veiligheidsreferentiewaarden die samen voor een veiligheidsniveau voor heel het spoorvervoer in België staan.
De veiligheidsreferentiewaarden zijn beschreven in bijlage 1 bij dit besluit.
In die bijlage staan niet alleen de veiligheidsreferentiewaarden waarmee de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder rekening moeten houden, maar ook die waarmee enkel de infrastructuurbeheerder rekening moet houden.
Om te vermijden dat het jaarlijks veiligheidsniveau word beïnvloed door uitzonderlijke of abnormale voorvallen die de veiligheidsreferentiewaarden excessief wijzigen en opdat het jaarlijks veiligheidsniveau op het Belgische spoorwegnet kan vergeleken worden met deze van de voorgaande jaren, zal het worden berekend door het gemiddelde van de veiligheidsreferentiewaarden over een periode van 5 jaar te nemen.
Om de veiligheidsinstantie in staat te stellen de evolutie van het veiligheidsniveau objectief op te volgen, zullen de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder hun veiligheidsreferentiewaarden bekend moeten maken in hun jaarlijks veiligheidsverslag.
Het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt ook de mogelijkheid voor de minister om de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder een bijzondere veiligheidsdoelstelling op te leggen, die bestaat in de verplichting een bepaalde veiligheidsreferentiewaarde te halen.
Om het veiligheidsniveau op peil te houden bij wijzigingen die de exploitatieveiligheid beïnvloeden en de controle hierop mogelijk te maken, moeten de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder een register bijhouden waarin alle veiligheidsbeheersactiviteiten, geïdentificeerde gevaarlijke situaties, wijzigingen van het type of van de draagwijdte van de activiteiten, genomen beslissingen en aangenomen oplossingen worden geïnventariseerd.
Elke spoorwegonderneming en elke infrastructuurbeheerder zal eigen veiligheidsmethoden ontwikkelen, voortbouwend op de elementen en het schema weergegeven in bijlage 2 bij dit besluit Die bijlage 2 legt de grondbeginselen en het kader vast in navolging van de werkzaamheden van het Europees Spoorwegbureau.
De keuze van de veiligheidsmethode zal afhangen van de aard van het risico, de beschikbare gegevens en de ervaring van de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder.
De veiligheidsinstantie zal zich met behulp van die methode rekenschap kunnen geven van het risico acceptatieproces dat die ondernemingen en die beheerder hebben aangewend.
Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Dit artikel behoeft geen commentaar. HOOFDSTUK 2. - Definitie
Art. 2.Het eerste lid definieert het jaarlijks veiligheidsniveau, dat wordt berekend op basis van een gemiddelde over een periode van vijf jaar. Zo wordt beoogd de te grote invloed te neutraliseren die uitzonderlijke of abnormale voorvallen op het Belgische spoorwegnet hebben op de veiligheidsreferentiewaarden, waardoor die niet meer representatief zijn voor dit jaarlijks veiligheidsniveau.
Het tweede lid definieert het register van gevaarlijke situaties, waarin de spoorwegondernemingen het spoor kunnen bewaren van geïdentificeerde gevaarlijke situaties, zodat de opgedane ervaring voortaan optimaal kan worden benut. Door dit register geregeld te raadplegen, zal de spoorwegveiligheidsinstantie ook zicht krijgen op de geboekte vooruitgang op veiligheidsgebied.
Ook geldt er een bijzondere regeling voor nieuwe spoorwegondernemingen die hun certificaat deel B pas na 2010 zullen krijgen omdat ze nieuwkomers op het Belgische spoorwegnet zijn en dan ook geen veiligheidsreferentiewaarde voor het voorgaande jaar hebben. HOOFDSTUK 3. - Veiligheidsverslag - Veiligheidsdoelstellingen
Art. 3.Met dit artikel wordt beoogd het veiligheidsniveau op het Belgische spoorwegnet op een hoog peil te houden, door de actoren op dit net de doelstelling op te leggen nooit onder het niveau dat zij het voorgaande jaar bereikten te zakken.
Er wordt voorzien in een overgangsregeling waarbij nieuwe spoorwegondernemingen op het Belgische spoorwegnet vanaf hun eerste werkingsjaar een veiligheidsdoelstelling opgelegd krijgen.
Teneinde het veiligheidsniveau op een hoog peil te houden, voorziet het derde lid van § 1 in de verplichting voor de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder om in hun jaarverslag rekenschap te geven van het jaar waarin de veiligheidsdoelstelling niet kon worden gehaald.
Art. 4.Dit artikel behoeft geen commentaar.
Art. 5.De minister beschikt over het middel om te verplichten om een bepaalde veiligheidsreferentiewaarde te halen, als dat om veiligheidsredenen vereist is.
Met die bepaling krijgt de minister meer armslag om een proactief veiligheidsbeleid te voeren. HOOFDSTUK 4. - - Veiligheidsmethoden Afdeling 1. - Algemeen
Art. 6.De spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder ontwikkelen hun veiligheidsmethoden in grote mate zelfstandig. Daarbij richten ze zich naar een kader dat ontwikkeld werd op Europees niveau.
Art. 7.Geen nadere commentaar.
Art. 8.Geen nadere commentaar. Afdeling 2. - Register van gevaarlijke situaties
Art. 9.De actoren zullen een register van gevaarlijke situaties en veiligheidsbeheersactiviteiten bewaren en bijhouden, wat de veiligheidsinstantie een uitstekend totaalbeeld zal geven van het systeem en van hoe het evolueert en verbetert. Afdeling 3. - Uitvoering van de veiligheidsmethoden
Art. 10.Dit artikel bepaalt nauwkeurig in welke gevallen de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder verplicht zijn om de veiligheidsmethoden uit te voeren die ze vooraf verplicht moeten hebben ontwikkeld en gedefinieerd.
Art. 11.Dit artikel koppelt verplichtingen aan de uitvoering van de veiligheidsmethoden : rekening houden met de risicobeheersing, aantonen dat het risico aanvaardbaar is, risicobeoordelingsmaatregelen beschrijven en de procedures van veranderingsbeheer naleven. Afdeling 4. - Wijzigingen van de exploitatievoorwaarden die aan de
veiligheidsinstantie moeten worden meegedeeld
Art. 12.Door de bij dit artikel opgelegde betekeningsverplichting vernemen de bevoegde instanties welke wijzigingen met een weerslag op de veiligheid de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder in de exploitatievoorwaarden hebben uitgevoerd.
Art. 13.Hierbij wordt opgelegd, maar ditmaal voordat een wijziging tot stand komt, dat de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder de veiligheidsinstantie aantonen wat de weerslag op de veiligheid van een als nieuw beschouwde wijziging zal zijn.
Art. 14.Geen nadere commentaar. HOOFDSTUK 5. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 15.Een afwijkings- en overgangsregeling is voorzien zodat de infrastructuurbeheerder die al houder is van de veiligheidsvergunning en de spoorwegondernemingen die houder zijn van het certificaat deel B of het in 2009 hebben verkregen, het op een cyclus van 5 jaar gestoelde nieuwe systeem geleidelijk aan mogen invoeren.
Art. 16.Geen nadere commentaar.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE
13 NOVEMBER 2009. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, artikel 6, § 1;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 1 juli 2009;
Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;
Gelet op advies 47.074/4 van de Raad van State, gegeven op 23 september 2009 bij toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Eerste Minister en van de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1.Dit besluit strekt tot gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en Richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van de spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering. HOOFDSTUK 2. - Definitie
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : - « jaarlijks veiligheidsniveau » : het niveau dat wordt gegeven door het geheel van de veiligheidsreferentiewaarden als gedefinieerd in bijlage 1 en dat bekomen wordt door het gemiddelde te nemen van elk van de veiligheidsreferentiewaarden van de voorgaande vijf jaren.; - « register van gevaarlijke situaties » : het register waarin alle veiligheidsbeheersactiviteiten, geïdentificeerde gevaarlijke situaties, wijzigingen van het type of van de draagwijdte van de activiteiten, genomen beslissingen en aangenomen oplossingen worden geregistreerd en geïnventariseerd.
Tot het einde van een activiteitsperiode van vijf jaar, die de in het eerste lid bedoelde berekening mogelijk maakt, stelt een spoorwegonderneming die na 01 januari 2010 een veiligheidscertificaat deel B verkrijgt, haar jaarlijks veiligheidsniveau vast op basis van het gemiddelde van haar jaarlijkse veiligheidsniveaus van de voorgaande jaren. HOOFDSTUK 3. - Veiligheidsverslag - Veiligheidsdoelstellingen
Art. 3.§ 1. De spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder bereiken hun veiligheidsdoelstelling, als zij minstens het veiligheidsniveau van het voorgaande jaar behalen.
Teneinde mogelijk te maken dat een spoorwegonderneming die na 1 januari 2010 een veiligheidscertificaat deel B verkrijgt, kan vaststellen of ze voor het jaar in de loop waarvan ze haar werkzaamheden begint, haar veiligheidsdoelstelling bereikt, doet de veiligheidsinstantie haar mededeling, voor elke veiligheidsreferentie, van de laagste van de veiligheidsreferentiewaarden van de andere spoorwegondernemingen betreffende het jaar dat voorafgaat aan de toekenning van het veiligheidscertificaat.
Indien een spoorwegonderneming haar of de spoorweginfrastructuurbeheerder zijn veiligheidsdoelstelling niet bereikt, verantwoordt zij of hij elke referentiewaarde die stijgend is, in haar of zijn jaarlijks veiligheidsverslag. Bovendien zal indien de veiligheidsdoelstelling niet werd bereikt, het volgende veiligheidsdoel worden bepaald met referentie tot het laatste veiligheidsdoel dat werd nageleefd. § 2. Zonder afbreuk te doen aan § 1, berekenen de spoorwegondernemingen hun veiligheidsreferentiewaarden op basis van de gegevens die hen eigen zijn.
De spoorweginfrastructuurbeheerder berekent zijn veiligheidsreferentiewaarden op basis van het geheel van de gegevens die hem eigen zijn en van de gegevens die eigen zijn aan de spoorwegondernemingen.
In de berekening staat één dode gelijk met tien zwaargewonden. § 3. Indien een spoorwegonderneming haar activiteiten opstart in de loop van een burgerlijk jaar, berekent zij haar veiligheidsreferentiewaarden voor het betrokken jaar in verhouding tot het aantal maanden van activiteit, totdat zij een volledig jaar bereikt.
Art. 4.De spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder nemen hun veiligheidsreferentiewaarden op in het jaarlijks veiligheidsverslag bedoeld in artikel 19 van de wet van 19 december 2006 betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen.
Art. 5.De Minister kan aan de spoorwegondernemingen en aan de spoorweginfrastructuurbeheerder een bijzondere veiligheidsdoelstelling opleggen, die bestaat in de verplichting om, voor een specifieke indicator, een bepaalde veiligheidsreferentiewaarde te behalen. HOOFDSTUK 4. - Veiligheidsmethoden Afdeling 1. - Algemeenheden
Art. 6.De spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder maken en definiëren eigen veiligheidsmethoden.
Daartoe richten zij zich naar de elementen van bijlage 2, deel 1, en naar het verklarend schema van bijlage 2, deel 2.
Art. 7.De keuze van de risicobeoordelingsmethode, door de spoorwegondernemingen en door de spoorweginfrastructuurbeheerder, hangt af van de aard van het beoordeelde risico, de beschikbaarheid van statistische gegevens en hun ervaring. De risicoanalyse kan kwalitatief, kwantitatief of vergelijkend van aard zijn.
Art. 8.De door de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder aangewende risicobeoordelingsmethode geeft uitdrukkelijk het gehanteerde risicoacceptatieproces aan. Afdeling 2. - Register van gevaarlijke situaties
Art. 9.De spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder houden een register van gevaarlijke situaties bij. Afdeling 3. - Uitvoering van de veiligheidsmethoden
Art. 10.De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder past de veiligheidsmethoden die zij of hij heeft ontwikkeld en gedefinieerd in haar of zijn veiligheidsbeheerssysteem, in de volgende gevallen toe : -invoering van een nieuw subsysteem; - vernieuwing of herinrichting van een bestaand subsysteem; - substantiële wijziging van het type of de draagwijdte van de activiteiten die bedoeld zijn in het veiligheidscertificaat of de veiligheidsvergunning; - wijziging van haar of zijn voorwaarden van functioneren op technisch of operationeel vlak of op het vlak van organisatie, die een weerslag heeft op de veiligheid van het spoorwegverkeer.
Art. 11.De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder, in de gevallen bedoeld in artikel 10 : - vergewist zich ervan dat haar of zijn veiligheidsbeheersysteem rekening houdt met de risicobeheersing; - toont op basis van een risicobeoordeling overeenkomstig afdeling 1 aan dat het risico aanvaardbaar is; - beschrijft alle risicobeoordelingmaatregelen die nodig zouden blijken, alsook hun aanvaardbaarheid; - leeft de in haar of zijn veiligheids-beheersysteem bepaalde procedures van veranderingsbeheer na. Afdeling 4. - Wijzigingen van de exploitatievoorwaarden die aan de
veiligheidsinstantie moeten worden meegedeeld
Art. 12.De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder die voornemens is, over te gaan tot een wijziging van haar of zijn exploitatievoorwaarden die een weerslag heeft op de veiligheid, betekent haar of zijn plan aan de veiligheidsinstantie.
De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder evalueert in het kader van haar of zijn veiligheidsbeheersysteem, de weerslag op de veiligheid van de geplande wijziging van haar of zijn exploitatievoorwaarden.
Art. 13.De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder, toont voorafgaandelijk aan de toepassing van de wijziging, aan de nationale veiligheidsinstantie de weerslag op het veiligheidsniveau aan, van alle wijzigingen aan haar of zijn exploitatievoorwaarden bedoeld in artikel 12 en die als nieuw te beschouwen zijn.
Het nieuwe karakter van de geplande wijziging wordt geëvalueerd door de spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder.
Art. 14.De spoorwegonderneming of de spoorweginfrastructuurbeheerder geeft er de veiligheidsinstantie kennis van, wanneer haar of zijn naam gewijzigd wordt of wanneer personen die gemachtigd zijn, haar of hem te vertegenwoordigen, genoemd in het kader van het dossier voor de aanvraag van een veiligheidscertificaat, vervangen worden. HOOFDSTUK 5. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 15.In afwijking van artikel 2 en bij wijze van overgangsmaatregel wordt het jaarlijks veiligheidsniveau van de spoorweginfrastructuurbeheerder, houder van een veiligheidsvergunning en de spoorwegondernemingen die houder zijn van een veiligheidscertificaat deel B of in de loop van het jaar 2009 een veiligheidscertificaat deel B verkrijgen vastgesteld als volgt : - voor het veiligheidsniveau van het jaar 2009, door de veiligheidsreferentiewaarden voor het jaar 2009; - voor het veiligheidsniveau van het jaar 2010, door het nemen van het gemiddelde van de veiligheidsreferentiewaarden voor de jaren 2009 en 2010; - voor het veiligheidsniveau van het jaar 2011, door het nemen van het gemiddelde van de veiligheidsreferentiewaarden voor de jaren 2009, 2010 en 2011; - voor het veiligheidsniveau van het jaar 2012, door het nemen van het gemiddelde van de veiligheidsreferentiewaarden voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012.
De eerste jaarlijkse veiligheidsdoelstelling betreft het jaar 2010.
De veiligheidsreferentiewaarden worden in voorkomend geval berekend in verhouding tot het aantal maanden activiteit tot dat een voljaar wordt bereikt.
Art. 16.De Minister bevoegd voor Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 november 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE
BIJLAGE 1 tot het koninklijk besluit van 13 november 2009 tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften De veiligheidsreferentiewaarden bedoeld in artikel 2 zijn : 1.waarden die in aanmerking moeten worden genomen door de spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder : o veiligheidsreferentiewaarde voor reizigers : aantal dode of zwaargewonde reizigers per jaar ten gevolge van een ongeval/aantal reizigerstrein- km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor werknemers : aantal dode of zwaargewonde werknemers per jaar ten gevolge van een ongeval/aantal trein- km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor treinbotsingen : aantal botsingen per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor treinontsporingen : aantal treinontsporingen per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor persoonsongevallen veroorzaakt door rijdend rollend materieel, met uitzondering van zelfmoorden : aantal persoonsongevallen veroorzaakt door rijdend rollend materieel, met uitzondering van zelfmoorden, per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor brand in rollend materieel : aantal gevallen van brand in rollend materieel per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor seinen bij gevaar gepasseerd : o aantal seinen bij gevaar gepasseerd per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor gebroken wielen en assen van rollend materieel in dienst : aantal gebroken wielen en assen van rollend materieel in dienst per jaar/aantal trein-km per jaar. 2. waarden die enkel in aanmerking moeten worden genomen door de spoorweginfrastructuurbeheerder : o veiligheidsreferentiewaarde voor gebruikers van overwegen : aantal dode of zwaargewonde gebruikers van overwegen ten gevolge van een ongeval per jaar/aantal trein-km per jaar * aantal overwegen op spoorweginfrastructuur. o veiligheidsreferentiewaarde voor onbevoegde personen die bepaalde onderdelen van de spoorweginfrastructuur betreden : aantal dode of zwaargewonde onbevoegde personen die bepaalde onderdelen van de spoorweginfrastructuur hebben betreden, ten gevolge van een ongeval per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor de categorie « overige » : (de categorie « overige » bestaat uit personen die geen reizigers, werknemers of gebruikers van overwegen zijn en die niet behoren tot de categorie van onbevoegde personen die bepaalde onderdelen van de spoorweginfrastructuur betreden) aantal dode of zwaargewonde, tot de categorie « overige » behorende personen, ten gevolge van een ongeval per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor ongevallen op overwegen : aantal ongevallen op overwegen per jaar/aantal trein-km per jaar * aantal overwegen op spoorweginfrastructuur. o veiligheidsreferentiewaarde voor zelfmoorden en zelfmoordpogingen : aantal zelfmoorden en zelfmoordpogingen per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor gebroken rails en knikken in het spoor : aantal gebroken rails en knikken in het spoor per jaar/aantal trein-km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor foutieve seinbeelden van de signalisatie : aantal foutieve seinbeelden van de signalisatie per jaar/aantal trein- km per jaar. o veiligheidsreferentiewaarde voor automatisch beveiligingssysteem voor treinen (ATP) : aantal kilometers uitgerust met een operationeel Automatic Train Protection-systeem. o veiligheidsreferentiewaarde voor overwegen : aantal overwegen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 november 2009 tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE
BIJLAGE 2 tot het koninklijk besluit van 13 november 2009 tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften Deel 1 De spoorwegondernemingen en de spoorweginfrastructuurbeheerder ontwikkelen en definiëren eigen veiligheidsmethoden als bedoeld in artikel 6, die minstens de volgende elementen bevatten : o definitie van het behandelde systeem, subsysteem of behandelde uitrusting, inclusief een nauwkeurige beschrijving van interne en externe interfaces, en ook de grenzen van deze benadering; o beschrijving en ontwikkeling van de risicobeoordeling, met inbegrip van : 1. de draagwijdte en de doelen van deze benadering;2. de gehanteerde methodologie met de verwijzingen naar de normen, als ze bestaan, en ook het bewijs van de relevantie van deze methodologie;3. de beschrijving en verantwoording van alle in aanmerking genomen hypothesen en beperkingen en in het bijzonder de conformiteit met de veiligheidsvereisten en met de criteria voor risicoacceptatie; o beschrijving en resultaten van : 1. de risico-identificatie;2. de aangewende erkende voorschriften, of de expliciete risicoanalyse, of het gelijkwaardig systeem waarop men zich beroept;3. de risico-evaluatie op grond van de criteria voor risicoacceptatie;4. alle opeenvolgende maatregelen die werden genomen om de risico's te verkleinen, te controleren en te beheersen;5. de actualisering van de risico-identificatie. o de eindbesluiten; o het beheer van het register van gevaarlijke situaties; o het methodologisch advies van een bevoegde persoon op het gebied van risicomanagement (deze persoon kan behoren tot het personeel van de betrokken spoorweginfrastructuurbeheerder of spoorwegonderneming); o de verwijzing naar soortgelijke benaderingen, alsook vergelijking van de resultaten.
Deel 2 Verklarend schema Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 november 2009 tot vaststelling van het regelgevende kader van de nationale veiligheidsvoorschriften ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE