gepubliceerd op 19 maart 2007
Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken
13 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat we de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen vervangt het koninklijk besluit van 29 september 1987 tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van griffier, klerk-griffier, opsteller en beambte bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Dit ontwerp van besluit wordt U voorgelegd ter uitvoering van de artikelen 53, § 6, vijfde lid, 54ter, § 4, tweede lid, en 66bis, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals gewijzigd of ingevoegd bij de wet van 26 april 2005 tot wijziging van de artikelen 53, § 6, en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en tot invoeging in die wet van een artikel 54ter en een artikel 66bis.
Ingevolge deze wijziging van de wet is thans enkel de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid - SELOR - bevoegd om de bewijzen uit te reiken van de kennis van de andere taal vereist van de griffiers, in de generieke zin van het woord, van de deskundige, administratief deskundige en assistenten van de griffies.
Dit ontwerp van besluit beoogt de voorwaarden waaronder de Afgevaardigd bestuurder van SELOR de bewijzen van de kennis van de andere taal als bedoeld in de artikelen 53, § 6, en 54ter, § 4, mag uitreiken nader te omschrijven, evenals de samenstelling van de examencommissies te regelen.
De wet van 26 april 2005 beoogt voornamelijk de taalvoorwaarden opgelegd aan het administratief personeel van de griffies aan te passen aan de vereisten van de uitgeoefende functie.
Het is immers de bedoeling een oplossing te vinden voor de onmogelijkheid te voorzien in de administratieve betrekkingen in de personeelsformatie van de Brusselse rechtbanken, bij gebrek aan kandidaten die de taalvoorwaarden vervullen. De wet moet de mogelijkheid bieden het voortdurende verloop van contractuele personeelsleden af te remmen die, bij gebrek aan benoemingskansen, de Brusselse rechtbanken snel verlaten zodat de goede werking ervan in het gedrang wordt gebracht.
Deze wet brengt dus geen wijzigingen aan in het kennisniveau vereist van de hoofdgriffiers, de griffiers en de adjunct-griffiers, van wie nog steeds een grondige taalkennis wordt verwacht.
De griffiers vervullen diverse taken waarvoor een grondige kennis vereist is van de andere taal waarin zij moeten kunnen opstellen. Zij moeten eveneens vertrouwd zijn met de juridische woordenschat in beide talen.
Opdat het programma van het taalexamen voor de griffiers zou beantwoorden aan de vereiste inzake de passieve en actieve schriftelijke kennis is voorzien in een test in twee delen.
Het eerste deel bestaat in een computergestuurde test over de kennis van de juridische woordenschat op grond van de voor de magistraten gebruikte syllabus. De evaluatie gebeurt evenwel minder streng als voor de kandidaten die licentiaat in de rechten zijn. Deze kennis van de juridische woordenschat wordt verantwoord door de aard van het werk van de griffiers. In het kader van hun functie worden zij immers vaak geconfronteerd met juridische termen in beide talen. Het is dus logisch dat zowel de actieve als de passieve kennis van deze woordenschat wordt gecontroleerd.
Het tweede deel bestaat in een samenvatting in de taal van het examen van een tekst geschreven in de moedertaal van de kandidaat. De griffiers worden geacht zonder onderscheid in de twee talen te werken.
Het is dus mogelijk dat zij teksten moeten opstellen in de andere taal. Het gegeven dat een samenvatting wordt gevraagd biedt de mogelijkheid na te gaan of de kandidaat een bepaalde niet voorbereide inhoud correct in de andere taal kan weergeven.
De passieve en actieve mondelinge kennis daarentegen moet worden aangetoond door het luidop lezen van een tekst, gevolgd door een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven. De griffier moet uit hoofde van zijn functie eveneens mondeling communiceren met personen die de andere taal spreken. Derhalve moet worden nagegaan of hij zich op begrijpelijke wijze in deze taal kan uitdrukken en of hij een gesprek kan voeren over de meest uiteenlopende onderwerpen, evenwel zonder bijzondere technische inhoud.
De voor het administratief personeel vereiste geschreven kennis zoals bedoeld in artikel 54ter van de wet van 15 juni 1935 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals gewijzigd bij de wet van 10 juni 2006, is voortaan beperkt tot het begrijpen van teksten. Hun mondelinge kennis moet zowel actief als passief zijn. Het vereiste niveau moet evenwel redelijk eenvoudig zijn : deze personen moeten inlichtingen verstrekken of de telefoon beantwoorden in de andere taal. Het gaat hoe dan ook voornamelijk om eenvoudige gesprekken die geenszins technisch zijn.
Dit personeel moet dus een schriftelijke boodschap met een gewone inhoud kunnen begrijpen, maar geen complexe juridische of technische teksten. Op het vlak van de mondelinge vaardigheden moeten deze personen kunnen communiceren in de andere taal, te weten een eenvoudige dialoog kunnen voeren over onderwerpen in verband met het dagelijks leven. De communicatie moet correct zijn, maar de spraakkunst moet niet perfect zijn. Het volstaat dat de communicatie zonder misverstanden of dubbelzinnigheden verloopt.
Het examenprogramma voorziet dus in een computergestuurde test over de passieve kennis van de andere taal, gebaseerd op oefeningen die tot doel hebben het situationeel-pragmatisch taalbegrip en de communicationele vaardigheden van de kandidaat te toetsen.
De passieve en actieve mondelinge kennis wordt aangetoond door middel van een gesprek over onderwerpen in verband met het dagelijks leven.
Er is overigens voorzien om de kandidaten voor een betrekking van deskundige, administratief deskundige of assistent in de rechtbanken met zetel in het gerechtelijk arrondissement Eupen (al dan niet samengevoegd met het arrondissement Verviers), waar de grondige kennis van het Frans en van het Duits vereist is, aan een moeilijker examen te onderwerpen. Voor deze personen is in een afzonderlijk examenprogramma voorzien.
Voor hen wordt de schriftelijke kennis van de andere taal aangetoond door een computergestuurde test of door een schriftelijk examen ter vervanging ervan dat bestaat uit een samenvatting in de taal van het examen van een algemene tekst geschreven in de taal van het diploma van de betrokkene.
Tot slot voorziet artikel 66bis, tweede lid, ingevoegd in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken bij de wet van 26 april 2005, in een stelsel van vrijstelling ten gunste van de personen die reeds in het bezit zijn van een bewijs van taalkennis uitgereikt overeenkomstig de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
Gelet op de taalkennis vereist van de griffiers wordt aan Uwe Majesteit voorgesteld de gelijkstelling enkel toe te kennen aan personen in het bezit van een bewijs van taalkennis uitgereikt overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966 (of van het koninklijk besluit van 30 november 1966, opgeheven en vervangen door het koninklijk besluit van 8 maart 2001). Het gaat om het taalexamen dat met betrekking tot het vaststellen van het taalregime in de plaats komt van het opgelegde diploma, het vereiste studiegetuigschrift of de verklaring van het schoolhoofd. Alleen bewijzen van niveau A/1 en B/2+ verlenen vrijstelling van dit examen.
Voor de kandidaten voor een betrekking van deskundige, administratief deskundige of assistent in het gerechtelijk arrondissement Eupen heeft de gelijkstelling betrekking op dezelfde bewijzen van taalkennis als voor de griffiers. Zij wordt evenwel uitgebreid tot het bewijs dat geldt voor de betrekkingen die behoren tot het niveau C/2.
Voor de andere betrekkingen van deskundige, administratief deskundige of assistent, voorbehouden aan kandidaten die het bewijs leveren van de kennis van de andere taal, wordt voorzien in de geldigheid van alle door Selor uitgereikte bewijzen, hierbij begrepen deze inzake de elementaire taalkennis overeenkomstig de bepalingen van het artikel 15 van het ontwerp van besluit, voor de betrekkingen die behoren tot niveau A/1, B/2+ en C/2.
In dit ontwerp wordt rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State, met uitzondering van die over het opschrift. Het opschrift geeft immers het hoofddoel van het ontwerp aan. Het opschrift wordt dan ook omwille van de leesbaarheid behouden zoals het is. De beschrijving van de inhoud van sommige testen is in overeenstemming gebracht met de tekst van de programma's van de examens die reeds door Selor georganiseerd worden in het kader van de wetten op het taalgebruik in bestuurszaken. De aldus beschreven componenten komen overeen met modules van het programma van de geïnformatiseerde testen.
We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Ambtenarenzaken, Chr. DUPONT
ADVIES 42.120/2 VAN 12 FEBRUARI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 18 januari 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Opschrift Aangezien artikel 15 van het ontwerp een wijziging inhoudt van het koninklijk besluit van 19 december 2002 tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, heeft dat ontwerp niet uitsluitend betrekking op griffiers en beambten bij een griffie.
Het opschrift behoort dienovereenkomstig te worden aangepast.
Dispositief Artikel 1 In het eerste lid dient verwezen te worden naar artikel 53, § 6, tweede en derde lid.
Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 3, § 1, tweede lid, 2°, 4, § 1, eerste lid en 14, 1°.
Artikel 3 In paragraaf 2, tweede lid, 1°, wordt bepaald dat de examencommissies bedoeld in de artikelen 6 en 7 onder meer samengesteld zijn uit een griffier wiens taal van het diploma of van het studiegetuigschrift overeenkomt met die van het examen. Het is nodig dezelfde formulering te bezigen als die in paragraaf 1, tweede lid, 2°, waarin ook bepaald wordt dat de kennis van de Duitse taal bewezen kan worden overeenkomstig artikel 53, § 6, tweede lid.
Artikel 5 1. In paragraaf 1, tweede lid, behoort de inhoud van het schriftelijk examen beschreven te worden waarbij, zoveel mogelijk het gewone taalgebruik verkozen moet worden boven technische taal (lexicologie, syntaxis (1)) en vooral boven uitdrukkingen die versteld doen staan, zoals "pragmatisch grammaticaal-syntactische" component of "situationeel-communicatieve" component. Gegadigden voor het examen moeten duidelijk weten waarover het examen zal gaan.
Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6, § 1, tweede lid. 2. Het is de Raad van State niet duidelijk om welke reden het mondelinge examen waarvan sprake in artikel 6, § 2 (een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven), verschilt van het mondelinge examen vermeld in artikel 5, § 2, (het lezen van een tekst en de mondelinge synthese van die tekst, alsook een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven), terwijl de gegadigden dezelfde graad bekleden (opsteller of beambten) en een identieke mondelinge kennis moeten hebben, namelijk een passieve en een actieve. Artikel 9 In de Franse versie dient naar analogie van de Nederlandse tekst "auquel il veut participer" geschreven te worden.
Artikel 10 Het is de Raad van State niet duidelijk wat bedoeld wordt met de woorden "onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 13".
De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;
J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden;
De heren : H. Bosly en G. Keutgen, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer A. Lefebvre, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele.
De voorzitter, Y. Kreins. _______ Nota (1) Voor een definitie van deze termen, zie Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, Veertiende, herziene uitgave, Van Dale Lexicologie, Utrecht/Antwerpen, 2005. 13 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van hoofdgriffier, griffier, adjunct-griffier en van deskundige, administratief deskundige en assistent bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, inzonderheid op artikel 53, § 6, vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 26 april 2005, op artikel 54ter, § 4, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 26 april 2005 en artikel 66bis, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 26 april 2005;
Gelet op de wet van 26 april 2005 tot wijziging van de artikelen 53, § 6, en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en tot invoeging in die wet van een artikel 54ter en een artikel 66bis, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 september 1987 tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van griffier, klerk-griffier, opsteller en beambte bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2002 tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, inzonderheid op artikel 12, tweede lid;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 7 februari 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 19 juni 2006;
Gelet op het protocol nr. 315 houdende de besluiten van de onderhandelingen van Sectorcomité III - Justitie, op datum van 18 januari 2007;
Gelet op het advies nr. 42.120/2 van de Raad van State, gegeven op 12 februari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Alleen de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid is bevoegd voor de organisatie van de taalexamens bedoeld in artikel 53, § 6, tweede en derde lid en in artikel 54ter, §§ 2 en 3 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
De examens over de kennis van de andere taal omvatten, in die volgorde, een proef over de schriftelijke kennis en een mondelinge proef. Kandidaten die geslaagd zijn in de proef over de schriftelijke kennis, zullen worden toegelaten tot de mondelinge proef.
De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt de nadere regels die gelden voor de examens voor zover dit niet door de wet of door dit besluit is gebeurd. Hij stelt het reglement van orde voor de organisatie van de taalexamens op. HOOFDSTUK Il. - De examencommissies
Art. 2.De examencommissies zetelen onder het voorzitterschap van de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid of van zijn afgevaardigde. De voorzitter is stemgerechtigd.
Bij staking van stemmen is zijn stem doorslaggevend.
De examencommissies zetelen in Brussel.
Art. 3.§ 1. De examencommissies voor het examen bedoeld in artikel 4. zijn als volgt samengesteld : 1° de voorzitter, zoals in artikel 2 is bepaald;2° ten minste drie assessoren. Als assessoren worden aangesteld : 1° een magistraat wiens taal van het diploma overeenkomt met deze van het examen;in het geval van het examen over de kennis van de Duitse taal, bewijst de magistraat de kennis van de Duitse taal, overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; 2° een griffier wiens taal van het diploma of studiegetuigschrift overeenkomt met deze van het examen;in het geval van het examen over de kennis van de Duitse taal, kan de griffier de kennis van de Duitse taal bewijzen, overeenkomstig artikel 53, § 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; 3° personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie bijzonder geschikt zijn. Voor elke assessor wordt ten minste één plaatsvervanger aangeduid. § 2. De examencommissies voor de taalexamens bedoeld in de artikelen 5 en 6 zijn als volgt samengesteld : 1° de voorzitter, zoals in artikel 2 is bepaald;2° ten minste twee assessoren. Als assessoren worden aangesteld : 1° een griffier wiens taal van het diploma of van het studiegetuigschrift overeenkomt met deze van het examen;in het geval van het examen over de kennis van de Duitse taal, kan de griffier de kennis van de Duitse taal bewijzen, overeenkomstig artikel 53, § 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; 2° personen die wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie bijzonder geschikt zijn. Voor elke assessor wordt ten minste één plaatsvervanger aangeduid. § 3. De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid stelt de lijst samen van de leden die door hem als assessor in de examencommissies kunnen worden aangewezen.
Hij bepaalt voor elk lid de taal van het examen voor welke hij mag zetelen. HOOFDSTUK III. - Aard van het taalexamen
Art. 4.§ 1. De taalproef over de schriftelijke kennis van één van de drie landstalen, van het taalexamen bedoeld in artikel 53, § 6, tweede lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, omvat twee gedeelten : 1° het eerste gedeelte verloopt computergestuurd.Indien de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid nog niet over de gepaste software beschikt, wordt dit examen schriftelijk afgenomen. Dit gedeelte peilt naar de passieve en actieve kennis van de juridische woordenschat zoals vastgelegd in de syllabus van SELOR; 2° het tweede gedeelte bestaat uit een samenvatting in de taal van het examen van een tekst geschreven in de taal van de kandidaat. § 2. De mondelinge proef bestaat uit : 1° het lezen van een tekst en de mondelinge synthese van die tekst;2° een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven.
Art. 5.§ 1. De taalproef over de schriftelijke kennis van de Franse taal of de Duitse taal van het taalexamen bedoeld in artikel 54ter, § 3 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, verloopt computergestuurd. Indien de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid nog niet over de gepaste software beschikt, wordt dit examen schriftelijk afgenomen.
Zij heeft betrekking op de volgende taalkundige componenten : lexicale elementen, grammatica en situationeel-pragmatisch taalbegrip.
Indien de proef over de geschreven kennis schriftelijk wordt afgenomen, is het programma als volgt : a) een verhandeling, in de taal van het examen;b) de synthese, in de taal van het examen, van één of meerdere teksten die in diezelfde taal zijn gesteld. § 2. De mondelinge proef bestaat uit een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven.
Art. 6.§ 1. De taalproef over de schriftelijke kennis van de Nederlandse taal, van de Franse taal of van de Duitse taal van het taalexamen bedoeld in artikel 54ter, § 2 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, verloopt computergestuurd.
Indien de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid nog niet over de gepaste software beschikt, wordt dit examen schriftelijk afgenomen.
Zij heeft betrekking op de volgende taalkundige componenten : situationeel-pragmatische taalbegrip en communicatieve vaardigheden.
Indien deze proef schriftelijk wordt afgenomen bestaat deze uit een synthese in de taal van de kandidaat, van een tekst opgesteld in de taal van het examen. § 2. De mondelinge proef bestaat uit een gesprek over een onderwerp in verband met het dagelijks leven. HOOFDSTUK IV. - Algemene organisatie-regelen
Art. 7.Er worden, voor elke landstaal, minstens twee examens per jaar georganiseerd.
In spoedgevallen kan de Minister van Justitie, te allen tijde, een gemotiveerd verzoek om organisatie van taalexamens indienen.
Art. 8.De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt onder welke vorm en op welke datum de aanvragen tot deelneming aan de examenzittijden moeten worden ingediend.
De kandidaten worden hiervan in kennis gesteld door een bericht in het Belgisch Staatsblad en, indien nodig, door enig ander middel dat door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid, dienstig wordt geacht. Het bericht in het Belgisch Staatsblad wordt minstens één maand voor het begin van de zittijd bekendgemaakt.
De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid brengt in datzelfde bericht de nadere regels betreffende de taalexamens ter kennis van de betrokkenen.
Art. 9.Elke aanvraag tot deelneming aan een examen vermeldt de taal waarvan de kandidaat het bewijs van kennis wil leveren evenals de aard van het examen waaraan hij wenst deel te nemen.
Art. 10.De examencommissie kan slechts tot toelating of verdaging besluiten. Geen graad van verdienste mag aan de toelating toegevoegd worden, noch in het proces-verbaal noch in het certificaat dat wordt uitgereikt. Een kandidaat die niet aan het examen heeft deelgenomen, wordt beschouwd als uitgesteld.
Art. 11.De processen-verbaal waarin de uitslagen van de taalexamens zijn vastgelegd, worden door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid ter bekrachtiging ondertekend.
Een kopie van deze processen-verbaal wordt overgemaakt aan de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie.
Art. 12.Overeenkomstig artikel 17, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, mag elke van de representatieve vakbonden één vertegenwoordiger aanwijzen om de taalexamens bedoeld in de artikelen 5 en 6 bij te wonen. HOOFDSTUK V. - Bekendmaking van de uitslagen en uitreiking van de bewijzen der taalkennis
Art. 13.De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid deelt de kandidaten schriftelijk het resultaat van het door hen afgelegde taalexamen mee.
De voor het taalexamen geslaagde kandidaat ontvangt vanwege de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid een bewijsschrift waarin de taal en de aard van het afgelegde examen is vermeld. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 14.Voor de toepassing van artikel 66bis, tweede lid van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, worden geacht geslaagd te zijn voor het taalexamen bedoeld : 1° in artikel 53, § 6, tweede lid, van dezelfde wet, de personen die houder zijn van een bewijs van taalkennis uitgereikt na het slagen van een examen voor functies of betrekkingen van niveaus A/1 en B/2+ van het rijkspersoneel, georganiseerd op basis : a) van artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 november 1966 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;b) van artikel 7 van het koninklijk besluit van 8 mars 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;2° in artikel 54ter, § 2, van dezelfde wet, de personen die houder zijn van een bewijs van taalkennis uitgereikt na het slagen van een examen voor functies of betrekkingen van niveaus A/1, B/2+ of C/2 van het rijkspersoneel, georganiseerd op basis : a) van artikel 7, van de artikelen 8 en 9, § 1 gecombineerd, van artikel 9, § 2, van artikel 9, § 3, van de artikelen 11 en 9, § 1 gecombineerd, van artikel 12, van artikel 13 of het artikel 14 van het koninklijk besluit van 30 november 1966 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;b) van artikel 7, van de artikelen 8 en 9, § 1 gecombineerd, van artikel 9, § 2, van artikel 9, § 3, van de artikelen 11 en 9, § 1 gecombineerd, van artikel 12, van artikel 13 of artikel 14 van het koninklijk besluit van 8 mars 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;3° in artikel 54ter, § 3, van dezelfde wet, de personen die houder zijn van een bewijs van taalkennis uitgereikt na het slagen van een examen voor functies of betrekkingen van niveaus A, B/2+ of C/2 van het rijkspersoneel, georganiseerd op basis : a) van artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 november 1966 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;b) van artikel 7 van het koninklijk besluit van 8 mars 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966;
Art. 15.In artikel 12, tweede lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2002 tot regeling van de examens waarbij de doctors en licentiaten in de rechten in de gelegenheid worden gesteld te voldoen aan het voorschrift van artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken, worden de woorden "Minister van Justitie" vervangen door de woorden "directeur-generaal van het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van de Federale Overheidsdienst Justitie".
Art. 16.Het koninklijk besluit van 29 september 1987 tot regeling van de examens waarbij de kandidaten voor het ambt van griffier, klerk-griffier, opsteller en beambte bij een griffie in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat zij in staat zijn de bepalingen na te komen van de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt opgeheven.
Art. 17.Treden in werking de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt : 1° de wet van 26 april 2005 tot wijziging van de artikelen 53, § 6, en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en tot invoeging in die wet van een artikel 54ter en een artikel 66bis;2° dit besluit.
Art. 18.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 maart 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Ambtenarenzaken, Chr. DUPONT