gepubliceerd op 28 maart 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking
13 MAART 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op de artikelen 18 en 28;
Gelet op het advies nr. 1.339, « Interprofessioneel akkoord : tijdskrediet », dat op 14 februari 2001 in de Nationale Arbeidsraad werd uitgebracht;
Gelet op het verzoek van de Nationale Arbeidsraad;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Nationale Arbeidsraad Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking Geregistreerd op 23 februari 2001 onder het nr. 56526/CO/300 Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen;
Gelet op het centraal akkoord van 22 december 2000 en de verbintenis die de ondertekenende partijen hebben aangegaan om een collectieve arbeidsovereenkomst te sluiten ter uitvoering van punt A, "Betere combinatie arbeid en gezin" van punt 4 "Werking van de arbeidsmarkt" alsook van de bijlage 1;
Overwegende dat de regering zich ten aanzien van de in dit akkoord bepaalde punten ertoe verbonden heeft om : - eensdeels de regelgeving aan te passen zodat deze overeenkomst in werking kan treden op de in het vooruitzicht gestelde datum, d.i. 1 januari 2002; - anderdeels alle nodige maatregelen te nemen om de overgang van de huidige regeling naar de in deze overeenkomst vastgestelde regeling te organiseren en in dit opzicht de vereiste overgangsmaatregelen vast te stellen;
Gelet op advies nr. 1.339 dat de Nationale Arbeidsraad op 14 februari 2001 heeft uitgebracht en waarin hij voorstellen in die zin formuleert.
Hebben de navolgende interprofessionele organisaties van werkgevers en van werknemers : - het Verbond van Belgische Ondernemingen - de nationale middenstandsorganisaties erkend overeenkomstig de wetten betreffende de organisatie van de Middenstand, gecoördineerd op 28 mei 1979 - de Belgische Boerenbond - "la Fédération nationale des Unions professionnelles agricoles" - "l'Alliance agricole belge" - het Algemeen Christelijk Vakverbond van België - het Algemeen Belgisch Vakverbond - de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België op 14 februari 2001 in de Nationale Arbeidsraad de volgende collectieve arbeidsovereenkomst gesloten. HOOFDSTUK I. - Draagwijdte van de collectieve arbeidsovereenkomst
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst beoogt de uitvoering van punt A van punt 4 "Werking van de arbeidsmarkt", betreffende een betere individuele combinatie van arbeid en gezin alsook van de bijlage 1 van het centraal akkoord van 22 december 2000 : - door de instelling van een recht op tijdskrediet voor de voltijdse of deeltijdse werknemers met een minimumanciënniteit van een jaar in de onderneming die hen tewerkstelt; - door de instelling van een veralgemeend systeem van 1/5e-loopbaanvermindering ten belope van 1 dag per week of 2 halve dagen voor de voltijdse werknemers die minimum 5 jaar anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt; - door de instelling van een recht op vermindering van de arbeidsprestaties in de vorm van een halftijdse onderbreking van de loopbaan voor de voltijdse werknemers boven de 50 jaar met een anciënniteit van 20 jaar als werknemer en een anciënniteit van 5 jaar in de onderneming die hen tewerkstelt alsook bijzondere regels voor deze werknemers wat betreft de toepassing van het veralgemeende systeem van 1/5e-loopbaanvermindering. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 2.§ 1. Deze overeenkomst is van toepassing op de werknemers met een arbeidsovereenkomst alsook op de werkgevers die hen tewerkstellen. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden gelijkgesteld : 1° met werknemers : de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, tegen loon arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon, met uitzondering van de leerlingen;2° met werkgevers : de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen. § 3. Het paritair comité of de onderneming kunnen bij collectieve arbeidsovereenkomst afwijken van de paragrafen 1 en 2 en sommige personeelscategorieën van het toepassingsgebied uitsluiten. § 4. Paragraaf 3 geldt niet voor de ondernemingen die ressorteren onder een paritair comité dat de erin opgenomen afwijkingsmogelijkheden bij collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitgesloten.
Commentaar Zo kan krachtens een ingevolge § 3 van deze bepaling in het paritair comité of de onderneming gesloten collectieve arbeidsovereenkomst worden uitgesloten, het personeel dat niet onderworpen is aan alle bepalingen van de arbeidswet van 16 maart 1971. HOOFDSTUK III. - Beginselen en voorwaarden Afdeling 1. - Recht op een tijdskrediet
Art. 3.§ 1. De in artikel 2 genoemde werknemers hebben recht op een tijdskrediet voor een maximumperiode van een jaar over de gehele loopbaan, op te nemen per minimumperiode van 3 maanden : 1° hetzij door hun arbeidsprestaties volledig te schorsen ongeacht de arbeidsregeling waarin zij in de onderneming tewerkgesteld zijn op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12;2° hetzij door hun arbeidsprestaties te verminderen tot een halftijdse betrekking voorzover zij ten minste ten belope van 3/4e van een voltijdse betrekking in de onderneming tewerkgesteld zijn gedurende het jaar voorafgaand aan de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12. § 2. Het paritair comité of de onderneming kunnen bij collectieve arbeidsovereenkomst afwijken van § 1 en de duur van uitoefening van het recht op tijdskrediet verlengen zonder dat het over de gehele loopbaan meer dan 5 jaar mag bedragen. § 3. Paragraaf 2 geldt niet voor de ondernemingen die ressorteren onder een paritair comité dat de erin opgenomen afwijkingsmogelijkhede n bij collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitgesloten.
Art. 4.De perioden van schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties met 1/2e ingevolge de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, worden in mindering gebracht op de maximumduur van een jaar als bedoeld in § 1 van artikel 3, verlengd tot 5 jaar onder de voorwaarden van de paragrafen 2 en 3 van hetzelfde artikel.
De totale duur van de loopbaanonderbreking ingevolge de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van de uitoefening van het recht op tijdskrediet ingevolge artikel 3 van deze overeenkomst, mag over de gehele loopbaan niet meer dan 60 maanden bedragen.
Art. 5.Om recht te hebben op het tijdskrediet als bedoeld in artikel 3, moet de werknemer door een arbeidsovereenkomst met de werkgever verbonden zijn geweest gedurende 12 maanden in de loop van de 15 maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12. Afdeling 2. - Recht op een 1/5e-loopbaanvermindering
Art. 6.§ 1. De in artikel 2 genoemde werknemers die tewerkgesteld zijn in een arbeidsregeling gespreid over 5 of meer dagen, hebben recht op een loopbaanvermindering ten belope van een dag per week of 2 halve dagen over dezelfde duur, voor een maximumperiode van 5 jaar over de gehele loopbaan.
Dit recht wordt uitgeoefend per periode van minimum 6 maanden. § 2. Wanneer de in artikel 2 genoemde werknemers tewerkgesteld zijn in ploegen of in cycli in een arbeidsregeling gespreid over 5 of meer dagen, bepaalt het paritair comité bij collectieve arbeidsovereenkomst de nadere regels voor het organiseren van het recht op loopbaanvermindering ten belope van een dag per week of een gelijkwaardige regeling.
Art. 7.Om recht te hebben op een loopbaanvermindering als bedoeld in artikel 6, moet de werknemer gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen : 1° door een arbeidsovereenkomst met de werkgever verbonden zijn geweest gedurende de 5 jaar die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12;2° in een voltijdse arbeidsregeling tewerkgesteld zijn geweest gedurende de laatste 12 maanden van de 5 jaar als bedoeld in 1°. Commentaar Deze bepaling geldt onverminderd de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32bis van 7 juni 1985 betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement of gerechtelijk akkoord door boedelafstand, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 32ter van 2 december 1986 en nr. 32quater van 19 december 1989.
De werkgever zal hier dus, naar gelang het geval, worden beschouwd met verwijzing naar de juridische entiteit of de technische bedrijfseenheid, in de zin van de wetgeving betreffende de ondernemingsraden.
Art. 8.De perioden van vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5e, 1/4e en 1/3e ingevolge de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, worden in mindering gebracht op de maximumduur van 5 jaar als bedoeld in § 1 van artikel 6. Afdeling 3. - Recht van de werknemers van 50 jaar en ouder op een
vermindering van de arbeidsprestaties
Art. 9.§ 1. De in artikel 2 genoemde werknemers hebben zonder maximumduur recht op : 1° een loopbaanvermindering ten belope van een dag per week of 2 halve dagen over dezelfde duur voorzover ze tewerkgesteld zijn in een arbeidsregeling gespreid over 5 of meer dagen. Dit recht wordt uitgeoefend per periode van minimum 6 maanden; 2° een vermindering van de arbeidsprestaties in de vorm van een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. § 2. Wanneer de in artikel 2 genoemde voltijdse werknemers tewerkgesteld zijn in ploegen of in cycli in een arbeidsregeling gespreid over 5 of meer dagen, bepaalt het paritair comité bij collectieve arbeidsovereenkomst de nadere regels voor het organiseren van het recht op loopbaanvermindering ten belope van een dag per week of een gelijkwaardige regeling.
Art. 10.§ 1. Om recht te hebben : 1° op een loopbaanvermindering als bedoeld in artikel 9, § 1, 1°, moet de werknemer ofwel voltijds ofwel ten belope van 4/5e van een voltijdse betrekking in de onderneming tewerkgesteld zijn in het kader van artikel 6, op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12;2° op een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking als bedoeld in artikel 9, § 1, 2°, moet de werknemer ten minste ten belope van 3/4e van een voltijdse betrekking in de onderneming tewerkgesteld zijn gedurende het jaar voorafgaand aan de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12. § 2. Om recht te hebben op een loopbaanvermindering of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in artikel 9, moet de werknemer de in § 1 genoemde voorwaarden en bovendien gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen : 1° ten minste 50 jaar oud zijn op het ogenblik van de gewenste begindatum van de uitoefening van het recht;2° door een arbeidsovereenkomst met de werkgever verbonden zijn geweest gedurende de 5 jaar die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12;3° een anciënniteit van 20 jaar als werknemer hebben op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12. § 3. Om de anciënniteit van 20 jaar als werknemer te berekenen, worden de arbeidsdagen in aanmerking genomen.
Met arbeidsdagen, uitgezonderd de dagen volledige werkloosheid en volledige schorsing van de arbeidsprestaties als bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, van deze overeenkomst en artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, worden gelijkgesteld : 1° de dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten, de werkloosheidsverzekering, de jaarlijkse vakantie en het invaliditeitspensioen voor mijnwerkers;2° de dagen waarop niet werd gewerkt en waarvoor een loon werd betaald waarop socialezekerheidsbijdragen, met inbegrip van de sector werkloosheid, werden ingehouden;3° de feestdagen waarvoor, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, een loon werd betaald, waarop geen socialezekerheidsbijdragen werden ingehouden;4° de dagen van arbeidsongeschiktheid waarvoor, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, een loon werd betaald, waarop geen socialezekerheidsbijdragen werden ingehouden;5° de inhaalrustdagen waarop de werknemer recht heeft ingevolge de arbeidswet van 16 maart 1971 of ingevolge een regeling tot vermindering van de arbeidsduur;6° de dagen van staking of lock-out;7° de carenzdagen bedoeld door de wetgeving op de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;8° de dagen waarop niet werd gewerkt wegens vorst, die door het fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf werden vergoed;9° de dagen waarop de werknemer het ambt van rechter in sociale zaken of van rechter in handelszaken, of van raadsheer in sociale zaken heeft vervuld;10° andere niet bezoldigde afwezigheidsdagen ten belope van ten hoogste tien dagen per kalenderjaar. Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 11.§ 1. Voor de uitoefening van de rechten als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9 is de instemming van de werkgever vereist wanneer deze ten hoogste 10 werknemers tewerkstelt op 30 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk de schriftelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 12 wordt verricht. § 2. De instemming of niet-instemming van de werkgever ingevolge § 1 zal aan de werknemer meegedeeld worden uiterlijk de laatste dag van de maand volgend op de maand tijdens welke de schriftelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 12 wordt verricht. HOOFDSTUK IV. - Uitvoering Afdeling 1. - Wijze van kennisgeving en attestatie
Art. 12.§ 1. De werknemer die het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, wenst uit te oefenen, brengt zijn werkgever hiervan schriftelijk op de hoogte : 1° 3 maanden vooraf wanneer de werkgever meer dan 20 werknemers tewerkstelt;2° 6 maanden vooraf wanneer de werkgever ten hoogste 20 werknemers tewerkstelt. De termijn van 3 en 6 maanden is een vaste termijn. De werkgever en de werknemer kunnen evenwel schriftelijk andere regelingen overeenkomen. § 2. Het aantal werknemers dat voor de toepassing van § 1 in aanmerking wordt genomen, is het aantal tewerkgestelde werknemers op 30 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk de schriftelijke kennisgeving overeenkomstig dit artikel wordt verricht. § 3. Bij het geschrift wordt een attest van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening gevoegd waarin is vermeld tijdens welke periode of perioden de werknemer : 1° een tijdskrediet, een loopbaanvermindering of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, heeft genoten;2° een schorsing of een vermindering van de arbeidsprestaties ingevolge de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen heeft genoten. Het geschrift bevat met betrekking tot de uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9 : 1° het overeenkomstig § 3 van artikel 13 door de werknemer gedane voorstel betreffende de wijze van uitoefening van het recht;2° de gewenste begindatum alsook de duur van de uitoefening van het recht;3° de vereiste elementen voor de toepassing van het voorkeur- en planningsmechanisme als geregeld in de artikelen 16 tot 18, wanneer de werknemer in de schriftelijke kennisgeving vermeldt dat hij voor de regeling in aanmerking wenst te komen. § 4. De kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het geschrift als bedoeld in § 1, waarvan het duplicaat door de werkgever voor ontvangst wordt getekend. Afdeling 2. - Wijze van uitoefening
Art. 13.§ 1. Bij uitoefening van het recht op tijdskrediet als bedoeld in artikel 3 : 1° ofwel worden de arbeidsprestaties onderbroken en wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst volledig geschorst gedurende ten hoogste een jaar;2° ofwel worden de arbeidsprestaties verminderd tot een halftijdse betrekking en wordt de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgesteld; dit geschrift vermeldt de arbeidsregeling en het werkrooster die zijn overeengekomen ingevolge artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
De arbeidsregeling die wordt vermeld in de schriftelijk vastgestelde arbeidsovereenkomst is één van de regelingen die voorkomen in het arbeidsreglement, overeenkomstig de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. § 2. Bij uitoefening van het recht op loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 6 en 9, wordt de arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgesteld; dit geschrift vermeldt de arbeidsregeling en het werkrooster die zijn overeengekomen ingevolge artikel 11bis van de voornoemde wet van 3 juli 1978.
De arbeidsregeling die wordt vermeld in de schriftelijk vastgestelde arbeidsovereenkomst is één van de regelingen die voorkomen in het arbeidsreglement, overeenkomstig de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. § 3. De wijze van uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, wordt door de werknemer voorgesteld in de schriftelijke kennisgeving die hij overeenkomstig artikel 12 aan de werkgever doet toekomen.
Uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand tijdens welke de schriftelijke kennisgeving werd verricht, worden de werkgever en de werknemer het eens over de voorgestelde wijze van uitoefening van het recht.
Bij individuele problemen geldt de normale procedure voor het behandelen van klachten. § 4. De dagen waarop het recht op loopbaanvermindering als bedoeld in de artikelen 6 en 9, § 1, 1° wordt uitgeoefend, worden derwijze gespreid dat de continuïteit van de onderneming of van de dienst, als bedoeld in § 2 van artikel 15, wordt gewaarborgd.
Een akkoord op ondernemingsniveau kan deze spreiding verduidelijken.
Commentaar Voor de toepassing van de paragrafen 1 en 2 van deze bepaling, dient te worden opgemerkt dat de in de onderneming toegepaste arbeidsregeling of arbeidsregelingen in het arbeidsreglement moeten voorkomen, overeenkomstig de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen.
De artikelen 4 en 14 van de genoemde wet van 8 april 1965 bepalen echter in welke individuele gevallen van het arbeidsreglement mag worden afgeweken; deze afwijking moet schriftelijk worden vastgesteld.
Verder wordt er ook aan herinnerd dat de werkgever verantwoordelijk is voor de arbeidsorganisatie.
Voor de toepassing van § 3 van deze bepaling dient onder procedure voor het behandelen van klachten met name te worden verstaan, de klacht die wordt gericht aan de vakbondsafvaardiging of het verzoeningsbureau. Afdeling 3. - Wijze van uitstel en intrekking
Art. 14.§ 1. Binnen een maand na de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12, kan de werkgever de uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, uitstellen om ernstige interne of externe redenen.
De ondernemingsraad kan deze redenen voor de onderneming verduidelijken.
Bij individuele problemen geldt de normale procedure voor het behandelen van klachten. § 2. Het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, gaat in uiterlijk 6 maanden te rekenen vanaf de dag waarop het uitgeoefend zou zijn als er geen uitstel was geweest.
De werkgever en de werknemer kunnen evenwel andere regelingen overeenkomen. § 3. Het uitstel als bedoeld in § 1 is begrepen in de termijn die voortvloeit uit de toepassing van het voorkeur- en planningsmechanisme als geregeld in de artikelen 16 tot 18. § 4. De werkgever kan de uitoefening van het recht op loopbaanvermindering, als bedoeld in de artikelen 6 en 9, intrekken of wijzigen om redenen en voor de duur van deze redenen, als bepaald door : 1° de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, in overleg tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging;2° het arbeidsreglement bij ontstentenis van de in 1° genoemde organen. Bij individuele problemen geldt de normale procedure voor het behandelen van klachten.
Commentaar Voor de toepassing van § 1 van deze bepaling worden als ernstige interne of externe redenen beschouwd, de organisatorische behoeften, de continuïteit en de reële vervangingsmogelijkheden.
Voor de toepassing van § 4 van deze bepaling en teneinde welbepaalde organisatieproblemen op pragmatische wijze te ondervangen, kunnen tijdelijk als gevallen voor intrekking of wijziging van de uitoefening van het recht op loopbaanvermindering, als bedoeld in de artikelen 6 en 9, worden beschouwd, de ziekte van een collega, de buitengewone vermeerdering van werk of andere ernstige redenen.
Voorts dient onder procedure voor het behandelen van klachten, als bedoeld in de paragrafen 1 en 4, met name te worden verstaan, de klacht die wordt gericht aan de vakbondsafvaardiging of het verzoeningsbureau. Afdeling 4. - Organisatieregels
Art. 15.§ 1. Wanneer in de onderneming of een dienst in totaal meer dan 5 % van het totale aantal in de onderneming of de dienst tewerkgestelde werknemers gelijktijdig het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, uitoefenen of zullen uitoefenen, wordt voor de afwezigheden een voorkeur- en planningsmechanisme toegepast teneinde de continuïteit van de arbeidsorganisatie te waarborgen. § 2. Voor de toepassing van § 1 van dit artikel : 1° is de onderneming de technische bedrijfseenheid als bedoeld in de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven;2° wordt de dienst gedefinieerd naar gelang de kenmerken van de onderneming en de organisatie ervan. § 3. Het totale aantal werknemers dat voor de berekening van de drempel, als bedoeld in § 1, in aanmerking wordt genomen, is het aantal werknemers dat met een arbeidsovereenkomst in de onderneming of de dienst, als bedoeld in § 2, tewerkgesteld is op 30 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk de rechten gelijktijdig worden uitgeoefend. § 4. De werknemers van 50 jaar en ouder die recht hebben op een loopbaanvermindering of een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in artikel 9, worden gedurende vijf jaar in aanmerking genomen voor de drempel als bedoeld in § 1 en berekend volgens de in § 3 vastgestelde methode. § 5. De drempel als bedoeld in § 1 en berekend volgens de in § 3 vastgestelde methode, wordt verhoogd met één eenheid per schijf van 10 werknemers boven de 50 jaar in de onderneming.
De eenheid of eenheden waarmee de drempel wordt verhoogd, worden bij de toepassing van het voorkeur- en planningsmechanisme, als geregeld in artikel 18, bij voorrang toegekend aan de werknemers van 50 jaar en ouder die het recht op loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in artikel 9, uitoefenen. § 6. Paragraaf 1 wordt na afloop van elke maand toegepast. § 7. Het paritair comité of de onderneming kunnen bij collectieve arbeidsovereenkomst afwijken van § 1 en de drempel wijzigen, maar dan wel rekening houdend met de behoeften van de kleine en middelgrote ondernemingen.
Onder kleine en middelgrote ondernemingen moet worden verstaan, de ondernemingen met minder dan 50 werknemers op 30 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk de schriftelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 12 wordt verricht. § 8. Paragraaf 7 is niet van toepassing op de ondernemingen die ressorteren onder een paritair comité dat de erin opgenomen afwijkingsmogelijkheden bij collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitgesloten.
Commentaar De toepassing van het in deze bepaling beschreven voorkeur- en planningsmechanisme voor de afwezigheden, kan tot gevolg hebben dat de effectieve uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, wordt uitgesteld.
Onder werknemers die in de onderneming of de dienst gelijktijdig het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, uitoefenen of zullen uitoefenen, dient in de zin van § 1 te worden verstaan, de werknemers die tijdens dezelfde periode het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, uitoefenen of aanvragen.
De wijziging van de drempel ingevolge § 7 van deze bepaling, kan zowel een verhoging als een verlaging inhouden.
Art. 16.Het voorkeur- en planningsmechanisme als bedoeld in § 1 van artikel 15, wordt bepaald door de ondernemingsraad of, bij ontstentenis ervan, in overleg tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging.
Art. 17.Bij ontstentenis van een voorkeur- en planningsmechanisme als bepaald overeenkomstig artikel 16, zijn de volgende regels van toepassing.
Er wordt voorzien in : 1° een eerste voorrang voor de werknemers die het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, uitoefenen om palliatieve verzorging te verlenen, om een zwaar ziek gezins- of familielid bij te staan of te verzorgen, wanneer zij hun rechten hebben opgebruikt in het kader van de koninklijke besluiten : - van 22 maart 1995 inzake palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, § 4, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen; - van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid; 2° een tweede voorrang voor de werknemers waarvan het gezin is samengesteld uit twee werkende personen alsook voor de werknemers van eenoudergezinnen, met één of meer kinderen onder de 12 jaar. In geval van verzoeken voor een gelijktijdige uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, wordt achtereenvolgens voorrang gegeven naar gelang : - het aantal kinderen onder de 12 jaar; - de duur van de uitoefening van het recht.
Deze voorrang wordt omgekeerd evenredig met de duur vastgesteld; 3° een derde voorrang voor de werknemers van 50 jaar en ouder, en achtereenvolgens : - degenen die het recht op een loopbaanvermindering als bedoeld in artikel 9, § 1, 1° uitoefenen; - degenen die het recht op een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in artikel 9, § 1, 2°, uitoefenen; 4° een vierde voorrang voor de werknemers die een beroepsopleiding volgen.
Art. 18.Het voorkeur- en planningsmechanisme als bepaald ter uitvoering van artikel 16 en, bij ontstentenis ervan, de regeling als bedoeld in artikel 17, wordt na afloop van elke maand toegepast op de verzoeken waarvoor op de 15de van die maand een schriftelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 12 werd verricht en die betrekking hebben op de gelijktijdige uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9.
Art. 19.§ 1. De werkgever brengt de werknemers aan het einde van de maand en met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 13, § 3, op de hoogte van de datum vanaf wanneer zij het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, kunnen uitoefenen, overeenkomstig de regels vastgesteld in het voorkeur- en planningsmechanisme als bepaald ter uitvoering van artikel 16 en, bij ontstentenis ervan, de regeling als bedoeld in artikel 17. § 2. Zodra deze datum is meegedeeld, kan hij niet meer gewijzigd worden door een verzoek dat een andere werknemer later indient, ook al kan dit nieuwe verzoek in theorie voorrang genieten krachtens de regels vastgesteld in het voorkeur- en planningsmechanisme als bedoeld in § 1. HOOFDSTUK V. - Waarborgen voor de uitoefening van het recht
Art. 20.§ 1. Na afloop van de periode van uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, heeft de werknemer het recht terug te keren naar zijn functie of, wanneer dit niet mogelijk is, naar een gelijkwaardige of vergelijkbare functie conform zijn arbeidsovereenkomst. § 2. De werkgever mag geen handeling verrichten die tot doel heeft eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking behalve om een dringende reden als bedoeld in artikel 35 van de voornoemde wet van 3 juli 1978 of om een reden waarvan de aard en de oorsprong vreemd zijn aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties vanwege de uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9. § 3. Dit verbod om eenzijdig een einde te maken aan de dienstbetrekking geldt vanaf de datum van de schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 12.
Tenzij de werkgever en de werknemer andere regelingen overeenkomen ingevolge artikel 12, gaat het verbod dus op zijn vroegst in 3 maanden vóór de gewenste begindatum van de periode van schorsing of onderbreking van de arbeidsprestaties wanneer de werkgever meer dan 20 werknemers tewerkstelt en 6 maanden wanneer hij ten hoogste 20 werknemers tewerkstelt.
Dit verbod eindigt 3 maanden na de einddatum van diezelfde periode of 3 maanden na de datum van kennisgeving van de niet-instemming van de werkgever ter uitvoering van artikel 11.
Het verbod geldt bovendien gedurende de eventuele periode van uitstel als bedoeld in afdeling 3. § 4. De werkgever die, ondanks de bepalingen van § 2 van dit artikel, de arbeidsovereenkomst beëindigt zonder dringende reden of om een reden waarvan de aard en de oorsprong niet vreemd zijn aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst of de vermindering van de arbeidsprestaties vanwege de uitoefening van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 9, dient aan de werknemer een forfaitaire vergoeding te betalen die gelijk is aan het loon van 6 maanden, onverminderd de vergoedingen die bij een verbreking van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer betaald moeten worden.
Deze vergoeding mag niet worden gecumuleerd met de vergoedingen bepaald in artikel 63, derde alinea, van de voornoemde wet van 3 juli 1978, in artikel 40 van de arbeidswet van 16 maart 1971, in de artikelen 16 tot 18 van de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, of de vergoeding die moet worden betaald ingeval een vakbondsafgevaardigde wordt ontslagen. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepalingen
Art. 21.De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 56 van 13 juli 1993 tot instelling van een beperkt recht op onderbreking van de beroepsloopbaan wordt opgeheven op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding
Art. 22.Deze overeenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd.
Zij treedt in werking op 1 januari 2002.
Zij kan op verzoek van de meest gerede ondertekenende partij geheel of gedeeltelijk worden herzien of opgezegd met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden.
De organisatie die het initiatief tot herziening of opzegging neemt, moet de redenen ervan aangeven en amendementsvoorstellen indienen. De andere organisaties verbinden zich ertoe deze binnen een maand na ontvangst ervan in de Nationale Arbeidsraad te bespreken.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 13 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX
Nationale Arbeidsraad Advies nr. 1339 van 14 februari 2001 Interprofessioneel akkoord : tijdskrediet In het Interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 hebben de sociale partners zich akkoord verklaard om vanaf 1 januari 2002 een nieuw conventioneel kader in te stellen dat op individueel vlak een betere combinatie van het beroeps- en gezinsleven moet toelaten.
Ingevolge hiervan heeft de Raad de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking.
Opdat die conventie haar volledige uitwerking zou kunnen ressorteren, heeft de regering zich, naar aanleiding van de ontmoeting met de sociale partners hierover op 19 december 2000, ertoe geëngageerd om hiervoor de reglementering aan te passen en de nodige overgangsbepalingen te voorzien.
In die optiek heeft de Raad op de plenaire zitting van 14 februari 2001 het volgende eenparige advies uitgebracht.
ADVIES VAN DE NATIONALE ARBEIDSRAAD I. CONTEXT VAN DE DEMARCHE VAN DE RAAD In het Interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 hebben de sociale partners zich akkoord verklaard om vanaf 1 januari 2002 een nieuw conventioneel kader in te stellen dat op individueel vlak een betere combinatie van het beroeps- en gezinsleven moet toelaten.
Ingevolge hiervan heeft de Raad de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking.
Deze arbeidsovereenkomst is uiteraard slechts van toepassing op de werkgevers en werknemers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Het spreekt vanzelf dat een uitbreiding naar de publieke sector de raadpleging van het comité A vereist.
Opdat die conventie haar volledige uitwerking zou kunnen ressorteren, heeft de regering zich, naar aanleiding van de ontmoeting met de sociale partners hierover op 19 december 2000, ertoe geëngageerd om hiervoor de reglementering aan te passen en de nodige overgangsbepalingen te voorzien.
In die optiek bepaalt het interprofessioneel akkoord dat de Raad een begeleidend advies moet uitbrengen.
II. INHOUD VAN DE DEMARCHE VAN DE RAAD A. Beginselen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. . tot instelling van een systeem van tijdskrediet, loopbaanvermindering en halvering van de arbeidsprestaties De Raad wijst erop dat voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst de uitvoering beoogt van punt 4 van deel A "Werking van de Arbeidsmarkt", betreffende een betere individuele combinatie van arbeid en gezin - alsook aan bijlage I van het Interprofessioneel Akkoord van 22 december 2000.
Zoals bepaald in het centraal akkoord voorziet deze overeenkomst in : - een recht op een tijdskrediet voor loopbaanonderbreking voor de voltijdse of deeltijdse werknemers met een minimum anciënniteit van 1 jaar in het bedrijf waar ze de onderbreking wensen uit te oefenen; - een veralgemeend systeem van loopbaanvermindering ten belope van 1/5de of 1 dag per week voor alle voltijdse werknemers die minimum 5 jaar anciënniteit hebben in de onderneming die hen tewerkstelt; - een recht op vermindering van arbeidsprestaties in de vorm van een halftijdse onderbreking van de loopbaan voor de werknemers boven de 50 jaar met een anciënniteit van 20 jaar als werknemer en een anciënniteit van 5 jaar in de onderneming, alsook bijzondere regels voor deze werknemers wat de toepassing van het veralgemeend systeem van loopbaanvermindering met 1/5e betreft.
Van deze overeenkomst kan door het paritair comité of de onderneming op bepaalde punten worden afgeweken. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kunnen zij : 1° bepaalde personeelscategorieën van het toepassingsgebied uitsluiten;2° de duur van de uitoefening van het recht op het krediet verlengen, voor een maximumperiode van 5 jaar over de gehele loopbaan;3° de 5 % drempel wijzigen, rekening houdend met de behoeften van de kleine en middelgrote ondernemingen. Daarnaast vraagt de Raad het behoud van de bestaande regels en bedragen die gelden voor het ouderschapsverlof, het verlof voor palliatieve zorg en het verlof voor bijstand aan zwaar zieken, zoals bepaald in de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 van 29 april 1997 tot instelling van een recht op ouderschapsverlof.
B. Begeleidende maatregelen 1. Zoals beschreven in het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000, merkt de Raad op dat, opdat het conventioneel systeem van loopbaanonderbreking haar volledige uitwerking zou hebben, het ook noodzakelijk is dat de bevoegde autoriteiten de vereiste maatregelen nemen. In dat opzicht stelt de Raad vast dat de sociale partners in voornoemd akkoord de regering hebben verzocht dat zij na het sluiten van de collectieve arbeidsovereenkomst in de Nationale Arbeidsraad de nodige maatregelen zou nemen : - om te voorzien in een financiële compensatie voor de werknemers in loopbaanonderbreking;
Met betrekking tot het recht op dergelijke uitkeringen, stelt de Raad vast dat in het huidige stelsel de grensarbeiders ervan uitgesloten worden, omwille van de verblijfsvoorwaarde voorzien in artikel 66, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.
De Raad stelt zich de vraag van conformiteit van deze bepalingen met de Europese regelgeving. - om de personen die onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst vallen, uit te sluiten van het bestaand wettelijk kader, bepaald in de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en de daarop geënte uitvoeringsbesluiten, met dien verstande dat in een uitdovingsperiode voor de lopende onderbrekingen zou worden voorzien; - om haar beslissing niet te voorzien in een vervangingsplicht van loopbaanonderbrekers uit te voeren en dit voor alle vormen en systemen van loopbaanonderbreking en dus ook in het stelsel ouderschapsverlof.
Met betrekking tot dit punt, stelt de Raad voor dat de vervangingsplicht effectief zou afgeschaft worden bij de inwerkingtreding van het nieuwe systeem op 1 januari 2002 en dat de lopende vervangingscontracten verder zouden uitgevoerd worden.
De Raad vraagt evenwel dat in geval van vervanging het huidige RSZ-voordeel zou behouden blijven. 2. De Raad stelt vast dat de hierboven beschreven principes per stelsel van loopbaanonderbreking verder werden uitgewerkt in bijlage I van voornoemd interprofessioneel akkoord. In die optiek vraagt de Raad aan de regering dat zij de hiernavolgende maatregelen zou nemen. a) Met betrekking tot het tijdskrediet Voor dit stelsel vraagt de Raad dat de overheid zou voorzien : 1° inzake financiële maatregelen en gelijkstelling in de sociale zekerheid - voor de volledige onderbreking van de loopbaan in een vergoeding voor de loopbaanonderbreker ten belope van 15 000 BEF in geval de voltijdse werknemer de anciënniteit van 5 jaar als werknemer in de onderneming niet heeft bereikt en van 20 000 BEF indien deze wel is bereikt; Op deze vergoedingen wordt het principe van de proportionaliteit toegepast. Dit betekent concreet dat die uitkeringen op respectievelijk 12 000 BEF en 16 000 BEF worden gebracht voor de werknemer die voor de onderbreking 4/5e werkte en op respectievelijk 11 250 BEF en 15 000 BEF voor de werknemer die voordien 3/4e werkte.
Voor de werknemer die voordien halftijds werkte wordt die vergoeding op respectievelijk 7 500 BEF en 10 000 BEF gebracht. - voor een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking in een vergoeding voor de loopbaanonderbreker ten belope van 7 500 BEF in geval de voltijdse werknemer de anciënniteit van 5 jaar als werknemer in de onderneming niet heeft bereikt en van 10 000 BEF indien deze wel is bereikt.
Ook op deze vergoedingen wordt het principe van de proportionaliteit toegepast. Dit betekent concreet dat die uitkeringen op respectievelijk 6 000 BEF en 8 000 BEF worden gebracht voor de werknemer die voor de onderbreking 4/5e werkte en op respectievelijk 5 625 BEF en 7 500 BEF voor de werknemer die voordien ten minste 3/4e werkte.
Gelet op de doelstelling van het stelsel, namelijk een betere individuele combinatie van gezin en arbeid, is de Raad van oordeel dat er geen mogelijkheid tot cumul mag worden voorzien tussen de uitkering, die het verlies aan professioneel inkomen moet opvangen, en de inkomsten uit een zelfstandige activiteit, behalve indien deze reeds in bijberoep werd uitgeoefend gedurende 1 jaar voor de datum van de aanvraag van de loopbaanonderbreking; - in een aparte rekening van de uitgaven voor opname van de verschillende systemen van loopbaanonderbreking in de privé-sector en de publieke sector en in een garantie dat de eventuele meerkosten van het nieuwe systeem ten laste vallen van een specifiek overheidsbudget; - in een gelijkstelling van de onderbrekingsperiode in de sociale zekerheid ten belope van 1 jaar, met dien verstande dat de gelijkstelling nooit meer dan 3 jaar kan bedragen indien het jaar tijdskrediet op sector of ondernemingsniveau zou opgetrokken worden; 2° inzake overgangsbepalingen en in de uitdoving van de bestaande stelsels van loopbaanonderbreking op basis van de volgende elementen : - de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten houden op uitwerking te hebben op 31 december 2001; - de loopbaanonderbrekingen die voor die datum zijn genomen of verlengd, houden op uitwerking te hebben op 31 december 2002, met dien verstande dat de na 1 januari 2002 genomen loopbaanonderbreking onder het oude systeem wordt meegeteld voor het aantal gelijktijdige aanvragen waarin is voorzien in het nieuwe systeem van tijdskrediet; - zoals beschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst blijven de loopbaanonderbrekingen die voor deze datum voorzien in een volledige schorsing van de arbeidsovereenkomst of in een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/2de hun uitwerking hebben, met dien verstande dat zij volledig geïmputeerd worden in het stelsel van tijdskrediet.
Bovendien mag de totale periode van loopbaanonderbreking onder het oude systeem en het nieuwe systeem van tijdskrediet samen niet meer belopen dan 60 maanden op het geheel van de loopbaan. b) Met betrekking tot het veralgemeend systeem van loopbaanvermindering met 1/5e : Voor dit stelsel vraagt de Raad dat de overheid zou voorzien : 1° inzake financiële maatregelen en gelijkstelling in de sociale zekerheid - in een vergoeding voor de loopbaanonderbreker ten belope van 3 000 BEF; - in een aparte rekening van de uitgaven voor opname van de verschillende systemen en in een garantie dat de eventuele meerkosten van het nieuwe stelsel ten laste vallen van een specifiek overheidsbudget; - in de gelijkstelling van de onderbrekingsperiode in de sociale zekerheid; 2° inzake overgangsbepalingen en in de uitdoving van het bestaande stelsel van loopbaanonderbreking op basis van de volgende elementen : - de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten houden op uitwerking te hebben op 31 december 2001; - zoals beschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst blijven de loopbaanonderbrekingen die voor deze datum voorzien in een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5e, 1/4e en 1/3e hun uitwerking hebben, met dien verstande dat ze volledig geïmputeerd worden in het stelsel van loopbaanvermindering met 1/5e (zowel inzake duurtijd als voor de vaststelling van de gelijktijdige afwezigheden); - indien het bedrag van uitkeringen wordt verhoogd tegenover de bestaande bedragen, dan wordt het nieuwe bedrag toegepast op de 1/5e onderbrekingen. c) Met betrekking tot de vermindering van arbeidsprestaties voor +50 jarigen Voor dit stelsel vraagt de Raad dat de overheid zou voorzien : 1°inzake financiële maatregelen en gelijkstelling in de sociale zekerheid - in een vergoeding van 5 000 BEF per maand voor een onderbreking ten belope van 1/5e per week en 13 000 BEF per maand voor een vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking; Op deze vergoedingen wordt het principe van de proportionaliteit toegepast. Dit betekent concreet dat het bedrag voor een onderbreking ten belope van 1/2 per week wordt teruggebracht op 10 400 BEF voor de werknemer die voor die onderbreking 4/5e werkte en op 9 750 BEF voor de werknemer die voordien ten minste 3/4e werkte. - in de gelijkstelling van de onderbrekingsperiode in de sociale zekerheid; 2° inzake overgangsbepalingen : in de uitdoving van soortgelijke bestaande stelsel van loopbaanonderbreking op basis van de hierboven beschreven principes. Gelet op de timing waarbinnen het stelsel in werking zal treden, vraagt de Raad tenslotte dat de betrokken administraties tijdig de nodige maatregelen zouden nemen zodat enerzijds het systeem operationeel zou worden en anderzijds ze in staat zouden zijn om alle elementen bij te houden die een evaluatie van het stelsel moeten mogelijk maken.
Tenslotte vraagt de Raad dat de reglementaire bepalingen die in uitvoering van dit advies moeten genomen worden, hem ter advies zouden voorgelegd worden.