Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 december 2002
gepubliceerd op 21 januari 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002013384
pub.
21/01/2003
prom.
10/12/2002
ELI
eli/besluit/2002/12/10/2002013384/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001, gesloten in het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten, betreffende de vormings- en arbeidsvoorwaarden.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 december 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Bijlage Paritair Subcomité voor vuurvaste producten Collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 2001 Vormings- en arbeidsvoorwaarden 2001 - 2002 (Overeenkomst geregistreerd op 10 augustus 2001 onder het nummer 58490/CO/113.03) Afdeling I. - Wettelijk kader

De bepalingen in afdeling I van deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn gesloten bij toepassing van de inhoud van het interprofessioneel akkoord ondertekend op 22 december 2000 en in toepassing van sectie IV van hoofdstuk II van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 1 april 1999).

De omrekening van de uurlonen en bedragen in BEF die van toepassing zijn voor 2001 werden in hoofdstuk XVIII omgerekend naar euro.

De minimumuurlonen worden omgezet in euro overeenkomstig de regels bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 69, nr. 70 en nr. 78, respectievelijk gesloten op 17 juli 1998, 15 december 1998 en 30 maart 2001 in de Nationale Arbeidsraad. HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten.

Onder "werknemers" worden de werklieden en de werksters verstaan. HOOFDSTUK II. - Risicogroepen - Aanwending van de 0,10 pct. in 2001 en 0,10 pct. in 2002

Art. 2.De partijen komen overeen om in 2001 een percentage van 0,10 pct. van de loonsom aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan te wenden ten behoeve van het "Fonds voor bestaanszekerheid van het ceramiekbedrijf".

Dit bedrag blijft in 2002 vastgesteld op 0,10 pct. HOOFDSTUK III. - Arbeid en gezin

Art. 3.Het recht op loopbaanonderbreking wordt aan ten minste 3 pct. van de werknemers in de onderneming toegekend volgens de inhoud van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen (Belgisch Staatsblad van 8 september 1998).

Vanaf 1 januari 2002, wordt inzake loopbaanonderbreking verwezen naar de bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 en zal de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001 van toepassing zijn, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 maart 2001, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 28 maart 2001.

Dit recht op loopbaanonderbreking en op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 moet echter in praktijk gebracht worden in al haar aanvaardings- en toepassingsmodaliteiten door een bedrijfscollectieve arbeidsovereenkomst die tevens de oudere wetgeving over loopbaanonderbreking toepast. HOOFDSTUK IV. - Brugpensioen

Art. 4.Op basis van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad van 19 december 1974 en van de inhoud van het koninklijk besluit van 7 december 1992 (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992), maakt het stelsel het voor een oudere werknemer (ten minste 60 jaar) mogelijk om een vervroegde uittreding te genieten.

Door deze overeenkomst wordt de leeftijd onder de 60 jaar teruggebracht tot 58 jaar door naleving van de wettelijke bepalingen terzake : - de leeftijd van 58 jaar bereikt hebben uiterlijk bij het verstrijken van de collectieve arbeidsovereenkomst; - een beroepsloopbaan vervuld hebben van 25 jaar op het einde van de collectieve arbeidsovereenkomst.

Op deze regel zijn er uitzonderingen : De leeftijd van 56 jaar wordt aan twee voorwaarden onderworpen : De ontslagen werknemer moet de leeftijd van 56 jaar bereikt hebben tijdens de geldigheidsduur van deze overeenkomst en hij moet 33 jaar beroepsverleden hebben als loontrekkende en 20 jaar bewijzen in een stelsel van nachtarbeid.

Dit recht moet echter aanvaard en in praktijk gebracht worden in al zijn toepassingsmodaliteiten door een bedrijfscollectieve arbeidsovereenkomst. Afdeling II. - Actualisering van de sectorale arbeidsvoorwaarden

HOOFDSTUK V. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten.

Onder "werknemers" worden de werklieden en de werksters verstaan. HOOFDSTUK VI. - Indeling van de functies

Art. 6.De functies van de in artikel 1 beoogde werknemers worden ingedeeld in vijf categorieën voor het personeel van de fabricage en de verschillende diensten en in drie categorieën voor het geschoold onderhoudspersoneel.

Deze categorieën worden bepaald door de volgende algemene criteria : A. Fabricage en verschillende diensten Categorie 1 : de functies die een opleiding van minder dan drie maanden en licht lichamelijk werk vergen.

Categorie 2 : a) de functies die een opleiding van drie tot zes maanden en licht lichamelijk werk vergen of;b) de functies die een opleiding van minder dan drie maanden en normaal lichamelijk werk vergen. Categorie 3 : a) de functies die een opleiding van minder dan drie maanden en zwaar lichamelijk werk vergen of;b) de functies die een opleiding van drie tot zes maanden en normaal lichamelijk werk vergen of;c) de functies die een opleiding van meer dan zes maanden en licht lichamelijk werk vergen. Categorie 4 : a) de functies die een opleiding van meer dan zes maanden en normaal lichamelijk werk vergen of;b) de functies die een opleiding van drie tot zes maanden en zwaar lichamelijk werk vergen. Categorie 5 : a) de functies die een opleiding van meer dan zes maanden en zwaar lichamelijk werk vergen of;b) de vakwerken waarvoor een vrij lange opleidingsperiode moet zijn volbracht. B. Onderhoud Categorie 1 : halfgeschoolde onderhoudswerknemer Werknemer met een zekere praktische ervaring en met voldoende kennis om eenvoudige of gespecialiseerde taken uit te voeren.

Categorie 2 : geschoolde onderhoudswerknemer Werknemer met een algemene en technische opleiding die overeenstemt met het programma van de dagvakscholen met volledig leerplan, aangevuld met een leertijd in het bedrijf.

Zij zijn houder van een einddiploma van technische beroepsstudiën A4, A3, B2 of hebben een opleidingsniveau verworven dat vergelijkbaar is met dit van voormelde studiën.

Categorie 3 : bijzonder geschoolde onderhoudswerknemer Werknemer die bekwaam is om zeer moeilijke taken, zeer gevariëerde en eventueel heel nieuwe opdrachten volgens plannen, schetsen of onderrichtingen alleen uit te voeren. De perfecte uitvoering van deze taken vereist een grondige kennis van het vak die ten minste overeenstemt met de technische beroepsstudiën van niveau A3 of B2, aangevuld door een beroepservaring van verschillende jaren. HOOFDSTUK VII. - Minimumlonen A. Minimumuurlonen

Art. 7.Daarbij worden de minimumuurlonen van de werklieden van 18 jaar en ouder vanaf 1 mei 2001 in een arbeidstijdregeling van achtendertig uur per week als volgt vastgesteld, tegen indexcijfer 105,70, spil van de stabilisatieschijf 103,63 tot 107,81.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld C) Bij de indienstneming van een werknemer zal het minimumloon overeenstemmen met het minimumloon van categorie 1 "Fabricage en verschillende diensten", verminderd met 0,0992 EUR en dit zal slechts gedurende een periode van maximum 3 maanden toepasselijk zijn.

Art. 8.De jongere werknemers die een als identiek erkende bekwaamheid en rendement hebben als deze van de werknemer van 18 jaar en ouder van dezelfde beroepscategorie, genieten het loon van de meerderjarige werknemers van deze categorie.

B. Stukloon

Art. 9.Aan de werknemers die per stuk of per ton worden betaald, wordt voor een normale activiteit een loon gewaarborgd dat 10 pct. hoger ligt dan het minimum van de categorie waarin hun functie is ingedeeld.

C. Ploegenarbeid

Art. 10.Onverminderd de bepalingen van artikel 36 van de arbeidswet van 16 maart 1971 genieten de werknemers die in opeenvolgende ploegen arbeiden een premie van 5 pct. van hun loon voor de ochtendploeg, van 5 pct. van hun loon voor de namiddagploeg en van 15 pct. van hun loon voor de nachtploeg.

De uitdrukking "opeenvolgende" vermeld in het eerste lid, houdt niet in dat het gaat om ploegen met beurtwisseling. HOOFDSTUK VIII. - Koppeling van de lonen aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 11.De minimumuurlonen bedoeld in de artikelen 7 en 8 worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen dat maandelijks door het Ministerie van Economische Zaken wordt vastgesteld en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Art. 12.De in de artikelen 7 en 8 bedoelde lonen stemmen overeen met het referentie-indexcijfer 105,70, spil van de stabilisatieschijf 103,63 tot 107,81.

Art. 13.De in artikel 11 bedoelde lonen worden gestabiliseerd per schijven van het referentie-indexcijfer, zodanig dat de hoogste of laagste grens van elk stabilisatieschijf gelijk is aan het spilindexcijfer vermenigvuldigd met of gedeeld door de constante coëfficiënt 1,02.

Indien de derde decimaal van deze bewerking gelijk is aan of hoger dan vijf, wordt de tweede decimaal van de grens tot de hogere eenheid afgerond. Indien zij minder dan vijf bedraagt, wordt zij weggelaten.

Art. 14.Indien het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van de laatste vier maanden de grens van een stabilisatieschijf overschrijdt, wordt deze grens de spil van een nieuwe stabilisatieschijf waarvan de grenzen worden berekend zoals in artikel 11 is aangegeven.

Art. 15.Het overschrijden van de grens van een stabilisatieschijf brengt de aanpassing mede van de laatste minimumuurlonen.

Deze aanpassing geschiedt bij stijging door ze te vermenigvuldigen met de coëfficiënt 1,02; bij daling door ze te delen door de coëfficiënt 1,02.

Art. 16.De loonaanpassingen zijn van toepassing op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarvan het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van de laatste vier maanden de grens van de stabilisatieschijf overschrijdt.

Art. 17.Bij toepassing van de bepalingen van de artikelen 11 tot en met 15 wordt de volgende tabel opgemaakt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 18.De lonen van de werknemers die geheel of gedeeltelijk per stuk, met premies of tegen rendement worden betaald, worden aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.

Hetzelfde geldt voor de uurlonen die de minimumuurlonen werkelijk overschrijden. HOOFDSTUK IX. - Arbeidsduur

Art. 19.De maximumgrens van de wekelijkse arbeidsduur is vastgesteld op achtendertig uren vanaf 1 juni 1990. HOOFDSTUK X. - Eindejaarspremie

Art. 20.Uitgezonderd in de ondernemingen waar een afzonderlijke overeenkomst andere bepalingen vaststelt, wordt aan de werknemers een eindejaarspremie toegekend.

Het bedrag van deze eindejaarspremie is vastgesteld op 5,2058 EUR per gewerkte of daarmede gelijkgestelde week voor de werknemers die ingeschreven zijn in het personeelsregister van de onderneming.

De betalingen geschieden voor ieder refertejaar tijdens de eerste week van de maand december.

Art. 21.De werkgever is de eindejaarspremie verschuldigd aan de werknemers die aan de volgende voorwaarde voldoen : op de datum van de betaling, werkelijke arbeid verrichten in de onderneming of, op die datum, zich bevinden in een periode van werkonderbreking die met werkelijke arbeid wordt gelijkgesteld.

De eindejaarspremie wordt pro rata temporis uitgekeerd aan de werknemers die, op het ogenblik van de betaling, hun dienstplicht vervullen, alsmede aan de werknemers die, voor de datum van de uitbetaling, om technische of economische redenen zijn ontslagen.

Art. 22.Onder periode van werkonderbreking gelijkgesteld met werkelijke arbeid wordt verstaan : a) de dagen van afwezigheid wegens arbeidsongeval of wegens ongeval op weg naar en van het werk;b) de dagen van gerechtvaardigd verzuim voorzien bij de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten;c) de dagen afwezigheid wegens ziekte, met inbegrip van beroepsziekte, tot 125 werkdagen per jaar;d) de dagen afwezigheid wegens de jaarlijkse vakantie, feestdagen en gedeeltelijke werkloosheid.

Art. 23.De niet gerechtvaardigde afwezigheid van één dag doet het recht verliezen op de eindejaarspremie voorzien voor een week arbeid.

Het verlies wordt beperkt tot de week waarin de ongerechtvaardigde afwezigheid plaatsvond. HOOFDSTUK XI. - Syndicale en/of vormingspremie

Art. 24.§ 1. De rechthebbende werknemers, leden van een van de in het Paritair Subcomité voor vuurvaste producten vertegenwoordigde representatieve werknemersorganisaties, genieten elk jaar een vakbondspremie.

De werkgever stort daartoe op rekening nr 210-0651399-96 van het "Sociaal Fonds der werklieden van het ceramiekbedrijf" een som van 111,55 EUR per jaar per tewerkgestelde werknemer vanaf het jaar 2001, betaalbaar in februari van het volgende jaar, erin begrepen het bedrag van de premie voor syndicale vorming uitbetaald voor het betrokken jaar.

Dit bedrag wordt vastgesteld op 116,51 EUR in 2002, erin begrepen het bedrag van de premie voor syndicale vorming uitbetaald voor het betrokken jaar.

De betaling van deze premie geschiedt ten laatste op 28 februari van het jaar volgend op het refertejaar.

De betalingsmodaliteiten van de vakbondspremie worden door de beheerraad van voornoemd sociaal fonds vastgesteld. § 2. De werkgever wordt vrijgesteld van deze storting indien er, ingeval van geschil tussen de werkgever en de werknemers, een arbeidsonderbreking heeft plaats gehad zonder dat de werknemers en hun representatieve organisaties alle verzoeningsproceduren en andere bepalingen hebben nageleefd, die zijn vastgesteld bij artikel 23 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 juni 1972, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het ceramiekbedrijf, tot vaststelling van het statuut van de vakbondsafgevaardigingen van het werkliedenpersoneel van de ondernemingen van de ceramieknijverheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 3 november 1972, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 januari 1973.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing op de ondernemingen die het probleem van de syndicale premie reeds hebben opgelost volgens andere modaliteiten, die voordeliger zijn voor de begunstigden. HOOFDSTUK XII. - Terugbetaling van de vervoerskosten

Art. 25.De werklieden die gebruik maken van een gemeenschappelijke vervoersdienst tussen hun verblijfplaats en hun werkplaats overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19sexies gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 30 maart 2001, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter van 5 maart 1991 tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 betreffende de financiële bijdrage van de werkgever in de prijs van het vervoer van de werknemers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 februari 1993, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 maart 1993 en het koninklijk besluit van 18 maart 1993 houdende vaststelling van het bedrag van de werkgeversbijdrage in het verlies geleden door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen ingevolge de uitgifte van abonnementen voor werklieden en bedienden (Belgisch Staatsblad van 24 maart 1993) (actualisering met de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19sexies gesloten op 30 maart 2001).

Deze collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19sexies schaft het plafond af van 29 747,22 EUR voor de tegemoetkoming van de werkgever en brengt de tegemoetkoming in de abonnementskosten voor alle openbaar vervoer van 54 pct. op 60 pct. vanaf 1 april 2001.

Art. 26.De werklieden die woonachtig zijn op 5 kilometer en meer van de werkplaats en die gebruik maken van andere dan de in artikel 25 bedoelde vervoermiddelen, hebben eveneens recht, ten laste van de werkgever, op een terugbetaling van de gedragen kosten ten belope van de werkgeverstussenkomst in de prijs van de treinkaart geldend als sociaal abonnement voor de afgelegde afstand. Voor de berekening van deze afstand wordt het aantal kilometers in aanmerking genomen dat door een gemeenschappelijke vervoerdienst over die afstand, heen en terug, wordt afgelegd, en zo er geen is, het aantal kilometers langs de baan, heen en terug, berekend van de werkplaats tot het stad- of gemeentehuis van de woonplaats.

Art. 27.De terugbetaling heeft minstens maandelijks plaats. HOOFDSTUK XIII. - Uitzendarbeid - Nepcontracten - Beperking van de overuren

Art. 28.a) Uitzendarbeid De uitzendwerknemer zal globaal dezelfde loon- en arbeidsvoorwaarden als het ingeschreven personeel genieten.

Uitzendarbeid zal worden verricht in overleg met de vakbondsafvaardigingen met inachtneming van de wetten en overeenkomsten.

Elke uitzendwerknemer heeft het recht zich te laten bijstaan door de vakbondsafvaardigingen van de onderneming.

Ingeval de duur van de arbeidsovereenkomsten voor uitzendarbeid één jaar bereikt of overschrijdt, zal de directie van de onderneming de vakbondsafvaardigingen ontmoeten om hierover te discussiëren. b) Beperking van de overuren. Verbintenis om alles in het werk te stellen om zo veel mogelijk de niet-gerecupereerde overuren verricht op eenzelfde arbeidsplaats te beperken, in overleg met de vakbondsafvaardiging. HOOFDSTUK XIV. - Opzeggingstermijnen

Art. 29.In toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 75 gesloten op 20 december 1999 in de Nationale Arbeidsraad betreffende de opzegtermijnen van de werklieden en bij afwijking van de bepalingen van artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de opzegtermijn wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat, vastgesteld op : - 35 dagen indien het werklieden betreft die tussen 6 maanden en minder dan 5 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 42 dagen indien het werklieden betreft die tussen 5 en minder dan 10 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 56 dagen indien het werklieden betreft die tussen 10 en minder dan 15 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 84 dagen indien het werklieden betreft die tussen 15 en minder dan 20 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 112 dagen indien het werklieden betreft die meer dan 20 dagen ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld.

Voor de bruggepensioneerden zijn de volgende opzegtermijnen van toepassing : - 28 dagen indien het werklieden betreft die minder dan 20 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld; - 56 dagen indien het werklieden betreft die meer dan 20 jaren ononderbroken in een van de ondernemingen van de sector zijn tewerkgesteld. HOOFDSTUK XV. - Tewerkstelling

Art. 30.De partijen verbinden zich ertoe om alles in het werk te stellen om afdankingen tegen te gaan, en dit door gebruik te maken van alle nieuwe beschikkingen van de federale en regionale overheden. HOOFDSTUK XVI. - Algemene bepalingen

Art. 31.De bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst mogen geen afbreuk doen aan de voordeligere bepalingen van de ondernemingsovereenkomsten. HOOFDSTUK XVII. - Voorkoming van stress door het werk

Art. 32.Vanaf 1 januari 2001, zullen de werkgevers de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 72 toepassen, gesloten op 30 maart 1999 in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het beleid ter voorkoming van stress door het werk, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 21 juni 1999, Belgisch Staatsblad van 9 juli 1999. HOOFDSTUK XVIII. - Overgangsmaatregel

Art. 33.De artikelen of onderdelen ervan die in de eerste rij en de vierde kolom van de volgende rij(en) van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Voor de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf de dag van inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK XIX. - Geldigheid

Art. 34.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002, behalve hoofdstuk XIV dat in werking treedt op 31 mei 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX.

^