Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 maart 2001
gepubliceerd op 20 maart 2001

Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
2001002013
pub.
20/03/2001
prom.
13/03/2001
ELI
eli/besluit/2001/03/13/2001002013/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4


VERSLAG AAN DE KONING, Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, voert een verlof voorafgaand aan de pensionering in ten gunste van vastbenoemde ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4.

Dit verlof dient aan de mensen die op 31 december 2000 de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, of ouder zijn, en die op 60 jarige leeftijd ten minste 20 in aanmerking komende dienstjaren zullen tellen vóór de opening van het recht op een ambtenarenpensioen, de mogelijkheid te geven om uit te stappen.

Deze mogelijkheid wordt hen geboden in het kader van de nakende Copernicushervorming. Het verlof voorafgaand aan de pensionering past ook in de filosofie van de ondersteuning van de actieve welvaartstaat.

Bovendien werd deze maatregel gevraagd in het eisencahier van de vakbonden. Gezien hun leeftijd en het aantal dienstjaren kan niet van iedereen meer geëist worden dat zij zich ten volle inzetten en inleven in de hervormingen.

HOOFSTUK I. - Toepassingsgebied Deze mogelijkheid van verlof voorafgaand aan de pensionering staat open voor alle vastbenoemde ambtenaren die titularis zijn van de graden gerangschikt in niveau 3 of 4 en die behoren tot het federaal administratief Openbaar Ambt zoals omschreven in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.

Ambtenaren van niveau 3 en 4 die reeds kunnen genieten van andere stelsels van verlof voorafgaand aan de pensionering, zijnde deze van de Buitendiensten van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen en sommige ambtenaren van de Operationele diensten van de Civiele Bescherming, worden uitgesloten van het toepassingsgebied van dit koninklijk besluit.

Ter verduidelijking de anciënniteitsvoorwaarden die in deze stelsels vermeld zijn, zijn hoger dan diegene die in dit koninklijk besluit opgelegd worden. Derhalve kunnen mensen die voor de reeds bestaande stelsels niet in aanmerking komen omwille van anciënniteitsvoorwaarden, wel van het door dit koninklijk besluit ingestelde stelsel van verlof voorafgaand aan de pensionering gebruik maken. HOOFDSTUK II. - Reglementaire bepalingen Ambtenaren van niveau 3 en 4 van de ministeries, parastatalen en wetenschappelijke instellingen die op 31 december 2000 ten minste 55 jaar oud zijn en op 60-jarige leeftijd ten minste 20 in aanmerking komende dienstjaren tellen voor de opening van het recht op rustpensioen in de openbare sector, kunnen hun verzoek indienen.

De vereiste van de 20 in aanmerking komende dienstjaren vloeit voort uit het feit dat zij dit aantal dienstjaren nodig hebben om een pensioen te hebben dat hoger is dan het gewaarborgd minimum inkomen.

Zij dienen hun aanvraag te richten aan hun hoofd van bestuur per aangetekende brief. Bij de parastatalen dienen zij hun aanvraag te richten tot hun leidinggevende ambtenaar. Het hoofd van bestuur of de leidinggevende ambtenaar kan hun verlof voorafgaand aan de pensionering, naargelang de behoeften van de dienst, laten aanvangen op de eerste dag van de volgende maanden : juni 2001, september 2001, december 2001, maart 2002 of juni 200 2. Er dienen minstens 3 maanden voorbij te gaan tussen het indienen van de aanvraag en de aanvang van het verlof.

De mogelijkheid om het verlof voorafgaand aan de pensionering aan te vragen is beperkt tot 2 maanden namelijk van 1 maart 2001 tot en met 30 april 2001. Meer concreet betekent dit dat de mensen die in maart 2001 hun aanvraag hebben ingediend ten vroegste door hun hoofd van bestuur of hun leidinggevende ambtenaar in verlof voorafgaand aan de pensionering kunnen gesteld worden vanaf 1 juni 2001. Diegenen die hun aanvragen in april 2001 indienen, kunnen pas ten vroegste in verlof voorafgaand aan de pensionering gesteld worden vanaf 1 september 2001.

Wat de vervanging betreft, geldt het volgende : In eerste instantie kunnen deze in verlof voorafgaand aan de pensionering gestelde ambtenaren vervangen worden, ten belope van de vrijgekomen personeelskredieten en mits voorafgaand akkoord van de Minister van Begroting, door contractuele personeelsleden van niveau 3 of 4 in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van maximaal twee jaar.

In tweede instantie kan men hen eveneens vervangen door rekrutering van vastbenoemde ambtenaren van niveau 1 of 2+, ook hier mits voorafgaand akkoord van de Minister van Begroting.

De periode van twee jaar voor vervanging door contractuele personeelsleden is bepaald gezien wij rekenen dat binnen de twee jaar het nieuw management zal geïntegreerd zijn en de opmaak van hun personeelsplan zullen beëindigd hebben. Pas dan zullen de werkelijke noden in kaart gebracht zijn.

Gezien deze mogelijke uitstap in sommige diensten ertoe kan leiden dat tot de helft van het statutair personeel van niveau 3 en 4 vroegtijdig vertrekt, moet het hoofd van bestuur of de leidinggevende ambtenaar de mogelijkheid hebben, mits voorafgaand akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting, deze mensen te vervangen, opnieuw door recrutering van vastbenoemde ambtenaren van niveau 3 of 4. In casu lopen we dus vooruit op de nieuwe personeelsplannen gezien de behoeften van de dienst gescreend worden door Begroting en Ambtenarenzaken.

Deze verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld. De ambtenaar behoudt zijn rechten op bevordering in weddenschaal die hij vóór de aanvang van het verlof had m.a.w. de baremieke verhogingen krijgt hij nog. Hij kan echter geen aanspraak meer maken op bevordering zo er een voorwaarde is dat er een plaats vacant is.

Verder wordt de ambtenaar die voor dit verlof voorafgaand aan de pensionering kiest ambtshalve op rust gesteld op de leeftijd van 60 jaar.

Tijdens het verlof ontvangen de ambtenaren een wachtgeld dat gelijk is aan 70 % van hun laatste bruto-jaarwedde voor volledige prestaties die hen toegekend is op het ogenblik van de aanvang van het verlof.

Eveneens wordt deze bruto-jaarwedde verhoogd met de haard- en standplaatstoelage en de weddenbijslagen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen. Zij ontvangen eveneens 70 % van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage die zij zouden genieten zo zij volledige prestaties zouden hebben.

De cumul met inkomsten uit andere beroepsactiviteiten is niet verboden maar is wel begrensd overeenkomstig de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen.

Dit besluit zal, gezien de nakende start van de Copernicushervorming, in werking treden op 1 maart 2001 en de verloven voorafgaand aan de pensionering kunnen slechts aangevraagd worden tot 30 april 2001. Dus om de werking van de diensten niet te verstoren en een goed personeelsbeheer te kunnen waarborgen, is het belangrijk dat de ambtenaren zo snel mogelijk over deze maatregel worden ingelicht. De dringende noodzakelijkheid wordt ingeroepen en we vragen derhalve geen advies bij de Raad van State.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

13 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, inzonderheid op artikel 46, gewijzigd bij de wet van 21 mei 1991;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 november 2000;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 2 februari 2001;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Pensioenen, gegeven op 20 november 2000;

Gelet op het protocol nr. 377 van 7 februari 2001 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 121/1 van 15 februari 2001 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het besluit zal in werking treden op 1 maart 2001 en de verloven kunnen aangevraagd worden tot 30 april 2001, en dat het om de werking van de diensten niet te verstoren en een goed personeelsbeheer te waarborgen, belangrijk is dat de ambtenaren zo snel mogelijk zouden ingelicht worden over deze maatregel;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting, van Onze Minister van Pensioenen, van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op de ambtenaren die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4 en behoren tot de openbare diensten, zoals bepaald in artikel 1, § 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken.

Van de toepassing van dit besluit worden uitgesloten de ambtenaren die kunnen genieten van de stelsels van verlof voorafgaand aan de pensionering zoals bepaald werd door het koninklijk besluit van 25 september 1998 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen en door het koninklijk besluit van 22 maart 1999 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering voor sommige ambtenaren van de operationele diensten van de Civiele Bescherming.

Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder « Hoofd van Bestuur » voor wat de instellingen van openbaar nut betreft. « Leidindgevende ambtenaar ». HOOFDSTUK 2. - Reglementaire bepalingen

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde ambtenaren die ten minste de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt in de loop van 2000 en die op zestigjarige leeftijd ten minste twintig in aanmerking komende dienstjaren tellen voor de opening van het recht op rustpensioen in de openbare sector, hebben het recht om op hun verzoek in verlof te worden gesteld.

De aanvraag geschiedt per aangetekende brief bij het hoofd van bestuur.

Het verlof kan aanvangen op de eerste dag van de maand juni 2001, september 2001, december 2001, maart 2002 of juni 2002.

De mogelijkheid om dit verlof aan te vragen blijft bestaan tot en met 30 april 2001.

Art. 3.Het hoofd van bestuur bepaalt, rekening houdende met de behoeften van de dienst, voor elke datum opgenomen in artikel 2 welke verloven op elke datum mogen aanvangen.

Art. 4.Het hoofd van bestuur kan deze ambtenaren ten belope van de vrijgekomen personeelskredieten vervangen, mits voorafgaand akkoord van de Minister van Begroting, ofwel gedurende de verlofperiode door de indienstneming van personeelsleden van niveau 3 of 4 in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van maximaal twee jaar ofwel door de werving van vastbenoemde ambtenaren van niveau 1 of 2+.

Art. 5.In afwijking van artikel 4 kan het hoofd van bestuur rekening houdende met de behoeften van de dienst, vastbenoemde ambtenaren van niveau 3 of 4 werven mits voorafgaand akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting.

Art. 6.§ 1.- De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld en de ambtenaar behoudt tijdens deze periode zijn rechten op bevordering in de weddeschaal die hij genoot voor de aanvang van het verlof. Hij verliest echter zijn aanspraak op een bevordering wanneer er als voorwaarde voor de bevordering vereist is dat er een plaats vacant is. § 2.- De ambtenaar is met verlof tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft. De ambtenaar gaat de verplichting aan het vervroegde wettelijke rustpensioen op te nemen bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

Art. 7.§ 1.- De ambtenaar, met verlof voorafgaand aan de pensionering, ontvangt een wachtgeld gelijk aan zeventig percent van zijn laatste activiteitswedde. Onder laatste activiteitswedde dient te worden verstaan de laatst toegekende brutojaarwedde, voorafgaand aan de aanvang van het verlof, die aan de ambtenaar zou worden uitgekeerd wanneer hij volledige prestaties zou volbrengen. Deze brutojaarwedde wordt eventueel verhoogd met de haard- en standplaatstoelage en de weddebijslagen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen. § 2.- De ambtenaar ontvangt tevens het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.

Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage zijn verschuldigd ten belope van 70 % van het bedrag dat aan het personeelslid zou worden uitgekeerd wanneer hij volledige prestaties zou volbrengen.

Art. 8.Op de aanvraag tot voorafgaandelijke inverlofstelling en de datum van pensionering, kan na het indienen van de aanvraag niet meer teruggekomen worden.

Art. 9.De statutaire personeelsleden die genieten van het in artikel 2 bedoeld verlof mogen, mits voorafgaande toelating, andere beroepsactiviteiten uitoefenen. Indien de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen overschrijden, wordt het wachtgeld verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen.

Art. 10.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2001.

Art. 11.Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 maart 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^