gepubliceerd op 20 april 2007
Koninklijk besluit betreffende de examens over de ondernemersvaardigheden
13 FEBRUARI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de examens over de ondernemersvaardigheden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, gewijzigd bij de wetten van 16 januari 2003 en 11 mei 2003 en de programmawet van 22 december 2003, inzonderheid op artikel 8, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid op hoofdstuk V, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 16 juni 2003, en de bijlagen I tot IV;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 november 2005;
Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, gegeven op 13 december 2005;
Gelet op advies 40.307/1 van de Raad van State, gegeven op 29 juni 2006;
Op de voordracht van Onze Minister van Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De Minister bevoegd voor de Middenstand, hierna de Minister genoemd, richt per taalrol de volgende centrale examencommissies op : 1° een centrale examencommissie voor de basiskennis van het bedrijfsbeheer;2° een centrale examencommissie voor ieder van de beroepsbekwaamheden, opgelegd door een reglementeringsbesluit genomen in uitvoering van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, van de wet van 24 december 1958 waarbij beroepsuitoefeningvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts-, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen, of van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen.
Art. 2.Iedere examencommissie stelt de vragen op voor de examens die tot haar bevoegdheid behoren, bepaalt hun respectief belang en oordeelt over de gerezen geschillen. Ingeval van niet-geautomatiseerd examen, ondervraagt zij de kandidaten.
De examencommissies komen samen op verzoek van de Minister of de gevolmachtigde ambtenaar.
Art. 3.De Minister bepaalt voor ieder examen de plaats, de minimale frequentie en de wijze van examineren.
TITEL II. - Samenstelling van de examencommissies
Art. 4.§ 1. Iedere examencommissie telt drie leden, onder wie een voorzitter en een ondervoorzitter. Zij worden door de Minister benoemd. § 2. Voor de examencommissie voor de basiskennis van het bedrijfsbeheer dragen de bevoegde Gemeenschaps- of Gewestelijke overheden, minstens zes kandidaten voor, van wie er drie tot de sector van de voortdurende vorming van de Middenstand en drie tot de onderwijssector behoren. § 3. De Minister benoemt bovendien voor ieder niet-geautomatiseerd examen ten minste één Duitstalig lid, op voordracht van de Duitstalige Gemeenschap of de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen.
Art. 5.De overheden en Raad, bedoeld in artikel 4, beschikken voor hun voordrachten over een termijn van zestig dagen nadat hun daarom werd verzocht. Is die termijn verstreken zonder dat de voordracht van de leden is meegedeeld, dan kan de Minister naar eigen keuze leden benoemen.
Art. 6.De leden moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° voor de examencommissie voor de basiskennis van het bedrijfsbeheer : een diploma bezitten van het hoger onderwijs en een praktijkervaring van vijf jaar hebben van leerkracht in het middelbaar onderwijs. Deze praktijkervaring moet zijn verworven binnen de tien jaar die de dag van de benoeming voorafgaan. 2° voor de examencommissies voor de beroepsbekwaamheden : een praktijkervaring van vijf jaar hebben, als zelfstandige in de betrokken beroepsactiviteit, of als voltijdse leerkracht in een secundaire technische school of secundaire beroepsschool met betrekking tot de leerstof die rechtstreeks verband houdt met de betrokken beroepsbekwaamheid. Deze praktijkervaring moet zijn verworven binnen de tien jaar die de dag van de benoeming voorafgaan. 3° de leeftijd van zestig jaar niet hebben bereikt op de dag van hun benoeming.
Art. 7.De leden worden benoemd voor een termijn van zes jaar. Hun mandaat kan worden hernieuwd.
Wanneer een lid voortijdig wordt vervangen, voltooit het nieuwe lid het mandaat van zijn voorganger.
Art. 8.De Minister benoemt onder de ambtenaren van niveau A van de Afdeling van de Reglementering van de Algemene Directie voor het
K.M.O.-Beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand, en Energie, een regeringscommissaris en een plaatsvervanger. voor elk van de examencommissies.
Art. 9.Het secretariaat wordt waargenomen door de Afdeling van de Reglementering van de Algemene Directie voor het K.M.O.-Beleid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand, en Energie.
TITEL III. - Retributie en volgorde van deelname
Art. 10.§ 1. Zij die willen deelnemen aan een examen betalen een retributie van 35 euro per inschrijving. De Minister bepaalt de wijze van betaling.
Iedere inschrijving waarvoor de retributie vóór het examen niet werd betaald, is nietig. § 2. De retributie is in geen geval terugvorderbaar. Zij geeft geen recht tot inschrijving voor een volgende zitting noch voor een ander examen.
Art. 11.De kandidaten nemen deel aan het examen, in de volgorde van hun inschrijving en na betaling. De inschrijvingslijst wordt gehouden door het secretariaat.
TITEL IV. - Organisatie en verloop van de examens HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 12.§ 1. Het examen moet op één dag worden afgelegd. § 2. De examens worden afgenomen in het Nederlands, het Frans of het Duits volgens de taal die de aanvrager in zijn aanvraag gebruikt. § 3. Voor ieder onderdeel van het examen wordt een maximaal aantal te behalen punten bepaald. Deze regeling wordt de kandidaten ter beschikking gesteld gedurende de ganse duur van het examen. De kandidaat slaagt als hij de helft van het totaal te behalen punten behaalt. § 4. De secretaris neemt per kandidaat nota van alle behaalde en te behalen punten en de eventuele beraadslagingen. De beraadslagingen worden ondertekend door de leden van de examencommissie. § 5. In geval van niet-geautomatiseerd niet-geslaagd examen, verduidelijkt de examencommissie schriftelijk en omstandig voor iedere vraag de redenen waarom de kandidaat heeft gefaald.
De beslissingen van de examencommissie worden genomen bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de zitting doorslaggevend. HOOFDSTUK II. - Niet-geautomatiseerde examens
Art. 13.In geval van niet-geautomatiseerd examen roept het secretariaat de kandidaten en de regeringscommissaris op. Deze oproep moet ten minste vijftien dagen voor de dag van het examen gebeuren.
Het secretariaat roept ook de bevoegde examencommissie op. De oproep moet ten minste vijftien dagen voor de dag van het examen gebeuren. De opgeroepen juryleden bevestigen ten minste acht dagen vóór de dag van het examen, hun aanwezigheid op het examen.
Art. 14.§ 1. Alleen een regelmatig samengestelde examencommissie van minstens twee leden kan tijdens een niet-geautomatiseerd examen zitting houden.
Wanneer Duitstalige kandidaten deelnemen aan een niet-geautomatiseerd examen, is minstens één lid Duitstalig. § 2. Op straffe van nietigheid van het examen van de betrokken bloed- of aanverwant, mag geen commissielid aanwezig zijn op een examen afgelegd door een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad. § 3. De ondervoorzitter vervangt de voorzitter bij verhindering van deze laatste. HOOFDSTUK III. - Geautomatiseerde examens
Art. 15.§ 1. In geval van geautomatiseerd examen roept het secretariaat de geregistreerde kandidaten ten minste vijftien dagen vóór de dag van het examen op. § 2. De plaatsen die wegens onvoorziene omstandigheden open blijven, kunnen worden ingenomen door niet-opgeroepen kandidaten.
TITEL V. - Resultaat en wederinschrijving
Art. 16.Iedere kandidaat ontvangt onmiddellijk na afloop het resultaat van zijn geautomatiseerd examen, en ten laatste vijftien dagen na afloop van een niet-geautomatiseerd examen.
Art. 17.Hij of zij die slaagt in een examen, ontvangt een getuigschrift.
Art. 18.Een kandidaat die niet geslaagd is in een examen over beroepsbekwaamheid, kan maar na verloop van ten minste drie maanden deelnemen aan eenzelfde examen.
TITEL VI. - Opheffings- en uitvoeringsbepalingen
Art. 19.In het koninklijk besluit van 21 oktober 1998 tot uitvoering van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 16 juni 2003, worden opgeheven : 1° Hoofdstuk V;2° de bijlagen I tot IV.
Art. 20.Onze Minister bevoegd voor de Middenstand is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 februari 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE