gepubliceerd op 22 december 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 168bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering
13 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van artikel 168bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, i, vervangen bij de wet van 14 februari 1961;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op artikel 168bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1995;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 4 december 2003;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 april 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 24 juni 2004;
Gelet op advies 37.564/1 van de Raad van State, gegeven op 23 september 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 168bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : "Art. 168bis, § 1. Wanneer de erkende uitbetalingsinstelling krachtens artikel 167 § 1, eerste lid, 1°, 2° of 3° aansprakelijk is, kan zij, onder de voorwaarden van § 2 en mits toestemming van de Rijksdienst, de ten onrechte betaalde sommen ten laste leggen van een voorziening, daartoe speciaal aangelegd in de beheersboekhouding overeenkomstig de bepalingen van § 4. § 2. Om de ten onrechte betaalde sommen ten laste te kunnen leggen van de voorziening moet cumulatief voldaan zijn aan volgende voorwaarden : 1° de ten onrechte betaalde sommen hebben betrekking op prestaties betaald voor rekening van de Rijksdienst, met uitsluiting van de prestaties gefinancierd door derden;2° de uitbetalingsinstelling stelt minstens éénmaal per jaar met een maximum van éénmaal per trimester een gegevensbestand op van de gevallen waarvoor ze bewijst alle mogelijke inspanningen te hebben gedaan om van de werknemer de terugbetaling van de ten onrechte betaalde sommen te bekomen;3° de uitbetalingsinstelling dient hiertoe dit gegevensbestand minstens éénmaal per jaar met een maximum van éénmaal per trimester in bij het hoofdbestuur van de Rijksdienst.Dit gegevensbestand bevat alle identificatiegegevens van de werknemer, alsook het bedrag van de ten onrechte betaalde sommen. De uitbetalingsinstelling houdt alle stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden van § 1 en § 2, 1° en 2°, ter beschikking van de Rijksdienst. § 3. Indien de Rijksdienst vaststelt dat voldaan is aan alle voorwaarden van de § § 1 en 2, brengt hij de uitbetalingsinstelling op de hoogte van zijn beslissing binnen een termijn van één jaar te rekenen vanaf de datum van indiening van het gegevensbestand. Gebeurt dit niet, dan wordt het gegevensbestand van de uitbetalingsinstelling als aanvaard beschouwd. Voor zover de voorziening bedoeld in § 4 het toelaat wordt de ten onrechte betaalde som uit de rekening van de uitbetalingsinstelling geschrapt en ten laste gelegd van deze voorziening. Laat de voorziening dit niet toe, dan worden de gevallen van het gegevensbestand ten laste gelegd van de uitbetalingsinstelling volgens de onderrichtingen van de Rijksdienst.
Indien de Rijksdienst vaststelt dat niet voldaan is aan alle voorwaarden van de § § 1 en 2, wordt de uitbetalingsinstelling op de hoogte gebracht van de afwijzing van de aanvraag en van de reden van de afwijzing.
De bedragen die na de indiening bedoeld in § 2, 3°, ten laste van de werknemer werden geïnd door de uitbetalingsinstelling, worden geboekt onder de opbrengsten in de beheersboekhouding van de uitbetalingsinstelling. § 4. De voorziening bedoeld in § 1 wordt elk trimester gevoed met het netto bedrag van de intresten die de uitbetalingsinstelling geniet op de financiële rekening bedoeld in artikel 26. Het eventueel overschot van de voorziening dat overblijft op het einde van het boekjaar, wordt overgedragen naar het volgende boekjaar om voor dezelfde doeleinden te worden gebruikt.
In afwijking van het vorig lid wordt het netto bedrag van de intresten, verkregen gedurende een trimester waarin de liquiditeitsmarge vastgesteld door het beheerscomité wordt overschreden, gestort aan de Rijksdienst binnen een termijn van één maand die volgt op de datum van de mededeling van laatstgenoemde. »
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.
Art. 3.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 december 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;
Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991;
Koninklijk besluit van 22 maart 1995, Belgisch Staatsblad van 8 april 1995.