Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 september 2003
gepubliceerd op 10 november 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2003012668
pub.
10/11/2003
prom.
11/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/11/2003012668/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 SEPTEMBER 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende tewerkstellings- en vormingsinitiatieven.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Athene, 11 september 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001 Tewerkstellings- en vormingsinitiatieven (Overeenkomst geregistreerd op 15 juni 2001 onder het nummer 57505/CO/214) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de ondernemingen die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk en op de bedienden die zij tewerkstellen, met uitzondering van de ondernemingen en de erin tewerkgestelde bedienden, waarvan het werkliedenpersoneel onder de bevoegdheid valt van het autonoom Paritair Subcomité voor het vlas (paritair subcomité 120.02) en van het autonoom Paritair Subcomité van de jute (paritair subcomité 120.03).

In afwijking op de eerste alinea is deze collectieve arbeidsovereenkomst evenmin van toepassing op de firma N.V. Celanese en op haar bedienden.

Met "bedienden" wordt zowel het vrouwelijk als mannelijk bediendepersoneel bedoeld. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte van de overeenkomst

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in het raam van het Interprofessioneel Akkoord van 22 december 2000 voor de jaren 2001 en 2002, met het oog op een aantal tewerkstellings- en vormingsinitiatieven.

Tevens bepaalt de huidige collectieve arbeidsovereenkomst de nodige modaliteiten met betrekking tot de uitvoering van hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001 gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk. HOOFDSTUK III. - Tewerkstellingsmaatregelen

Art. 3.Volgende tewerkstellingsbevorderende maatregelen worden genomen : - verlenging van de tewerkstellingsverbintenissen; - halftijds brugpensioen; - toepassing collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van de Nationale Arbeidsraad.

Tewerkstellingsverbintenissen

Art. 4.De bepalingen inzake tewerkstelling, voorzien door de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 april 1983, gewijzigd en verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 4 maart 1985, van 24 februari 1987, van 13 maart 1989, van 8 maart 1991, van 24 maart 1993, van 15 mei 1995, van 25 april 1997 en van 2 april 1999 worden verlengd voor de jaren 2001 en 2002.

Art. 5.Hierboven vermelde verlenging van 2 jaren van de tewerkstellingsverbintenissen behelst volgende principes : a) De bediende die wordt afgedankt moet binnen de drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst door een bediende worden vervangen, overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 maart 1991;b) Er kan van voormeld principe worden afgeweken overeenkomstig de modaliteiten voorzien in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 8 maart 1991. Halftijds brugpensioen

Art. 6.Er wordt een stelsel van halftijds brugpensioen ingesteld overeenkomstig collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers, ingeval van halvering van de arbeidsprestaties, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 17 november 1993.

De minimumleeftijd om op halftijds brugpensioen gesteld te worden is vastgesteld op 56 jaar.

Aan de bedienden die in de loop van de jaren 2001 en 2002 tot het halftijds brugpensioen toetreden, wordt de aanvullende vergoeding uitbetaald door het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk". Het fonds draagt eveneens de kost van de eventuele capitatieve bijdrage en staat in voor de administratieve verwerking.

De nadere regels worden vastgelegd in een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst die integrerend deel uitmaakt van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2001 evenwel onder de opschortende voorwaarde dat de desbetreffende reglementering het halftijds brugpensioen toelaat. Tevens worden de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" aangepast met hetgeen voorafgaat.

Toepassing collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77

Art. 7.Overeenkomstig de mogelijkheden geboden door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten op 14 februari 2001 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 13 maart 2001, worden volgende afwijkingen waarvan sprake in de hiernavolgende artikelen 8 tot en met 11 overeengekomen.

Art. 8.In uitvoering van artikel 2, § 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 worden de bedienden tewerkgesteld in de volle of halve overbruggingsploegen uit het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten.

Art. 9.In uitvoering van artikel 3, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 wordt de duur van uitoefening van het recht op tijdskrediet van 1 jaar op 3 jaar gebracht over de gehele loopbaan.

Hiervan kan niet afgeweken worden op ondernemingsvlak.

Voor de bedienden die gedurende het jaar 2001 in loopbaanonderbreking zijn kan de totale duur van de loopbaanonderbreking, samen met het tijdskrediet, voormelde termijn van 3 jaar overschrijden, zonder in het totaal meer dan 5 jaar te bedragen over de gehele loopbaan.

Het opnemen van het tijdskrediet na uitputting van het 1ste jaar gebeurt per periode van 12 maanden.

Art. 10.In uitvoering van artikel 6, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 wordt voor de bedienden tewerkgesteld in ploegen het recht op 1/5de loopbaanvermindering toegekend ten belope van één dag per week of een gelijkwaardige regeling. Er worden geen halve dagen toegekend aan bedienden die in ploegen werken.

Art. 11.In uitvoering van artikel 9, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 wordt de vermindering van de arbeidsprestaties voor de bedienden van 50 jaar en ouder, tewerkgesteld in ploegen toegekend ten belope van één dag per week of een gelijkwaardige regeling. Er worden geen halve dagen toegekend aan bedienden die in ploegen werken. HOOFDSTUK IV. - Opleiding en vorming

Art. 12.COBOT-Bedienden blijft de motor van het opleidings- en vormingsgebeuren in de sector. De opleidingsprojecten die door COBOT-Bedienden worden uitgevoerd, worden voorafgaandelijk goedgekeurd in de schoot van de permanente werkgroep van COBOT-Bedienden.

Art. 13.Zoals voorzien in hoofdstuk IV - Vorming en opleiding - artikel 13, 1ste alinea van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk, betreffende de uitvoering van het centraal akkoord 2001-2002, storten de werkgevers uit de textiel- en breigoednijverheid met ingang van 1 januari 2001 en voor de jaren 2001 en 2002 een bijdrage van 0,20 pct., berekend op grond van het volledig loon van hun bedienden, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (Belgisch Staatsblad van 2 juli 1981) en de uitvoeringsbesluiten van deze wet, aan het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk.

Deze bijdrage is om het kwartaal verschuldigd en wordt door het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" geïnd en op de sectie "Opleiding" gestort.

Aldus levert de sector haar aandeel tot de uitvoering van het engagement om bijkomende inspanningen op het vlak van permanente vorming te doen, met als doel België op het traject te zetten dat na 6 jaar leidt tot het gemiddeld niveau van de drie buurlanden.

Art. 14.Op het niveau van de onderneming kan een opleidingsplan opgesteld worden, rekening houdende met hetgeen volgt : - Het opleidingsplan heeft betrekking op de opleidingen die in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 zullen gerealiseerd worden; - Het opleidingsplan vermeldt de inhoud van de geplande vorming, het aantal betrokken bedienden en de voorziene tijdsbesteding voor de vorming; - Alle mogelijke opleidingen (beroepskwalificatie, veiligheid, milieu, enz.) komen hiervoor in aanmerking. Het betreft zowel interne opleidingen als externe opleidingen en zowel de opleidingen die de onderneming zelf organiseert en uitvoert (cfr. Training "on the job") als die waarvoor zij beroep doet op externe opleidingsaanbieders; - Het opleidingsplan moet door de werkgever voorgesteld worden aan de ondernemingsraad of bij ontstentenis aan de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité; - Het opleidingsplan moet door voormeld orgaan besproken, goedgekeurd en opgevolgd worden. In de regionale contactcomités gebeurt de opvolging aan de hand van de nodige documenten, voorgelegd door de betrokken onderneming; - Ingeval het opleidingsplan niet goedgekeurd wordt in het voormeld orgaan, kan de werkgever het voorleggen aan de paritaire werkgroep, opgericht in de schoot van het paritair comité. Deze paritaire werkgroep zal de eindbeslissing omtrent het opleidingsplan nemen.

Art. 15.De onderneming die haar bedienden en/of werkzoekenden vorming aanbiedt binnen het raam van een goedgekeurd opleidingsplan zoals bedoeld in artikel 14 hiervoor, kan een gedeelte van de kosten hiervan recupereren op basis van een trekkingsrecht bij het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk".

Het trekkingsrecht kan uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : - De onderneming moet haar aanvraag voor de toekenning van het trekkingsrecht indienen bij het fonds voor bestaanszekerheid. Daartoe stuurt zij uiterlijk tegen 14 december 2001 per aangetekende brief een exemplaar van het goedgekeurde opleidingsplan naar het fonds; - Het trekkingsrecht beloopt per onderneming en per kalenderjaar maximaal 0,20 pct. van de loonmassa van de bedienden van de onderneming; - Alleen de kosten, zoals bedoeld in artikel 16 hierna, voor vorming die gerealiseerd werd in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 in het raam van het goedgekeurd opleidingsplan komen in aanmerking voor het trekkingsrecht; - De uitbetaling van het trekkingsrecht gebeurt na bewijs van de gedane kosten. Het volstaat dat de onderneming de gedane kosten bewijst ten belope van het trekkingsrecht; - Het bewijs van de gedane kosten voor 2001 dient uiterlijk op 31 maart 2002 bij het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk" ingediend te worden. Het bewijs van de gedane kosten voor 2002 dient uiterlijk op 31 maart 2003 bij het fonds voor bestaanszekerheid ingediend te worden; - Een afschrift van het bewijs van de gedane kosten wordt overgemaakt aan de leden van de ondernemingsraad of bij ontstentenis de syndicale delegatie of bij ontstentenis aan het regionaal contactcomité.

Art. 16.De kosten die in aanmerking genomen worden voor het trekkingsrecht zijn de kosten die in aanmerking komen voor het invullen van de rubrieken 580 en 581 van de sociale balans conform de methodologische nota bij de sociale balans, nl. : ** Kosten voor externe opleiding - de door het opleidingsinstituut aangerekende kosten die rechtstreeks met de opleiding verband houden; - de bezoldigingen van de werknemers in opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten) gedurende de opleiding; - de verplaatsings- en verblijfskosten en de uitsluitend voor de opleiding gebruikte benodigdheden. Die kosten worden in rekening gebracht voor zover ze rechtstreeks verband houden met de opleiding. ** Kosten voor interne opleiding - de bezoldigingen van het personeel dat instaat voor de opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten). Het betreft voltijdse opleiders, occasionele opleiders (alleen de uren besteed aan opleiding) en het personeel dat uitsluitend en voltijds instaat voor de organisatie of de administratieve aspecten van de opleiding; - de bezoldigingen van de werknemers in opleiding (brutobezoldigingen en sociale lasten) gedurende de opleiding; - de verplaatsings- en verblijfskosten en de bedrijfskosten. Die kosten worden in rekening gebracht voor zover ze rechtstreeks verband houden met de opleiding.

Art. 17.Onverminderd hetgeen voorafgaat met betrekking tot het trekkingsrecht, dienen de ondernemingen aangespoord te worden om gebruik te maken van de financiële tegemoetkomingen die voorzien zijn door regionale, nationale, Europese of andere instanties.

Art. 18.Indien het volgen van een opleiding door een bediende, binnen een goedgekeurd opleidingsplan, voor de betrokken bediende bijkomende kosten (onder andere verplaatsingskosten) veroorzaakt, zal de werkgever deze kosten vergoeden, mits voorlegging van bewijsstukken.

Art. 19.De partijen verbinden zich om tegen einde maart 2002 een tussentijdse evaluatie te doen met betrekking tot opleidingsplannen en het trekkingsrecht. In het bijzonder zal deze evaluatie betrekking hebben op de besteding van de middelen.

Indien uit deze evaluatie blijkt dat de in het raam van het hoofdstuk IV van huidige collectieve arbeidsovereenkomst gedane uitgaven, beneden de in 2001 geïnde bijdragen liggen, kan het trekkingsrecht van de ondernemingen in het jaar 2002 meer dan 0,20 pct. van de loonmassa van de bedienden in de onderneming bedragen. HOOFDSTUK V. - Eindbepalingen

Art. 20.Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2001en is gesloten voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002.

Zij kan worden opgezegd op vraag van een van de partijen mits een opzeggingstermijn van 8 dagen gericht bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de bedienden van de textielnijverheid en het breiwerk vóór 30 november 2002.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 11 september 2003.

De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE

^