gepubliceerd op 12 februari 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 maart 2000 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
11 JANUARI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 maart 2000 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, inzonderheid op artikel 42bis, vervangen door de programmawet (I) van 27 december 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 2000 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;
Gelet op het voorstel van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers van 7 november 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 november 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 6 december 2006;
Gelet op het advies nr 41.863/1 van de Raad van State, gegeven op 3 januari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de samengeordende wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 maart 2000 tot uitvoering van artikel 42bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, wordt aangevuld als volgt : « e) « activiteit » : de activiteit bedoeld in artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 tot uitvoering van artikel 71, § 1bis, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. »
Art. 2.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 2.§ 1. Voor het vervullen van de periode van zes maanden uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid bedoeld in artikel 42bis, § 1, 2°, van de samengeordende wetten, worden gelijkgesteld met dagen uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid : a) de onderbrekingen gevormd door dagen arbeidsongeschiktheid;b) alle andere onderbrekingen tijdens periodes die het aantal opeenvolgende kalenderdagen bepaald door de werkloosheidsreglementering niet overschrijden, met aftrek van eventuele gelijkgestelde dagen. § 2. Om het begin te bepalen van de periode van zes maanden uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid, worden de dagen van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan de uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid gelijkgesteld met dagen van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid, voor zover de eventuele tussentijd tussen die dagen en de uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid het aantal opeenvolgende kalenderdagen bepaald door de werkloosheidsreglementering niet overschrijdt. Voor de berekening van dit aantal dagen worden gelijkgestelde dagen niet meegeteld.
De tussentijd die voldoet aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid telt mee voor het bereiken van de zes maanden uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid.
Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 3.De rechthebbende die de zevende maand uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid bedoeld in artikel 42bis, § 1, 2°, van de samengeordende wetten bereikt heeft, blijft gelijkgesteld met een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze : a) als de onderbreking van zijn vergoeding gevormd wordt door dagen van arbeidsongeschiktheid, of bij gebrek daaraan, als die het aantal opeenvolgende kalenderdagen bepaald door de werkloosheidsreglementering niet overschrijdt, met aftrek van eventuele gelijkgestelde dagen;b) als de onderbreking van zijn vergoeding gebonden is aan een activiteit terwijl hij uitkeringsgerechtigd volledig werkloze was of als zodanig beschouwd werd op grond van het bepaalde in a) en hij bovendien recht had op de toeslag bedoeld in artikel 42bis van de samengeordende wetten op het ogenblik waarop hij deze activiteit begon, in het kwartaal waarin die activiteit begon en in de zeven volgende kwartalen. De activiteit bedoeld in het eerste lid wordt geacht voortgezet te zijn ondanks onderbrekingen : - door een periode van effectieve uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid van minder dan zes maanden; - door een periode van arbeidsongeschiktheid van minder dan zes maanden; - door een periode van minder dan zes maanden bestaande uit effectieve uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid en uit arbeidsongeschiktheid; - door andere situaties dan de uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid waarvan de duur het aantal opeenvolgende kalenderdagen bepaald door de werkloosheidsreglementering niet overschrijdt, na aftrek van eventuele gelijkgestelde dagen. » Wanneer de activiteit niet kan worden geacht voortgezet te zijn wegens de overschrijding van de termijnen bepaald in het tweede lid, wordt de onderbreking in aanmerking genomen vanaf deze overschrijding.
Art. 4.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 4.De rechthebbende die de zevende maand uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid bedoeld in artikel 42bis, § 1, 2°, van de samengeordende wetten bereikt heeft op het moment waarop hij een activiteit begint, en die de gelijkstelling bepaald in artikel 3 niet kan genieten, heeft opnieuw recht op de toeslag als hij opnieuw uitkeringsgerechtigd volledig werkloze wordt binnen een termijn van hoogstens zes maanden vanaf de onderbreking van de vorige periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid.
Om het begin te bepalen van de periode van zes maanden activiteit worden periodes tussen het einde van de uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid en het begin van de activiteit meegeteld voor zover de duur van deze periodes het aantal opeenvolgende kalenderdagen bepaald door de werkloosheidsreglementering niet overschrijdt. Voor de berekening van dit aantal dagen worden gelijkgestelde dagen en dagen van arbeidsongeschiktheid niet meegeteld.
De activiteit wordt geacht onderbroken te zijn : - door een periode van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid; - door een periode van arbeidsongeschiktheid van meer dan 30 dagen, die geacht wordt te bestaan uit uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheidsdagen. »
Art. 5.Een artikel 4bis wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, als volgt : «
Art. 4bis.De toeslag verschuldigd krachtens artikel 42bis, § 1, 4°, van de samengeordende wetten, op grond van een activiteit, wordt toegekend voor de maand waarin het recht op kinderbijslag wordt geopend op basis van artikel 51, § 1, van dezelfde wetten, voor de overige maanden van het kwartaal en voor de acht kwartalen daarna. » De activiteit wordt geacht voortgezet te zijn ondanks onderbrekingen : - door een periode van effectieve uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid van minder dan zes maanden; - door een periode van arbeidsongeschiktheid van minder dan zes maanden; - door een periode van minder dan zes maanden bestaande uit effectieve uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid en uit arbeidsongeschiktheid; - door andere situaties dan de uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid waarvan de duur het aantal opeenvolgende kalenderdagen bepaald door de werkloosheidsreglementering niet overschrijdt, na aftrek van eventuele gelijkgestelde dagen. » Wanneer de activiteit niet kan worden geacht voortgezet te zijn wegens de overschrijding van de termijnen bepaald in het tweede lid, wordt de onderbreking in aanmerking genomen vanaf deze overschrijding.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op dezelfde datum als artikel 194 van de programmawet (I) van 27 december 2006.
Art. 7.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, op 11 januari 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE