Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 november 2005
gepubliceerd op 30 november 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 17bis en 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2005022910
pub.
30/11/2005
prom.
10/11/2005
ELI
eli/besluit/2005/11/10/2005022910/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 NOVEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 17bis en 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen heeft tot doel de bestaande regeling waaronder studentenarbeid onder bepaalde voorwaarden niet is onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders uit te breiden.

Dit ontwerp beoogt ook de gevolgen van een overschrijding van het toegelaten aantal arbeidsdagen vast te leggen.

Het ontwerp van koninklijk besluit brengt het aantal dagen tewerkstelling gedurende dewelke studenten niet onderworpen moeten zijn aan de voornoemde wet van 27 juni 1969 op 46 arbeidsdagen, opgesplitst in twee tewerkstellingsperiodes waarmee twee percentages voor de betaling van de solidariteitsbijdrage overeenstemmen.

Het eerste percentage van 7,5 procent, waarvan 5 procent ten laste van de werkgever en 2,5 procent ten laste van de werknemer, blijft van toepassing voor de studenten die gedurende maximum 23 dagen werken in de loop van de maanden juli, augustus en september.

Een tweede percentage van 12,5 procent, waarvan 8 procent ten laste van de werkgever en 4,5 procent ten laste van de werknemer, wordt ingevoerd voor de studenten die maximaal 23 dagen werken gedurende de periodes van niet verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, met uitzondering van de maanden juli, augustus en september, waarvoor het voornoemde percentage van 7,5 % van toepassing is.

Het ontworpen artikel 17bis, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bepaalt de gevolgen van een overschrijding van het toegelaten aantal arbeidsdagen.

De niet-onderwerping aan de sociale zekerheid van de student en de werkgever is een uitzondering op het algemene principe. Gebeurt de overschrijding bij dezelfde werkgever, dan zullen de student en de werkgever voor de volledige periode van tewerkstelling bij deze werkgever onderworpen zijn aan het algemene stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers. Gebeurt de overschrijding bij een volgende werkgever, dan zullen alle prestaties die de student bij deze werkgever gepresteerd heeft, aan deze regeling onderworpen zijn. De arbeid die de student bij een andere werkgever verricht heeft voordat het maximum aantal arbeidsdagen overschreden werd, wordt niet onderworpen aan de algemene bijdrageregeling.

Deze bepaling beoogt de werkgevers te beschermen die de overschrijding van het aantal arbeidsdagen niet hebben veroorzaakt. Het is immers de werkgever die ingeval van niet naleving van deze drempel de normale socialezekerheidsbijdragen (zowel de bijdragen ten laste van de student als deze ten laste van de werkgever) zal moeten betalen.

In tegenstelling tot de opmerking van de Raad van State is het dus de werkgever, en niet de student zelf, die de resterende werknemersbijdragen zal moeten betalen.

De werkgever dient immers deze bijdragen tijdig in te houden van het brutoloon van de werknemer. Doet hij dit niet, dan moet hij de niet tijdig ingehouden werknemersbijdragen zelf betalen. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid mag deze bijdragen geenszins achteraf op de werknemer verhalen.

Het idee van de Raad van State om, in navolging van de vrijwilligerskaart en de kunstenaarskaart, een studentenkaart in te voeren, kan niet worden onderschreven.

De vrijwilligers- en kunstenaarskaart werd ingevoerd om de activiteiten binnen deze sectoren beter te kunnen traceren en controleren. Aangezien de prestaties die studenten verrichten reeds worden aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, is het niet nodig om het systeem van de vrijwilligers- en kunstenaarskaart tot de studentenarbeid uit te breiden.

Artikel 2 van het ontwerp voorziet dat de formule van artikel 24, 1°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders niet langer van toepassing is op de studentenarbeid, zoals bedoeld in artikel 17bis van hetzelfde koninklijk besluit van 28 november 1969.

Artikel 24 geldt enkel voor voltijds tewerkgestelde studenten. Dankzij de formule kunnen zij in praktijk langer dan 23 dagen, m.n. maximaal 27 dagen, werken zonder onderworpen te zijn aan het algemene stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers. Deeltijds tewerkgestelde studenten kunnen niet genieten van dit voordeel en worden dus gediscrimineerd.

Artikel 2 van het ontwerp beoogt dus de afschaffing van enerzijds de bestaande discriminatie tussen voltijds en deeltijds tewerkgestelde studenten en anderzijds de mogelijkheid om gedurende meer dan 23 arbeidsdagen prestaties te leveren zonder onderworpen te zijn aan het algemene stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers.

De slotbepaling van het ontwerp van koninklijk besluit voorziet dat de nieuwe regeling uitwerking heeft met ingang van 1 juli 2005. Dit betekent dat de arbeidsprestaties die de student in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005 geleverd heeft niet in aanmerking komen voor de toepassing van de ontworpen regeling.

De student kan deze nieuwe periode van 23 arbeidsdagen in het jaar 2005 volledig gebruiken tijdens het 4e kwartaal zonder dat hij onderworpen is aan de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers. Deze nieuwe periode van 23 arbeidsdagen geldt immers voor een kalenderjaar. Bijgevolg wordt het aantal arbeidsdagen voor het jaar 2005 niet geproratiseerd.

De Raad van State merkt terecht op dat het ontwerp van koninklijk besluit best aangevuld wordt met een bepaling in deze zin om rechtsonzekerheid te vermijden.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

ADVIES 38.988/1/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 9 augustus 2005 door de Minister van Werk verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van de artikelen 17bis en 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders", heeft op 1 september 2005 het volgende advies gegeven : Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State heeft de afdeling wetgeving haar onderzoek in hoofdzaak beperkt tot de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de te vervullen vormvereisten.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt er in essentie toe om de voorwaarden te versoepelen waaronder studenten arbeid kunnen verrichten in het kader van een arbeidsovereenkomst zonder te zijn onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Rechtsgrond daartoe wordt geboden door artikel 2, § 1, 4°, van de voornoemde wet van 27 juni 1969 dat aan de Koning de bevoegdheid verleent om, bij een besluit dat in de Ministerraad is overlegd en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, "onder de voorwaarden die Hij bepaalt, aan de toepassing van deze wet (te) onttrekken de categorieën van werknemers, tewerkgesteld aan een arbeid die voor hen een bijkomstige betrekking is of die wezenlijk van korte duur is, evenals de werkgevers uit hoofde van de tewerkstelling van die werknemers".

Voorafgaande opmerking De nummering van de artikelen van het ontwerp dient te worden herzien aangezien er tweemaal melding wordt gemaakt van artikel 3.

Onderzoek van de tekst Artikel 1 Het ontworpen artikel 17bis, § 2, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, doet ervan blijken dat, wat de gevolgen betreft die op het vlak van de bijdrageregeling voortvloeien uit het overschrijden van het maximum aantal arbeidsdagen, een onderscheid bestaat tussen twee categorieën van studenten, zijnde die welke uitsluitend bij één werkgever zijn tewerkgesteld en zij die bij verschillende werkgevers zijn tewerkgesteld.

Waar ten aanzien van de eerste categorie van studenten een overschrijding van het maximum aantal arbeidsdagen tot gevolg heeft dat het volledige bedrag van socialezekerheidsbijdragen is verschuldigd, zijn ten aanzien van de studenten die bij verschillende werkgevers werden tewerkgesteld in geval van overschrijding van het maximum aantal arbeidsdagen enkel socialezekerheidsbijdragen verschuldigd voor de arbeidsdagen die zijn gepresteerd bij de werkgever bij wie ze zijn tewerkgesteld op het ogenblik van het overschrijden van het voornoemde maximum. Het is niet duidelijk waarom dergelijk verschil in behandeling wordt gemaakt, temeer daar het voor alle studenten, inclusief zij die bij verschillende werkgevers zijn tewerkgesteld, mogelijk is om bij te houden hoeveel arbeidsdagen zij hebben gepresteerd (1).

Opdat het vermelde onderscheid in overeenstemming zou zijn met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie, dient het te steunen op een objectief criterium en moet het in redelijkheid kunnen worden verantwoord (2). Indien dat niet het geval is, dient, wil zij in overeenstemming zijn met het voornoemde grondwettelijke beginsel, de ontworpen regeling op dergelijke wijze te worden aangepast dat ook studenten die bij verschillende werkgevers zijn tewerkgesteld, zijn gehouden tot het betalen van het volledige bedrag van de socialezekerheidsbijdragen bij overschrijding van het maximum aantal arbeidsdagen.

Artikel 2 Artikel 2 van het ontwerp strekt ertoe artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 aan te vullen met een 3°. Rekening houdende met de draagwijdte van de ontworpen bepaling, die uitdrukkelijk refereert aan "de formule bedoeld in 1°, tweede lid, (van artikel 24)", wordt deze ter wille van de duidelijkheid beter geïntegreerd in artikel 24, 1°, in plaats van te worden opgenomen in een afzonderlijk artikel 24, 3°.

Slotopmerking De ontworpen regeling heeft uitwerking (niet : treedt in werking) met ingang van 1 juli 2005. Het blijft echter onduidelijk of de arbeidsprestaties die een student heeft geleverd tussen 1 januari 2005 en 1 juli 2005 ook in aanmerking komen voor de toepassing van de ontworpen regeling, temeer daar deze betrekking heeft op een kalenderjaar. Teneinde op dat punt geen rechtsonzekerheid te doen ontstaan, wordt het ontwerp best aangevuld met een bepaling die ter zake de nodige duidelijkheid verschaft.

De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

D. Albrecht en J. Smets, staatsraden;

Mevr. G. Verberckmoes, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Steen, adjunct-auditeur.

De griffier, De voorzitter, G. Verberckmoes. M. Van Damme. _______ Nota (1) Die mogelijkheid bestaat niet in dezelfde mate voor de onderscheiden werkgevers van de betrokken student.Wat dat betreft, kan de vraag worden opgeworpen of om praktische redenen niet een systeem van studentenkaart moet worden overwogen, naar het voorbeeld van de vrijwilligerskaart (artikel 17quinquies, van het koninklijk besluit van 28 november 1969) en de kunstenaarskaart (artikel 17sexies van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 juli 2005), teneinde werkgevers toe te laten om het aantal toegestane arbeidsdagen van de student te controleren. (2) Dergelijke verantwoording kan er niet in bestaan dat wordt gewezen op de noodzaak om administratieve problemen te vermijden. 10 NOVEMBER 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 17bis en 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 2, § 1, 4°;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 17bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 24 juni 1991, en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 augustus 1997, 2 juni 1998 en 26 mei 2002, en artikel 24 vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad nr. 1.524 van 12 juli 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 juni 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 25 juli 2005;

Gelet op advies 38.988/1/V van de Raad van State, gegeven op 1 september 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Werk en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij het koninklijk besluit van 24 juni 1991 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 augustus 1997, 2 juni 1998 en 26 mei 2002, wordt vervangen als volgt : « § 1. Aan de toepassing van de wet worden onttrokken, de studenten die tewerkgesteld zijn in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wanneer de tewerkstelling gedurende een kalenderjaar 46 arbeidsdagen niet overschrijdt, verdeeld als volgt : - 23 arbeidsdagen in de loop van de maanden juli, augustus en september; - 23 arbeidsdagen gedurende de periodes van niet verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, met uitzondering van de maanden juli, augustus en september.

Worden eveneens aan de toepassing van de wet onttrokken, de studenten die de voorwaarden vervullen, bedoeld in het vorige lid, en aan de toepassing van de wet onttrokken werden met toepassing van artikel 17.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de arbeidsdagen gepresteerd in het kader van een overeenkomst voor de tewerkstelling van studenten vóór de datum van inwerkingtreding van deze bepaling. § 2. In geval van overschrijding, bij een zelfde werkgever, van het maximum aantal arbeidsdagen, zoals bedoeld bij § 1, zijn de student en de werkgever, voor de volledige periode van tewerkstelling bij deze werkgever aan de wet onderworpen.

In geval van overschrijding van het maximum aantal arbeidsdagen, zoals bepaald bij § 1, in de loop van het kalenderjaar, zijn de student en de werkgever die hem tewerkstelt na het overschrijden van het maximum aantal arbeidsdagen, voor alle bij deze werkgever gepresteerde arbeidsdagen aan de wet onderworpen.

Art. 2.Artikel 24, 1°, van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2001, wordt aangevuld met het volgende lid : « Deze formule is niet van toepassing op artikel 17bis van dit besluit. »

Art. 3.De toepassing van dit besluit geeft aanleiding tot een algemene evaluatie van de Nationale Arbeidsraad, tegen uiterlijk 31 maart 2007.

Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2005.

Art. 5.Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 november 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^