Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 mei 2006
gepubliceerd op 30 mei 2006

Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2006000301
pub.
30/05/2006
prom.
10/05/2006
ELI
eli/besluit/2006/05/10/2006000301/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 MEI 2006. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Met de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, werd resoluut gekozen voor een nieuwe aanpak van de politie. Er werden vooreerst veel inspanningen geleverd om de continuïteit van de dienstverlening aan de burger te garanderen. Een eerste grote concrete stap in de integratie van de politiediensten was de start van de federale politie op 1 januari 2001. Met de oprichting van de lokale politie op 1 januari 2002 was de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, een feit.

Hervormingen in grote organisaties hebben steevast een effect op zowel de structuur, de te volgen procedures maar ook op de cultuur van de instelling en de mentaliteit van de leden ervan.

Met het opstellen van de deontologische code bevinden we ons duidelijk op het vlak van de cultuur. Deze bestaat uit verschillende componenten zoals onder meer de waarden, normen, doelstellingen, verwachtingen, gedragingen en symbolen. Om de cultuur van de politiediensten dynamisch en in de gewenste zin te laten evolueren, werden er al in verschillende domeinen initiatieven genomen.

Voorbeelden hiervan zijn : de integriteitscampagne als één van de prioritaire doelstellingen van het eerste nationaal veiligheidsplan, de realisatie van een nieuw tuchtstatuut voor de leden van de politiediensten, de aanpassing van de criteria en de nadere regels van de rekrutering en de selectie, de herziening van de opleiding in al haar facetten (basisopleiding, voortgezette opleiding, functionele opleiding en promotieopleiding), de creatie van de visuele identiteit als een zichtbare uiting van de veranderende cultuur, alsmede de groeiende aandacht voor diversiteit en gelijkheid van kansen.

Het uitwerken van de deontologische code is een nieuwe bijdrage om de interne cultuurdynamiek voort te zetten.

In dit opzicht is de eerste vraag die rijst : "Waarom een deontologische code voor de politiediensten ?" Wat de inhoud betreft, vergen de verschillende zowel internationale als nationale teksten, waaronder het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (1950) of de Belgische Gecoördineerde Grondwet (1994), een concretisering van de principes en normen die het optreden van de politie in een democratische Staat schragen.

Deze code past dus zonder enig voorbehoud in het raam van de aanbevelingen en internationale instrumenten inzake de Rechten van de Mens.

De recente Europese Code inzake politie-ethiek (Aanbeveling Rec (2001)10 van het comité van de Ministers van de Raad van Europa van 19 september 2001) versterkt verder deze noodzaak op het vlak van de Belgische politie. Deze tekst, van 66 artikelen, zet de krijtlijnen uit in het domein van de politiewerking voor de verschillende lidstaten van de Raad van Europa. Het is een leidraad om een eigen code op te stellen aangepast aan de context van elk land.

Wat de nationale regelgeving betreft, vinden we de formele verplichting om een deontologische code op te stellen, terug in artikel 50 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten.

Daarnaast geven de wet op het politieambt en de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, alsook andere reglementaire bepalingen die voorzien in een duidelijker kader voor de uitvoering van de politieopdrachten, reeds antwoorden op bepaalde deontologische vragen.

De bij dit besluit vastgestelde deontologische code ligt in het verlengde van voormelde internationale en nationale bronnen. Concreet is deze code de normatieve uitvoering van artikel 50 van voormelde wet van 26 april 2002, met een reglementaire draagwijdte die hij vermag te hebben : dit is nu, na het advies van de Raad van State nr. 39.515/2 van 21 december 2005 en na het arrest van het Arbitragehof nr. 2/2004 van 14 januari 2004, voor iedereen wel duidelijk. In die zin werd dan ook gevolg gegeven aan het advies van de Raad van State m.b.t. de juiste "aard" van het ontwerpbesluit.

Men moet er zich langs de andere kant wel voor hoeden om het door de wetgever beoogde doel niet te missen. Artikel 51, in fine, van voormelde wet van 26 april 2002 dat stelt dat elk personeelslid van de politiediensten onderworpen is aan de deontologische code en er individueel één exemplaar van ontvangt, beoogt meer dan alleen die materiële maatregel van afgifte. De bedoeling van de wetgever is om alle personeelsleden een begrijpelijke en overzichtelijke code ter hand te stellen : één geheel van deontologische bepalingen dus.

Immers, in het bos van fragmentaire teksten van verschillend normatief niveau zou niemand zich nog terugvinden. Vandaar dat hogere rechtsnormen in de code geïntegreerd blijven. Gelet op het advies van de Raad van State werd er evenwel over gewaakt dat die, waar mogelijk, exact worden overgenomen met bijkomend een verwijzingstechniek die de lees- en begrijpbaarheid van de code niet schaadt.

Het voordeel van deze aanpak is dat de personeelsleden, in de belangrijke en "delicate" materie die de deontologie toch uitmaakt, één referentietekst hebben die voor hen toegankelijk en begrijpbaar is. Op die wijze geeft de overheid duidelijk aan wat van de personeelsleden wordt verwacht, welke hun rechten en plichten zijn en wat zij al dan niet vermogen te doen : een maatregel van behoorlijk bestuur gegrond op voormeld artikel 51.

Die aanpak verschaft bovendien niet alleen transparantie t.o.v. de personeelsleden van de politiediensten, maar ook ten overstaan van derden. In de voor hen even toegankelijke en begrijpelijke tekst van de code, zullen zij kunnen terugvinden welke de deontologische bakens van de politiewerking zijn en zullen zij kunnen afwegen of tegenover hen al dan niet correct werd opgetreden. Dit past volledig in actuele concepten zoals de openheid naar de bevolking toe en de nagestreefde accountibility. Het zal bijdragen tot ofwel de accuraatheid van eventuele klachten van burgers of overheden, dan wel tot het vermijden van zinloze klachten.

Bij de redactie van de code werd trouwens uitgegaan van zowel kwalitatieve analyses van de klachten als van de aanbevelingen uitgaande van de controle- en inspectieorganen van de politiediensten en van de bevoegde tucht- en voogdijoverheden, onder meer op het vlak van de transparantie van de administratie en de zin voor dienstverlening.

Zo opgevat en uitgebouwd is de deontologische code ook bij uitstek een hefboom om de integratie tussen de verschillende politieculturen te bewerkstelligen en het eenheidsstatuut van de personeelsleden adequaat toe te passen.

Voor wie is de deontologische code bestemd ? De deontologische code is van toepassing op alle personeelsleden van de geïntegreerde politie, ongeacht of zij deel uitmaken van het operationeel of van het administratief en logistiek kader, of zij statutaire personeelsleden zijn of bij een arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen.

De code is eveneens van toepassing op die personeelsleden die reeds een eigen deontologische code hanteren gegeven hun bijzondere beroepskwalificaties.

De code is, zoals reeds hoger vermeld, ook van belang voor de externe partners van de politie. Zo kunnen de burgers, de politieke verantwoordelijken, de gerechtelijke en bestuurlijke overheden evenals de andere partners in het veiligheidsbeleid op een duidelijke wijze kennis nemen van wat zij kunnen of moeten verwachten van een politiedienst.

Daarnaast hebben ook de controle- en inspectiediensten, de tuchtoverheden en de vakverenigingen er alle belang bij te beschikken over een document waarin het voor de leden van de politie na te leven referentiekader wordt uiteengezet.

Welke zijn de kenmerken van de deontologische code ? Er is noch geopteerd voor een charter dat enkel de voornaamste principes in zeer algemene bewoordingen zou weergeven, noch voor een document waarin elke gedraging, procedure of regel tot in het kleinste detail zou beschreven zijn. De code situeert zich op een intermediair niveau, tussen beide opties en binnen de grenzen van artikel 50 van voormelde wet van 26 april 2002.

De code bepaalt op een vrij concrete en evenwichtige wijze de plichten en de rechten van diegenen op wie hij van toepassing is.

Om de verantwoordelijkheden en de voorbeeldfunctie van de leidinggevenden te benadrukken, werd aan de rol van deze laatsten veel aandacht besteed.

Daarnaast werden niet enkel de individuele maar ook de collectieve belangen beklemtoond.

Omdat meer dan 20 % van de tuchtvervolgingen van de leden van de politiediensten haar oorsprong vindt in gedrag buiten de uitoefening van hun ambt, worden ook een aantal handelingen belicht die betrekking hebben op het privé-leven.

Vermits het statuut op een aantal punten voor de leden van het operationeel kader verschilt van dat voor het administratief en logistiek kader, werden de rechten en de plichten van beide kaders, daar waar nodig, duidelijk onderscheiden.

Ook de specificiteiten die gepaard gaan met het ambt van agent van politie werden in aanmerking genomen.

De code is geen statisch gegeven, maar heeft een evolutief karakter.

Bepaalde inzichten met betrekking tot bijzondere vraagstukken betreffende het functioneren van een politiedienst kunnen in de loop der tijd wijzigen of onder invloed van bijzondere gebeurtenissen moeten worden bijgestuurd. Zonodig zullen in de toekomst aanpassingen worden voorgesteld.

De code geeft aan elk personeelslid en in het bijzonder aan de chefs de mogelijkheid én de morele verantwoordelijkheid om feiten of gedragingen te beoordelen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden en de context waarin ze plaatsvinden.

Zoals reeds hoger toegelicht, genoten de leesbaarheid en de verstaanbaarheid van de teksten een primordiale aandacht. Hiervoor werd de code niet alleen voorgelegd aan een groot aantal sleutelfiguren zowel in als buiten de politiediensten, maar werd hij ook onderworpen aan een reeks van begripstesten.

Een laatste kenmerk van de code, en niet het minste, is dat hij voor alles een kwaliteitsverhoging van de dienstverlening beoogt. Hij beïnvloedt dus rechtstreeks de uitvoering van de opdrachten zowel intern als extern de organisatie.

Hoe is de deontologische code tot stand gekomen ? Bij de totstandkoming van de code werd zeer veel aandacht besteed aan het overleg met de partners. Daardoor werd een consensus bereikt tussen alle partijen, met name de vroegere politiekorpsen maar ook verschillende actoren extern aan de politiediensten.

In het proces werd niet alleen rekening gehouden met de opinie van de geraadpleegde personen en instellingen, maar ook met bestaande teksten zoals de diverse internationale en nationale wetgevingen, de statutaire teksten met betrekking tot de werking van de politiediensten, de deontologische codes van andere beroepsgroepen in het algemeen en reeds bestaande buitenlandse politionele deontologische codes in het bijzonder.

Er werd eveneens rekening gehouden met de laatste evoluties in het domein van de politionele deontologie, in het bijzonder het rapport van de GRECO-werkgroep van de Raad van Europa (Evaluatierapport over België van 12-15 december 2000 - GRECO Eval I Rep (2000) definitieve versie) en de besluiten van verschillende seminaries en colloquia in het binnen- en buitenland. Wij verwijzen hierbij onder andere naar de voormelde Europese Code inzake ethiek van de politie en de XXIVe Cours International de Haute Spécialisation pour les Forces de Police - Policing, Ethics and Corruption' van 29 september tot 4 oktober 2002, die gezamenlijk werd georganiseerd door het Vast Comité van toezicht op de politiediensten en Intercenter.

Hoe is de deontologische code opgebouwd ? De deontologische code bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat een aantal algemene bepalingen. Het tweede hoofdstuk handelt over de werking van de geïntegreerde politie. Het derde hoofdstuk gaat over de uitoefening van het politieambt en het laatste hoofdstuk behandelt een aantal andere aspecten die verbonden zijn met de deontologie van het personeel.

Het eerste hoofdstuk bevat naast een eerste punt met betrekking tot de naleving van de code een tweede punt waarin voorzien wordt in de oprichting van een deontologische commissie.

Wat het eerste punt van de code betreft, is het zo dat de Raad van State wellicht wat werd misleid en in zijn advies een verkeerde lezing deed. De bedoeling is wel degelijk uitdrukkelijk en in algemene termen te stellen dat wie de code naleeft of de toepassing ervan nastreeft, geen bestraffing kan oplopen. In punt 35 bijvoorbeeld, wordt die regel specifiek verder geëxpliciteerd met betrekking tot de uitoefening van het recht van meningsuiting. De code beoogt immers niet alleen een correcte en volledige naleving van de plichten maar tevens de volle toepassing van de rechten.

Het tweede hoofdstuk dat handelt over de werking van de geïntegreerde politie omschrijft in de eerste plaats de belangrijkste principes en krachtlijnen die de goede werking van de geïntegreerde politie moeten helpen waarborgen.

Terzake mag specifiek worden gewezen op punt 3, in fine, van de code.

Door de opname van het Handvest van de waarden in de code, worden die waarden ondubbelzinnig tegenstelbaar aan alle personeelsleden van de geïntegreerde politie en verliezen ze het "vrijblijvend" karakter dat sommigen tot op heden daaraan verbonden. Zij zijn een kernachtige verwoording van de geldende plichten en worden doorheen de code nog verder geëxpliciteerd.

Daarnaast behandelt het tweede hoofdstuk de collectieve en individuele verantwoordelijkheden, waarbij de rol van de chef uitvoerig wordt toegelicht. Vervolgens worden de fundamentele waarden, zoals onpartijdigheid, integriteit en loyauteit besproken. Daarna komen nog de volgende topics aan bod : het recht van meningsuiting, de opleiding, de houding en tenslotte het welzijn op het werk.

In het derde hoofdstuk met betrekking tot de uitoefening van het politieambt vinden we onder andere principes en normen terug met betrekking tot het gebruik van dwang en geweld, het informatiebeheer, de verbalisering en de persoonlijke beslissings- of beoordelingsruimte, omdat zij een rechtstreekse weerslag hebben op het dagelijks werk van elke politieman of -vrouw.

In het laatste hoofdstuk komen een aantal specifieke statutaire thema's aan bod zoals de evaluatie, de beroepsonverenigbaarheden, de klachtenafhandeling en het tuchtstatuut, omdat zij in verscheidene opzichten onlosmakelijk verbonden blijken met de houding en het gedrag van de personeelsleden.

Wat zijn de te vermijden valkuilen bij het gebruik van de deontologische code ? Het botweg gebruiken van de code als tuchtinstrument of de perceptie dat de code als dusdanig zal worden aangewend. De code is in de eerste plaats een instrument waarmee ondersteuning eerder dan controle van de personeelsleden wordt beoogd.

Het geïsoleerd aanwenden van de punten van de code, dit wil zeggen los van de context waarin ze worden opgesomd. Zij moeten in onderling verband worden gelezen omdat er tussen de punten een wederzijdse afhankelijkheid of wisselwerking bestaat.

Het rechtstreeks afleiden van de relatieve waarde van een punt uit de omvang die het in de code aanneemt. De lengte van een tekst is niet noodzakelijk recht evenredig met het belang van een bepaald thema.

Wat zijn de onmiddellijke vooruitzichten ? De wet bepaalt dat elk personeelslid een persoonlijk exemplaar moet ontvangen van de deontologische code. Opdat iedereen op een gebruiksvriendelijke wijze zou kennis kunnen nemen van de teksten, moet deze code worden aangeboden in een aantrekkelijke lay-out, in een handig formaat en met een passend voorwoord dat elkéén tot een aandachtige lezing uitnodigt.

De deontologische code zal eveneens actief worden gebruikt in zowel de basisopleiding als in de functionele, voortgezette en promotieopleiding.

Een deontologische commissie wordt opgericht om bijstand te geven bij de interpretatie van de code, te waken over de toepassing ervan alsook het initiatief te nemen tot evaluatie van de code.

Bovendien zullen onder meer de actieplannen "cultuur", "welzijn op het werk" en "integriteit," op elkaar moeten worden afgestemd en zo nodig worden bijgestuurd overeenkomstig de teksten van de deontologische code.

Tot daar, Sire, de toelichtingen bij dit besluit. De regering is ervan overtuigd dat de ontwikkeling en de implementatie van deze code zullen bijdragen tot een verbetering van de kwaliteit van de politionele dienstverlening aan de bevolking.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 30 november 2005 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten", heeft op 21 december 2005 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1.1. Het aan de afdeling wetgeving om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit bevat drie artikelen, waarvan er één de datum van inwerkingtreding vaststelt en een ander de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken belast met de uitvoering ervan. Het derde artikel, te weten artikel 1, bepaalt : "De deontologische code van de politiediensten bedoeld in artikel 50 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, wordt vastgesteld volgens de bij dit besluit gevoegde tekst." Benevens een uitvoerig voorwoord, dat de algemene beginselen van de deontologische code en de verschillende eraan ten grondslag liggende ethische principes bevat, en dat, zoals de benaming ervan aangeeft, geen normatieve waarde heeft, telt de bij het ontwerpbesluit gevoegde deontologische code vijf hoofdstukken, met als opschrift : - hoofdstuk 1 : Algemene bepalingen; - hoofdstuk 2 : Algemene opdracht van de politiediensten; - hoofdstuk 3 : Waarborg voor de goede werking van de politieorganisatie; - hoofdstuk 4 : Uitoefening van het politieambt; - hoofdstuk 5 : Verschillende andere aspecten van de deontologie van het personeel. 1.2. In het verslag aan de Koning voorafgaand aan het ontwerp van koninklijk besluit wordt meermaals aangegeven dat de verschillende wetten en verordeningsbepalingen die voorzien in een duidelijker kader voor de uitvoering van de politieopdrachten, niet steeds voldoende antwoorden geven op bepaalde deontologische vragen en dat de deontologische code die lacunes op zijn minst gedeeltelijk zou moeten opvullen. Uit dat oogpunt beschouwd strekt de door de Koning vastgestelde deontologische code, of althans een deel van de bepalingen ervan, er bijgevolg toe rechtsgevolgen te hebben.

In het verslag aan de Koning staat echter eveneens te lezen - wat in tegenspraak lijkt te zijn met wat voorafgaat - dat de deontologische code een document vormt dat een referentiekader schept voor alle personeelsleden van de politiediensten, alsook voor hun externe partners, en zich veeleer aandient als een soort van "codificatie", die beantwoordt aan een streven naar concretisering, coördinatie en inventarisering bestemd om "(...) de lezer (te) helpen de deontologische begrippen beter te begrijpen en in hun onderling verband te situeren zonder noodzakelijk andere bronnen te moeten raadplegen".

Ten slotte, ofschoon in het verslag aan de Koning uitdrukkelijk wordt gesteld dat de deontologische code geen lijst van tuchtrechtelijke overtredingen is (1), dient die code zich niettemin eveneens expliciet aan als een document : - dat de rechten en plichten van de personen op wie de code van toepassing is vrij concreet omschrijft; - dat een aantal handelingen in aanmerking neemt die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer, "Omdat meer dan 20 % van de tuchtvervolgingen van de leden van de politiediensten haar oorsprong vindt in gedrag buiten de uitoefening van hun ambt" (2); - dat ertoe strekt een rechtstreekse invloed te hebben op de uitvoering van de opdrachten, zowel intern als extern. 1.3. Artikel 1 van de ontworpen code bepaalt : "Het naleven van deze code kan geen enkele vorm van sanctionering met zich meebrengen.", en in het verslag aan de Koning staat te lezen : "De code is geen lijst van mogelijke tuchtinbreuken." De Raad van State ziet echter niet in hoe, in de veronderstelling dat een tuchtprocedure wordt ingesteld tegen een lid van de politiediensten, de voorschriften van de deontologische code volledig buiten beschouwing zouden kunnen worden gelaten, inzonderheid de voorschriften met betrekking tot de - individuele of collectieve - rechten en plichten van de personeelsleden, wanneer moet worden geoordeeld of het betrokken personeelslid al dan niet een "handeling of gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die een tekortkoming aan de beroepsplichten uitmaakt of die van aard is de waardigheid van het ambt in het gedrang te brengen" heeft gepleegd, in de zin van artikel 3 van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten.

Hoe kan artikel 1 van de deontologische code toepassing vinden, aangezien de niet-naleving van een deontologische regel tegelijkertijd een overtreding van een verplichting of een verbod zou vormen, aan de leden van de politiediensten opgelegd bij wege van een wetsbepaling die in de deontologische code alleen wordt overgenomen of geparafraseerd (3) ? In dezelfde gedachtegang ziet de Raad van State evenmin in hoe verscheidene deontologische regels buiten beschouwing kunnen worden gelaten wanneer inzonderheid de personeelsleden van de politiediensten moeten worden geëvalueerd, ongeacht of zulks al dan niet in het kader van de uitoefening van een opdracht geschiedt. 1.4. De conclusie is dan ook dat de verschillende passages uit het verslag aan de Koning die hierboven zijn geciteerd, alsook de manier waarop sommige artikelen van de code zijn geredigeerd, onzekerheid laten bestaan omtrent de ware aard van de door de Koning vastgestelde deontologische code. Is de code louter een referentiekader waarvan de bepalingen slechts gedragslijnen zijn die op zich geen enkel rechtsgevolg hebben (4), of betreft het integendeel een handeling met normatieve strekking, die bijgevolg van reglementaire aard is ? Die onzekerheid moet worden weggewerkt en de aard van het ontwerpbesluit moet worden bepaald uitgaande van de rechtsgrond waarop die koninklijk besluit gebaseerd is. 2.1. Zoals in het verslag aan de Koning eraan herinnerd wordt, is de "formele" verplichting om voor de personeelsleden van de politiediensten een deontologische code op te stellen opgenomen in artikel 50 van de voornoemde wet van 26 april 2002 (5). Volgens artikel 51 van diezelfde wet is elk personeelslid aan de deontologische code bedoeld in artikel 50 onderworpen en wordt het ervan in het bezit gesteld (6). 2.2. Op basis van artikel 184 van de Grondwet moeten de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, weliswaar bij de wet worden geregeld. Het Arbitragehof heeft in zijn arrest 2/2004 van 14 januari 2004 echter aanvaard dat de deontologische code door de Koning kan worden opgesteld op basis van de machtiging verleend bij de voornoemde wet van 26 april 2002. Het Hof heeft immers gesteld : "B.5.6. Door de bevoegdheid inzake de regeling van de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten aan de wetgevende macht toe te wijzen, heeft de Grondwetgever willen vermijden dat die aangelegenheid zou worden geregeld door de uitvoerende macht alleen; aldus waarborgt artikel 184 van de Grondwet dat daarover wordt beslist door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

Hoewel die bepaling, in die aangelegenheid, de normatieve bevoegdheid aldus voorbehoudt aan de federale wetgever - die de essentiële elementen ervan moet regelen -, sluit zij niet uit dat een beperkte uitvoeringsbevoegdheid aan de Koning, of zelfs aan andere door de wetgever aangewezen overheden, wordt overgelaten. Een dergelijke delegatie is niet in strijd met het legaliteitsbeginsel, voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn bepaald. (...) B.5.8. De machtiging die artikel III.V.I van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 aan de minister en artikel 50 van de wet van 26 april 2002 aan de Koning verlenen, kan evenmin worden bekritiseerd. De deontologische regels worden immers vastgesteld in het belang van een beroep of van een openbare dienst en hebben betrekking op tekortkomingen die niet noodzakelijk het voorwerp van een precieze definitie uitmaken. In die omstandigheden vermocht de wetgever te oordelen dat het niet aan hem stond dergelijke regels vast te stellen en dat die moesten worden vastgesteld door de overheden die verantwoordelijk zijn voor de goede werking van de betrokken diensten." 2.3. Uit dat arrest van het Arbitragehof volgt dat artikel 50 van de voornoemde wet van 26 april 2002 de Koning machtigt om, wat de deontologie van de personeelsleden van de politiediensten betreft, bepalingen met een normatieve strekking uit te vaardigen. 2.4. Zoals de Raad van State meermaals eraan heeft herinnerd, is een deontologische code uit de aard der zaak een geheel van regels die de personen welke in de uitoefening van hun beroep eraan onderworpen zijn, in hun gedragingen moeten leiden en waarvan de niet-inachtneming tuchtrechtelijk kan worden gestraft (7). In de parlementaire voorbereiding van artikel 50 van de voornoemde wet van 26 april 2002 wordt overigens een soortgelijke redenering gevolgd (8). 2.5. Het ligt dus voor de hand dat de deontologische code bedoeld is om, uit zichzelf, rechtsgevolgen te hebben, niet alleen ten aanzien van de leden van de politiediensten, maar ook in voorkomend geval ten aanzien van derden (9). Het gaat er dus om een regelgevende tekst op te stellen en niet een louter niet-regelgevend instrument zoals het in het verslag aan de Koning wordt beschreven, te weten "(...) bovenal een instrument om de waarden en de essentiële normen van de politiediensten beter kenbaar te maken en ze meer kracht en autoriteit te geven". 3.1. Gelet op het zo-even gememoreerde juridisch kader, moet het ontworpen besluit, te beginnen met artikel 1 ervan, grondig worden herzien om, met toepassing van artikel 50 van de voormelde wet van 26 april 2002 en met inachtneming van artikel 184 van de Grondwet, de deontologische regels te geven ter aanvulling van de regels waarin bepalingen van wetgevende aard reeds voorzien en waarvan de niet-naleving kan worden gestraft, inzonderheid tuchtrechtelijk (10). 3.2. Bij de herziening van de tekst zal erop toegezien moeten worden dat geen inbreuk wordt gemaakt op de bevoegdheden van de wetgever uit het oogpunt van artikel 184 van de Grondwet.

Zo staat het niet aan de Koning wetsbepalingen te herhalen, te parafraseren of te wijzigen (11).

Evenzo kan de Koning weliswaar bepaalde leemten van wetgevende aard aanvullen, doch Hij mag zulks alleen doen voorzover de fundamentele beginselen vastgelegd worden bij wet, van het ogenblik af dat de ontworpen regel betrekking heeft op een essentieel element van het statuut van de leden van de politiediensten (12). 3.3. Tenslote dienen alle bepalingen te worden geschrapt die niet de verordenende waarde hebben die een zodanig koninklijk besluit moet hebben, omdat zij slechts louter toelichtend zijn (13), geen bindende regels geven (14) of slechts tot doel hebben te verwijzen naar de wettelijke voorschriften die ter zake van toepassing zijn (15). 4. Gelet op de voorgaande opmerkingen heeft de afdeling wetgeving de bepalingen van de deontologische code niet verder onderzocht. De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter De heer J. Jaumotte en Mevr. M. Baguet, staatsraden, Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer R. Wimmer, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele.

De Voorzitter, Y. Kreins. _______ Nota's (1) Zie eveneens artikel 1 van de code, dat bepaalt : "Het naleven van deze code kan geen enkele vorm van sanctionering met zich meebrengen".(2) In het verslag aan de Koning wordt duidelijk gepreciseerd dat de code in de eerste plaats een instrument is waarmee ondersteuning, eerder dan controle, van de personeelsleden wordt beoogd en dat hij niet als tuchtinstrument of als een als zodanig gepercipieerd instrument mag worden aangewend.(3) Zo ook wordt in artikel 16 van het ontwerp van deontologische code de weigering om aan de wettige, deontologisch verantwoorde bevelen van de meerderen te gehoorzamen of het verzuim om ze uit te voeren uitdrukkelijk bestempeld als een "tekortkoming", die in bepaalde omstandigheden zelfs als "ernstig" kan worden aangezien;het is weinig waarschijnlijk dat een zodanige "(ernstige) tekortkoming" met toepassing van artikel 1 van diezelfde code "geen enkele vorm van sanctionering" met zich kan meebrengen. (4) En die dus voorkomen in een koninklijk besluit dat geen enkele reglementaire strekking heeft en dus niet kan worden vernietigd door de afdeling administratie van de Raad van State. (5) Zie eveneens artikel III.V.I van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, dat bij artikel 136 van de voornoemde wet van 26 april 2002 wordt bevestigd. (6) Die twee artikelen zijn opgenomen in afdeling 2 ("De eerbied voor de deontologische code") van hoofdstuk VII ("Rechten en plichten") van titel II ("Het statuut van de personeelsleden van de politiediensten") van de voornoemde wet van 26 april 2002. (7) Zie inzonderheid advies 19.398/8, op 27 december 1989 verstrekt over een voorontwerp van wet "betreffende de Orde der Geneesheren", advies 24.188/2, op 6 maart 1995 verstrekt over een voorstel van wet dat is geworden de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, advies 25.280/9, op 7 oktober 1996 verstrekt over een ontwerp dat is geworden het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 15 mei 1997 tot vaststelling van de ethische gedragsregels inzake hulpverlening aan de jeugd en tot instelling van de Commissie voor advies inzake ethische gedragsregels voor de hulpverlening aan de jeugd, advies 34.901/4, op 19 maart 2003 verstrekt over een ontwerp dat is geworden het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, en advies 35.047/2, op 17 maart 2003 verstrekt over een ontwerp dat is geworden het koninklijk besluit van 26 maart 2003 tot bepaling van de werkingsregels van de nationale en lokale informantenbeheerders en van de contactambtenaren. (8) "(Spreker is van oordeel dat) de aanneming van een deontologische code binnen een redelijke termijn zou kunnen gebeuren.Zulks is o.m. belangrijk voor het tuchtrecht, waar zich toepassingsproblemen kunnen voordoen zolang er geen deontologische code bestaat. Ook derden hebben hier een belang vermits deze eventueel klachten zouden kunnen indienen over ondeontologisch gedrag van bepaalde personeelsleden. De minister ontkent het belang van deze aangelegenheid niet : al te vaak worden onaanvaardbare gedragingen en elementaire tekortkomingen (bijv. indiscreties) vastgesteld : zulks dient te worden beteugeld, zo niet is er geen vertrouwen meer in de politie". (Gedr. Stuk Kamer, DOC 50 1683/006, blz. 37). (9) Bij voorbeeld in het kader van de aansprakelijkheid van een lid van een politiedienst tijdens de uitoefening van zijn ambt of naar aanleiding daarvan.(10) Indien de stellers van het ontwerpbesluit het voor de goede vervulling van de taken van de politiediensten nuttig of zelfs noodzakelijk achten, staat uiteraard niets eraan in de weg dat later alle gegeven deontologische regels worden "gecodificeerd", ofwel op het niveau van de wet, ofwel door middel van een koninklijk besluit vastgesteld met toepassing van artikel 50 van de voormelde wet van 26 april 2002.Deze codificatie, die zelf geen regelgevende kracht zou hebben en zou dienen om te worden bezorgd aan elk lid van de politiediensten, zou niet de vorm moeten hebben van een koninklijk besluit of van een bijlage bij dat besluit, maar wel die van een gewone rondzendbrief van informatieve aard (in dat stuk zouden de verschillende deontologische regels worden vermeld die vooraf zijn gegeven in wets- of verordeningsbepalingen, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 184 van de Grondwet, zoals het in dezen wordt geïnterpreteerd door het Arbitragehof in zijn voormelde arrest nr. 2/2004 van 14 januari 2004, waabij ten aanzien van elke regel zou worden aangegeven in welke wets- of verordeningsbepaling hij is ingeschreven). (11) Vergelijk, bij wijze van voorbeeld : - de artikelen 69 en 70 van de ontworpen code met de artikelen 134 tot 136 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus; - de artikelen 71 tot 73 van de ontworpen code met de artikelen 47 tot 53bis van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt; - artikel 59 van de ontworpen code met artikel 118, vierde lid, van de voormelde wet van 7 december 1998; - artikel 19 van de ontworpen code met artikel 119 van de voormelde wet van 7 december 1998; - artikel 25 van de ontworpen code met artikel 127 van de voormelde wet van 7 december 1998; - artikel 29, eerste lid, van de ontworpen code met artikel 132 van de voormelde wet van 7 december 1998. (12) Vergelijk bijvoorbeeld : - artikel 3 van de ontworpen code met artikel 123 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus; - artikel 4 van de ontworpen code met artikel 120 van de voormelde wet van 7 december 1998. (13) Zulks is het geval met artikel 76 van de ontworpen code.(14) Zie bijvoorbeeld : - artikel 27, tweede lid, van de ontworpen code, volgens hetwelk de leden van de politiediensten zich ervan bewust moeten zijn dat controlemechanismen in werking kunnen worden gesteld om misbruik van de communicatiemiddelen te voorkomen; - artikel 29, derde lid, van de ontworpen code, krachtens hetwelk de leden van de politiediensten zich in de uitoefening van hun ambt laten leiden door overwegingen van wettelijkheid, billijkheid, opportuniteit en doeltreffendheid; - artikel 32 van de ontworpen code, waarin wordt bepaald dat de leden van het personeel hun eigen verantwoordelijkheid nemen (vergelijk met artikel 71 van de code, met betrekking tot de beperking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van diezelfde leden); - artikel 40, in fine, van de ontworpen code, volgens hetwelk in het kader van de maatregelen die de leden van de politiediensten moeten nemen om tijdens hun interventies te zorgen voor een maximale eenvormigheid van kledij en uitrusting, in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met "de imperatieven inzake persoonlijke veiligheid". (15) Zie bijvoorbeeld de artikelen 44, derde lid, en 49, eerste lid, van de ontworpen code. 10 MEI 2006. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, inzonderheid op artikel 50;

Gelet op het protocol nr. 167/1 van 19 en 21 oktober 2005 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 23 november 2005;

Gelet op het advies van de adviesraad van burgemeesters, gegeven op 7 december 2005;

Gelet op het advies 39.512/2 van de Raad van State, gegeven op 21 december 2005;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De deontologische code van de politiediensten bedoeld in artikel 50 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, wordt vastgesteld volgens de bij dit besluit gevoegde tekst.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 3.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage bij het koninklijk besluit van 10 mei 2006 HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen 1. Het naleven van deze code kan geen enkele vorm van sanctionering met zich meebrengen.2. Een deontologische commissie wordt opgericht om advies te verstrekken met betrekking tot de toepassing, de interpretatie en de evaluatie van de deontologische code.Zij doet dit uit eigen initiatief of op vraag van de Minister van Binnenlandse Zaken. Ze stelt de aanpassingen voor die zij pertinent acht.

Het voorzitterschap van deze commissie wordt waargenomen door een lid van het Administratief en Technisch Secretariaat van de Minister van Binnenlandse Zaken. De commissie bestaat uit twee vertegenwoordigers van de federale politie, twee vertegenwoordigers van de lokale politie en één vertegenwoordiger van elke, voor het personeel representatieve organisatie.

Wanneer nodig kan de commissie zich laten bijstaan door experten. HOOFDSTUK 2. - Werking van de geïntegreerde politie A. PRINCIPES EN KRACHTLIJNEN 3. De personeelsleden nemen de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht en verbinden zich ertoe die te doen naleven (1). De politieambtenaren dragen te allen tijde en in alle omstandigheden bij tot de bescherming van de personen en tot de bijstand die deze laatsten mogen verwachten, alsook, wanneer de omstandigheden het vereisen, tot het doen naleven van de wet en tot het behoud van de openbare orde (2).

Zij dragen eveneens bij tot de bescherming van de goederen (3).

Bij het vervullen van hun opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie, waken de personeelsleden over de naleving en dragen zij bij tot de bescherming van de individuele rechten en vrijheden, evenals tot de democratische ontwikkeling van de maatschappij (4).

Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken zij slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald (5).

Elk optreden van de personeelsleden is weloverwogen en aangepast aan de omstandigheden.

De personeelsleden vervullen hun opdrachten onder het gezag en de verantwoordelijkheid van de overheden die daartoe door of krachtens de wet worden aangewezen (6).

Benevens de plicht zich in te zetten voor iedereen, besteden ze bijzondere aandacht aan de specifieke behoeften van de kwetsbare leden van onze maatschappij.

De toepassing van voormelde principes en op een meer algemene wijze van alle andere bepalingen van de code, vereist dat de personeelsleden bij elk optreden of elke handeling het hierna volgende Handvest van de waarden van de geïntegreerde politie toepassen : "Naleven en zich inzetten voor het doen naleven van de individuele rechten en vrijheden en de waardigheid van elke persoon, in het bijzonder door een steeds doordacht en tot het strikt noodzakelijke beperkt gebruik van de wettelijke dwang;

Loyaal zijn tegenover de democratische instellingen;

Integer en onpartijdig zijn en de te handhaven normen eerbiedigen;

Zin voor verantwoordelijkheid hebben;

Bezield zijn door en blijk geven van een dienstverlenende ingesteldheid gekenmerkt door : - de beschikbaarheid; - de kwaliteit van het werk; - het zoeken naar oplossingen binnen het kader van hun bevoegdheden; - de optimale aanwending van de adequate middelen; - de zorg voor de geïntegreerde werking van de politiediensten;

Vanuit wederzijds respect en waardering de interne relaties bevorderen;

Bijdragen tot het welzijn op het werk." B. VERANTWOORDELIJKHEDEN B.1 VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE CHEF (7) 4. Binnen elk politiekorps wordt het gezag van een personeelslid over een ander personeelslid uitgeoefend, in volgende orde : 1° op grond van het ambt dat wordt waargenomen in de organisatie, dat wil zeggen op alle personeelsleden die aangesteld zijn in een dienst die in het organogram onder zijn verantwoordelijkheid valt;2° op grond van de hem toevertrouwde taak, dat wil zeggen op alle personeelsleden aan wie opdracht is gegeven om mee te werken aan de uitvoering van die taak, maar binnen de perken ervan;3° op basis van de graad of, bij gelijke graad, van anciënniteit, dit wil zeggen op alle personeelsleden van het politiekorps, maar zonder zich te mengen in de uitoefening van het ambt of in de uitvoering van de taak (8). Het gezag wordt steeds uitgeoefend binnen de perken van de machtiging die wordt ontleend aan de wettelijke, reglementaire of contractuele bepalingen of aan permanente of tijdelijke dienstbevelen (9).

Bij het vervullen van hun opdrachten staan de politieambtenaren uitsluitend onder de leiding van de meerderen van de politiedienst waartoe deze politieambtenaren behoren, behalve wanneer een politieambtenaar van een ander politiekorps wordt belast met de leiding, op basis van een uitdrukkelijk akkoord, een beslissing van de gerechtelijke overheid of van een wetsbepaling (10). 5. De chef hanteert een leiderschapsstijl die is aangepast aan de taak, aan de omstandigheden van de uitvoering van deze taak en aan de professionele bekwaamheid, de persoonlijke maturiteit en de motivatie van de medewerkers. De chef wakkert de samenwerkingszin aan en zorgt ervoor dat wedijver tussen de personeelsleden of tussen de diensten, die op zich positief is, nooit de kwaliteit van het werk schaadt of uitmondt in rivaliteit. 6. De chef informeert zijn medewerkers over de algemene en bijzondere doelstellingen van hun opdrachten.Hij betrekt hen bij zijn leiding en biedt hen voldoende actievrijheid om een intelligente samenwerking tot stand te brengen.

De chef behandelt zijn medewerkers rechtvaardig en billijk. Hij schenkt hen vertrouwen, heeft voor hen de vereiste belangstelling, waakt over hun rechten en heeft voor hen het respect dat hij verschuldigd is aan personen met wie hij solidair de gemeenschappelijke opdracht moet vervullen.

Overigens vervult hij in de uitoefening van zijn ambt een voorbeeldfunctie. 7. De bevelen van de chef hebben steeds de uitvoering van de opdrachten van de politiediensten en de goede werking van die diensten tot doel.De bevelen moeten wettig en opportuun zijn en in verhouding staan tot het doel dat de chef met het bevel wenst te bereiken (11).

Bij het geven van de bevelen houdt de chef rekening met de omstandigheden waarin deze moeten worden uitgevoerd.

De chef is verantwoordelijk voor de bevelen die hij geeft en voor elke wijze van uitvoering ervan die redelijk voorzienbaar is. Te dien einde geeft hij elke nadere toelichting die voor de correcte uitvoering van het bevel vereist is, zonder nochtans de noodzakelijke actievrijheid van zijn personeelsleden nodeloos in te perken. De chef staat in voor het toezicht op de correcte uitvoering van de bevelen die hij heeft gegeven (12).

Hij neemt zijn controletaak op regelmatige en doeltreffende wijze waar. Hij doet dit om de goede uitvoering van de taken te waarborgen, zijn medewerkers goed te kennen en de prestaties van laatstgenoemden te optimaliseren. Hij licht ze in over de vaststellingen terzake. 8. Het behoort tot de verantwoordelijkheden van de chef om bij te dragen tot de ontwikkeling van de competenties van zijn medewerkers en tot het bevorderen van de politionele waarden. De chef dient hierbij in het bijzonder garant te staan voor de communicatie, de verspreiding en de toepassing van de nieuwe concepten van het politiewerk, alsook van de wijzigingen op wettelijk en reglementair vlak. 9. De chef behandelt de personeelsleden billijk.Hij formuleert een objectieve en pertinente motivering voor elk verschil in behandeling tussen de personeelsleden. 10. De chef ziet erop toe dat de waardigheid van de personeelsleden wordt geëerbiedigd. Hij draagt actief bij tot het voorkomen, opsporen en oplossen van conflicten tussen personen of tussen diensten en bevordert een harmonieuze en constructieve werksfeer.

Hij draagt eveneens actief bij tot de uitvoering van de maatregelen die de overheid heeft genomen in de strijd tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, ongeacht of zij uitgaan van een chef of een medewerker.

Zonder zich meer dan strikt nodig te mengen in hun privé-leven, biedt hij hulp aan personeelsleden die geconfronteerd worden met professionele, sociale of familiale problemen die een weerslag hebben op het werk of aan personeelsleden die onderhevig zijn aan intense stresssituaties. Indien nodig wijst hij hen door naar de bevoegde dienst. 11. Het is de taak van de chef om de verantwoordelijke overheid te helpen het welzijn op het werk te bevorderen.Daartoe draagt hij bij tot de ontwikkeling en de uitvoering van het preventie- en beschermingsbeleid van de politieorganisatie.

B.2 GEMEENSCHAPPELIJKE VERANTWOORDELIJKHEDEN 12. Bij het vervullen van hun opdrachten verlenen de personeelsleden elkaar te allen tijde wederzijdse bijstand en zorgen zij voor een doeltreffende samenwerking (13). De politiediensten wisselen, binnen de wettelijke en reglementaire beperkingen, spontaan informatie uit en behandelen, elk wat hen betreft, de aan hun ambtsgebied vreemde zaken met dezelfde ingesteldheid en met dezelfde ijver als wanneer ze zich in hun eigen ambtsgebied zouden hebben voorgedaan.

De personeelsleden zorgen voor een optimale samenwerking om de effectiviteit en de efficiëntie van het algemeen optreden te waarborgen, en dat in het bijzonder door de uitwisseling van informatie en de coördinatie van de acties.

De chefs nemen de noodzakelijke maatregelen om deze samenwerking aan te moedigen. 13. De personeelsleden sporen elkaar aan tot de actieve naleving van de deontologie. De personeelsleden die getuige zijn van een zware schending van de deontologische regels die een onmiddellijk of onherstelbaar nadeel met zich kan mee brengen, treffen alle nuttige maatregelen om deze schending te doen ophouden.

In dit raam stelt elk personeelslid dat direct getuige is van strafbaar of gevaarlijk gedrag, onrechtmatig geweld of een onmenselijke of vernederende behandeling vanwege een collega, alles in het werk om, in de mate van zijn mogelijkheden, dat te doen ophouden en de bevoegde overheid hiervan op de hoogte te brengen. 14. De professionele relaties tussen de personeelsleden zijn gebaseerd op onder meer wederzijds respect, solidariteit, ploeggeest, zelfdiscipline, loyauteit en billijkheid, en dit onafhankelijk van het ambt, de taak, de graad, het actuele statuut of het statuut van oorsprong, van het zogenaamde ras, de huidskleur, de afstamming, de nationale herkomst, het geslacht of de seksuele geaardheid, de burgerlijke stand, de geboorte, het patrimonium, de leeftijd, de taal, de religieuze of filosofische overtuigingen, de gezondheid, de handicap of de fysieke kenmerken. De personeelsleden onthouden zich van elke uiting van elitarisme of van het in diskrediet brengen van een dienst, een kader, een graad, een ambt of een persoon.

De personeelsleden onthouden zich van iedere daad van geweld, pesterijen of van ongewenst seksueel gedrag op het werk (14).

De personeelsleden hebben het recht met waardigheid behandeld te worden (15). Zij onthouden zich van elk verbaal of non-verbaal gedrag, dat die waardigheid in het gedrang kan brengen.

B.3 UITVOERING VAN DE BEVELEN, ONDERRICHTINGEN EN RICHTLIJNEN 15. De personeelsleden eerbiedigen het gezag van hun chefs. Het personeelslid is verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan hem door zijn chef gegeven bevelen. Hij voert die bevelen correct en tijdig uit met inachtneming van alle richtlijnen die hem daartoe gegeven werden. Hij neemt alle initiatieven die voor de uitvoering van de bevelen noodzakelijk zijn. Indien nodig vraagt hij de chef tijdig om aanvullende richtlijnen te verstrekken. Hij brengt aan de chef regelmatig verslag uit over de uitvoering van zijn bevelen en meldt hem iedere nuttige informatie in dat verband (16). 16. De weigering om aan de bevelen van zijn chefs te gehoorzamen of het opzettelijke verzuim om deze bevelen uit te voeren, vormt een tekortkoming. Deze tekortkoming wordt steeds als ernstig beschouwd wanneer ze zich voordoet in ernstige en dringende omstandigheden in het raam van de voorbereiding of de uitvoering van een opdracht van bestuurlijke of van gerechtelijke politie (17).

Een kennelijk onwettig bevel mag evenwel niet worden uitgevoerd (18).

Het personeelslid aan wie een onwettig bevel wordt gegeven, meldt zijn voornemen om een dergelijk bevel niet uit te voeren, onmiddellijk aan de chef die het bevel heeft gegeven of aan diens chef (19). 17. De personeelsleden nemen de adequate initatieven met het oog op een goede uitvoering van hun opdrachten.Zij doen dit met respect voor de wettelijke en reglementaire beschikkingen en in de geest van de bevelen en richtlijnen van hun chef.

In het geval van collectieve operaties vermijden zij echter misplaatste initiatieven die kunnen schaden aan de homogeniteit van de in plaats gestelde dispositieven en die aldus het goede verloop van deze operaties in gevaar kunnen brengen.

C. FUNDAMENTELE WAARDEN C.1 BESCHIKBAARHEID - ZIN VOOR DIENSTVERLENING 18. De personeelsleden moeten gevolg geven aan elke oproep in verband met het vervullen van de dienst en alles vermijden dat het vertrouwen van het publiek in hun beschikbaarheid kan schaden (20). Onverminderd de daartoe geformuleerde richtlijnen en rekening houdende met de respectievelijke belangrijkheid van de te beschermen belangen, mogen ze een minder dringende interventie uitstellen. Dit kan indien de operationele eisen van de dienst dat rechtvaardigen en op voorwaarde dat de betrokken personen, zo mogelijk, daarvan op de hoogte worden gebracht.

Waar nodig, oefenen zij hun signaalfunctie uit ten opzichte van de bevoegde of gespecialiseerde diensten. 19. De personeelsleden mogen niet zonder toelating of rechtvaardiging van hun dienst wegblijven (21). Zij gebruiken de statutaire mogelijkheden op een weldoordachte wijze. 20. De personeelsleden geven de bevolking, de politieoverheden en de andere instanties waarmee ze moeten samenwerken, blijk van hun wil om de van hen verwachte dienst te verlenen.Daarmee getuigen zij van hun persoonlijke betrokkenheid bij de behartiging van het algemeen belang.

Zij dragen daar ook toe bij door waakzaam te zijn, wat routine uitsluit en door de voorschriften inzake informatie betreffende de procedures, die aan de rechtsonderhorigen moet worden meegedeeld, dynamisch toe te passen.

Voor zover dit geen afbreuk doet aan de goede uitvoering van hun opdracht, lichten zij de bevolking in over de motieven van hun tussenkomsten. 21. De beschikbaarheid van de personeelsleden wordt onder meer gekenmerkt door hun fysieke aanwezigheid op de plaats waar de opdracht moet worden uitgevoerd, maar ook door hun aanspreekbaarheid voor de bevolking en de overheden.Ze wordt ook gekenmerkt door luisterbereidheid, het tonen van begrip, het ernstig nemen van de bekommernissen van de personen die op hen een beroep doen en het nemen van de gepaste initiatieven, hetzij door zelf te handelen, hetzij door de betrokkenen te verwijzen naar de bevoegde of gespecialiseerde personen of diensten.

C.2 ONPARTIJDIGHEID 22. De personeelsleden vermijden elke handeling of houding waardoor het vermoeden van onpartijdigheid zou kunnen worden aangetast.Zij moeten elke willekeur bij hun optreden uitsluiten, door inzonderheid te vermijden dat zij, bij hun wijze van optreden of uit hoofde van de aangelegenheid waarvoor zij optreden, afbreuk doen aan de onpartijdigheid die de burgers van hen mogen verwachten (22).

In de onderzoeken geven ze blijk van objectiviteit en verzamelen ze zowel elementen ten laste als ten ontlaste. 23. Onverminderd de verplichting om onmiddellijk de dringende maatregelen te treffen die nodig zijn om de veiligheid en het goede verloop van de latere handelingen te waarborgen, handelen de personeelsleden die persoonlijk betrokken zijn bij een zaak waarbij hun onpartijdigheid ter discussie kan worden gesteld, deze zaak niet zelf af.Zij doen, desgevallend via hun chef, een beroep op andere collega's om de ambtsplichten uit te voeren of voort te zetten. 24. De personeelsleden eerbiedigen de waardigheid van elke persoon, ongeacht de redenen of omstandigheden die hen in contact brengen met die persoon. Bij de uitoefening van hun ambt onthouden ze zich van elke vorm van discriminatie en van elke vorm van partijdigheid, ongeacht de reden ervan en in het bijzonder : het zogenaamde ras, de huidskleur, de afstamming, de nationale herkomst, het geslacht of de seksuele geaardheid, de burgerlijke stand, de geboorte, de taal, het patrimonium, de leeftijd, de religieuze of filosofische overtuigingen, de gezondheid, de handicap of de fysieke kenmerken. 25. De leden van het operationeel kader moeten er zich in alle omstandigheden van onthouden in het openbaar uiting te geven aan hun politieke overtuiging en zich in het openbaar in te laten met politieke activiteiten (23). Om zich kandidaat te kunnen stellen voor een politiek mandaat, moeten ze hun ontslag of een non-activiteit wegens persoonlijke aangelegenheden hebben verkregen.

Bij de uitoefening van hun ambt bewaren alle personeelsleden een strikte neutraliteit in hun betrekkingen met de politieke mandatarissen.

C.3 INTEGRITEIT EN WAARDIGHEID VAN HET AMBT 26. De personeelsleden moeten elk misbruik bij hun optreden uitsluiten (24). Het is de personeelsleden verboden, zelfs buiten hun functies, maar uit dien hoofde, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenpersonen, giften, beloningen of welke voordelen ook te vragen, te eisen of aan te nemen (25).

Zij mogen echter wel kleine symbolische geschenken aanvaarden die hun wegens hun ambt of wegens de uitvoering van hun plichten worden aangeboden.

Zelfs buiten de uitoefening van hun ambt maken de personeelsleden geen gebruik van hun hoedanigheid om aan hun verantwoordelijkheid te ontsnappen wanneer ze een fout hebben begaan.

De personeelsleden maken geen misbruik van hun bevoegdheden, alsook van de middelen en faciliteiten die aan hun ambt zijn verbonden. Aldus verschaffen zij noch zichzelf noch derden voordelen die ze zonder dit misbruik niet of niet in dezelfde mate zouden hebben bekomen en berokkenen ze evenmin derden zelfs eventuele nadelen.

Zij ondernemen geen enkele vorm van leurpraktijk of formuleren geen enkel verzoek waarbij ze zich zouden beroepen op het feit dat ze deel uitmaken van de politieorganisatie.

Alleen de door de overheid erkende solidariteitsacties worden door of binnen de politiediensten met hun steun uitgevoerd. 27. Behoudens een specifieke regelgeving terzake, maken de personeelsleden geen gebruik voor privé-doeleinden, van middelen zoals voertuigen, materieel of software die de politieorganisatie hen ter beschikking stelt. In het bijzonder voor wat de communicatiemiddelen betreft, zijn zij zich ervan bewust dat controlemechanismen in werking kunnen worden gesteld om misbruik ervan te voorkomen, ook al is de inhoud van privé-boodschappen gedekt door de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het briefgeheim. 28. Het personeelslid vermijdt elke gedraging, zelfs buiten de uitoefening van het ambt, die het vervullen van de ambtsplichten in de weg kan staan of met de waardigheid van het ambt strijdig is (26). Zij vermijden eveneens elke gedraging die het vertrouwen van de bevolking in de politie kan aantasten.

C.4 LOYAUTEIT 29. De personeelsleden moeten eerbied tonen voor het Staatshoofd, de andere gestelde machten en de overheidsinstellingen (27). Bij de uitoefening van hun ambt tonen de personeelsleden eerbied voor de internationale en nationale democratische instellingen, alsook voor hun symbolen.

Zij oefenen op loyale wijze hun ambt uit onder het gezag van de politieoverheden, alsook onder leiding van hun chef.

Zij handelen en gedragen zich bij de uitoefening van hun ambt overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, de strategie en de richtlijnen van de overheid. Zij laten zich leiden door overwegingen van wettelijkheid, billijkheid, opportuniteit en doeltreffendheid. 30. De personeelsleden formuleren hun raadgevingen, adviezen, opties en verslagen op een precieze, volledige en concrete wijze.Ze voeren met ijver en plichtsbesef de richtlijnen van de overheid waarvan ze afhangen en de programma's en actieplannen, uit. 31. Het personeelslid dat meent dat het niet kan akkoord gaan met de beleidslijn die als gedragslijn voor de dienst wordt vastgelegd, heeft het recht te trachten zijn chefs, met tact, van zijn visie te overtuigen, zonder dat tegen hem een rechtstreekse of onrechtstreekse sanctie kan genomen worden omdat het zijn mening heeft geuit.Indien het daar niet in slaagt, moet het zich schikken naar dit beleid. 32. De personeelsleden nemen hun eigen verantwoordelijkheden op. D. RECHT VAN MENINGSUITING - BEROEPSGEHEIM 33. Met inachtneming van punt 34, heeft het personeelslid het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan het kennis heeft uit hoofde van zijn ambt (28). Binnen die perken, kan het personeelslid vrij spreken en publiceren (29).

Bij de uitoefening van het spreekrecht ziet het personeelslid erop toe : 1° het belang van de dienst en de waardigheid van het ambt niet te schaden;2° geen schade te berokkenen aan de gestelde machten, overheidsinstellingen en derden;3° informatie te verstrekken die zo volledig en zo correct mogelijk is;4° duidelijk te maken dat het spreekt als gemandateerde dan wel in persoonlijke naam, en een duidelijk onderscheid te maken tussen objectieve feiten en persoonlijke meningen (30). In die geest is het wenselijk dat het personeelslid, vóór het een interview toestaat, overlegt met de dienst die instaat voor de relaties met de media of met zijn eigen dienstchef.

Dit punt geldt onverminderd de bepalingen van het syndicaal statuut. 34. Bij de uitoefening van hun recht op vrije meningsuiting over de feiten waarvan ze kennis krijgen tijdens de uitoefening van hun functie nemen de personeelsleden de deontologische principes in acht, inzonderheid de algemene en specifieke wettelijke en reglementaire voorschriften inzake het beroepsgeheim, het geheim van het onderzoek en de discretieplicht (31). Het is de personeelsleden verboden, zelfs na het beëindigen van hun ambt, die gegevens bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en vrijheden van de burger, en in het bijzonder het privé-leven. Dit verbod geldt bovendien voor gegevens die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen (32). 35. De uitoefening van het recht van meningsuiting kan bijdragen tot het vestigen van de aandacht van de bevoegde overheden op noodzakelijke bijsturingen van het beleid of op eventuele tekortkomingen van de administratie of om de communicatie tussen de administratie en de bevolking te optimaliseren.Wanneer men er met dit doel een beroep op doet, kan dit geen aanleiding geven tot een rechtstreekse of onrechtstreekse sanctie.

Op statutair vlak geldt ditzelfde recht ook voor de rechten van verdediging, alsook voor de functioneringsgesprekken en de evaluatiegesprekken. 36. De personeelsleden leven de uitgevaardigde regels na inzake beveiliging en klassering van de briefwisseling en van de documenten.37. Elk personeelslid dat beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek, is tot geheimhouding verplicht (33). Onverminderd de leer van het gedeeld beroepsgeheim, kan een afwijking terzake worden toegestaan door de procureur-generaal (34), de procureur des Konings (35), de onderzoeksrechter (36) of elke door de wet aangeduide instantie.

E. OPLEIDING 38. De personeelsleden hebben recht op informatie, opleiding en voortgezette opleiding zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakuitoefening in de politiediensten, als om te voldoen aan de vereisten inzake functioneringsevaluatie, bevordering en baremische loopbaan (37). De personeelsleden moeten zich op de hoogte houden van de evoluties in de materies waarmee zij beroepsmatig zijn belast (38).

Zij spannen zich dus in om hun kennis en bekwaamheid in de beroepsdomeinen waarmee ze zijn belast, zelf actueel te houden en te ontwikkelen.

Zij leggen er zich eveneens op toe om de lichamelijke fitheid die noodzakelijk is voor de goede uitoefening van hun functies, te behouden.

Naar best vermogen en rekening houdend met hun functie, dragen de personeelsleden bij tot de ontwikkeling van de beroepsbekwaamheden van hun collega's.

F. VOORKOMEN - HOUDING - GEDRAG 39. Behoudens wanneer de specifieke aard van hun opdracht of de bijzondere omstandigheden een afwijking rechtvaardigen, zijn de kledij, het haar en het voorkomen van de personeelsleden bij de uitoefening van hun ambt verzorgd, niet-provocerend en niet-excentriek.40. De personeelsleden in uniform besteden bijzondere aandacht aan het onderhoud en de netheid van dat uniform en de bijbehorende uitrusting. Zij behoeden zich ervoor burgerkledij en beroepskledij of attributen te mengen.

Tijdens hun interventies zorgen ze voor een maximale eenvormigheid van de kledij en de uitrusting. Deze zijn altijd in overeenstemming met de reglementaire bepalingen, zowel wat hun aard als de omstandigheden van het gebruik ervan betreft. In het bijzonder wordt rekening gehouden met de imperatieven inzake persoonlijke veiligheid. 41. De personeelsleden zijn weloverwogen in hun handelingen en woorden en weren grof taalgebruik, vrijpostigheden en misplaatste gebaren. De personeelsleden behandelen eenieder op beleefde, tactvolle en hoffelijke wijze. Ze bewaren hun zelfbeheersing en vermijden elke vorm van vijandig, agressief, provocerend, minachtend of vernederend gedrag.

De personeelsleden onthouden zich van pesterijen en geven blijk van doorzicht, zin voor maat maar ook van vastberadenheid.

De personeelsleden gedragen zich voorbeeldig, in het bijzonder door zelf de wetten en reglementen na te leven. 42. De personeelsleden dragen als een goede huisvader zorg voor het materieel, de uitrusting, de voertuigen, de lokalen en de software die hun ter beschikking worden gesteld.In die geest voorkomen ze beschadigingen en vermijden ze onnodige kosten en verspilling.

Ze treffen de nodige maatregelen om diefstal, misbruik of beschadiging van het materieel, de uitrusting, de voertuigen en de dienstwapens te voorkomen. Ze voorkomen indringing in de lokalen van de politiediensten alsook in de software. 43. De personeelsleden vermijden het nemen van ondoordachte risico's, om derden, collega's of zichzelf niet bloot te stellen aan gevaren die niet in verhouding staan tot de belangen die ze willen verdedigen.44. De personeelsleden gebruiken geen alcohol tijdens de dienst.In uitzonderlijke situaties kan de dienstchef, onder zijn verantwoordelijkheid, een voorafgaande afwijking toekennen. Misbruik ervan is totaal uit den boze.

Zij waken er bovendien over om zich bij de geplande diensten niet onder invloed van alcohol aan te bieden.

Zonder medisch voorschrift gebruiken de personeelsleden tijdens de dienst geen slaapmiddelen, verdovende middelen of hallucinogene of psychotrope stoffen. Zij waken er bovendien over om zich bij de geplande diensten niet onder invloed van deze middelen of stoffen aan te bieden.

De personeelsleden met dienst die duidelijk tekenen van alcoholintoxicatie vertonen, onderwerpen zich in voorkomend geval aan een ademtest volgens de wettelijke voorschriften (39).

Wanneer ze in dienst tekenen vertonen van druggebruik, onderwerpen ze zich in voorkomend geval aan een detectietest volgens de wettelijke voorschriften die terzake van toepassing zijn.

G. WELZIJN OP HET WERK 45. Ongeacht de functies die ze uitoefenen, dragen de personeelsleden in hun doen en laten op het werk naar best vermogen zorg voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen. Daartoe moeten ze in het bijzonder : - op de juiste wijze gebruik maken van zowel de collectieve als de individuele beschermingsmiddelen en -uitrustingen die hun ter beschikking worden gesteld; - de aangebrachte veiligheidsvoorzieningen intact houden, uitgezonderd in geval van dringende noodzaak; - hun chefs of de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk onmiddellijk op de hoogte brengen van elke situatie waarvan ze redelijkerwijze kunnen vermoeden dat ze een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid of de gezondheid met zich meebrengt, alsook van elk vastgesteld gebrek in de veiligheidsvoorzieningen (40); - samenwerken met hun chefs, de interne dienst voor preventie en bescherming en het Comité voor preventie en bescherming op het werk, bij het vervullen van de taken of verplichtingen inzake welzijn op het werk, zowel wat de interne als externe werkomgeving betreft, als het beveiligen van de werkplaats en van de arbeidsomstandigheden, en dat binnen hun werkterrein; - de voertuigen besturen met de nodige omzichtigheid en bijzonder voorzichtig zijn bij de manipulatie van wapens; - bijdragen tot de goede orde en hygiëne op het werk; - de rechten van niet-rokers naleven en doen naleven.

Zij passen zich in het geïntegreerde totale preventie- en beschermingsbeleid in dat binnen de instelling wordt ontwikkeld en spelen er een actieve rol in, binnen het wettelijk en reglementair kader terzake. HOOFDSTUK 3. - Uitoefening van het politieambt A. NALEVING EN BESCHERMING VAN DE DOOR DE GRONDWET GEWAARBORGDE VRIJHEDEN EN RECHTEN 46. De leden van het operationeel kader gaan in alle situaties - in het bijzonder in de situaties waarin aan de door de Grondwet gewaarborgde vrijheden en rechten afbreuk moet worden gedaan - vooraf na of de bevelen die zij geven en de daden die zij stellen gegrond zijn op een wettelijke of reglementaire basis en of de modaliteiten van hun optreden wel in verhouding staan tot het nagestreefde doel. Zij bevelen noch voeren enige willekeurige daad uit die een inbreuk is op deze rechten en vrijheden, zoals onder meer wederrechtelijke en willekeurige aanhouding, vrijheidsberoving of woonstschennis.

B. NALEVING VAN DE PROCEDUREREGELS 47. De personeelsleden leven de procedureregels na die vervat zijn in het Wetboek van Strafvordering, in de andere wettelijke en reglementaire voorschriften en in de ministeriële omzendbrieven en richtlijnen van de parketten.Zodoende waarborgen zij de rechten van de rechtsonderhorigen, bieden ze de bevoegde magistraten de mogelijkheid hun ambt doeltreffend uit te oefenen en bevorderen ze het harmonieuze verloop van de eventuele vaststellingen, onderzoeken en strafrechtelijke vervolgingen.

Die verplichting is in het bijzonder van toepassing wanneer er sprake is van voorlopige hechtenis of wanneer een beroep wordt gedaan op de bijzondere opsporingsmethoden of bij een proactieve aanpak van de misdaadfenomenen.

C. INFORMATIEVERSTREKKING AAN DE OVERHEDEN 48. De personeelsleden brengen de bevoegde gerechtelijke overheden, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de wet op het politieambt, op de hoogte van de inlichtingen en gegevens die nodig zijn om die overheden de mogelijkheid te bieden de leiding over de opsporings- of gerechtelijke onderzoeken effectief uit te oefenen (41). Zij delen deze elementen ook mee aan de andere politiediensten die ze nodig hebben om hun taken correct uit te voeren en aan de verschillende internationale en nationale overheden die door de wet op het politieambt en andere wettelijke bepalingen worden bepaald.

Ongeacht de context waarin de personeelsleden hun opdrachten van politie uitoefenen, stellen ze onverwijld en zonder enige beperking de bevoegde bestuurlijke en/of gerechtelijke overheden in kennis van informatie die voor de uitoefening van de bestuurlijke en/of gerechtelijke politie van belang is met naleving van de geldende dwingende richtlijnen.

D. GEBRUIK VAN DWANG OF GEWELD 49. Om hun opdrachten te vervullen, gebruiken de personeelsleden slechts dwangmiddelen onder de voorwaarden die door de wet worden bepaald (42). Bij het vervullen van zijn opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie kan elke politieambtenaar, rekening houdend met de risico's die zulks meebrengt, geweld gebruiken om een wettig doel na te streven dat niet op een andere wijze kan worden bereikt (43).

Elk gebruik van geweld moet redelijk zijn en in verhouding tot het nagestreefde doel (44).

Aan elk gebruik van geweld gaat een waarschuwing vooraf, tenzij dit gebruik daardoor onwerkzaam zou worden (45).

De personeelsleden die overeenkomstig de wet dwang of geweld mogen gebruiken, vergewissen zich ervan dat : - het doel dat door de interventie wordt nagestreefd, wettelijk is; - dat doel niet op een minder gewelddadige manier, zoals de overreding of de dialoog, kan worden bereikt; - de gebruikte middelen redelijk zijn en in verhouding tot het nagestreefde doel en de omstandigheden terzake. Dit impliceert dat de minst gewelddadige, gepaste manier van optreden wordt gebruikt en dat een bepaalde differentiatie en gradatie in de gebruiksmodaliteiten van geweld moet bestaan.

Mits naleving van voormelde principes, kunnen de politieambtenaren slechts gebruik maken van vuurwapens tegen personen in de volgende gevallen : 1° in het geval van wettige verdediging in de zin van de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek;2° tegen gewapende personen of in de richting van voertuigen aan boord waarvan zich gewapende personen bevinden, in geval van misdaad of van een op heterdaad ontdekt wanbedrijf in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering, welke misdaad of welk wanbedrijf met geweld zijn gepleegd, indien redelijkerwijze mag aangenomen worden dat die personen in het bezit zijn van vuurwapens klaar voor gebruik en dat zij deze wapens zullen gebruiken tegen personen;3° wanneer in het geval van volstrekte noodzakelijkheid, de politieambtenaren de aan hun bescherming toevertrouwde personen, posten, vervoer van gevaarlijke goederen of plaatsen op geen andere wijze kunnen verdedigen. In dit geval mogen de vuurwapens slechts gebruikt worden overeenkomstig de richtlijnen en onder verantwoordelijkheid van een officier van bestuurlijke politie; 4° wanneer in het geval van volstrekte noodzakelijkheid, de politieambtenaren de personen die aan hun bescherming zijn toevertrouwd in het raam van de uitvoering van een opdracht van gerechtelijke politie op geen andere wijze kunnen verdedigen. In dit geval mogen de vuurwapens enkel worden gebruikt overeenkomstig de richtlijnen en onder verantwoordelijkheid van een officier van gerechtelijke politie (46).

Het gebruik van wapens geregeld in 2°, 3° en 4°, geschiedt eerst na waarschuwing met luide stem of met enig ander beschikbaar middel, een waarschuwingsschot inbegrepen, tenzij dit gebruik daardoor onwerkzaam zou worden (47). 50. Wanneer de leden van het operationeel kader geconfronteerd worden met fysiek geweld of met een reële dreiging van fysiek geweld tegen henzelf of tegen derden, hebben zij het recht maar ook de plicht om -binnen de grenzen van de wettelijke voorschriften- op de meest doeltreffende en kordate manier op te treden ten einde het geweld te beëindigen of te voorkomen. Aangezien zij op elk ogenblik met geweld kunnen worden geconfronteerd of kunnen genoodzaakt worden om dwang aan te wenden, krijgen zij terzake een geschikte fysieke en mentale opleiding en een adequate uitrusting. Dit wordt hen verleend op basis van de bijzonderheden van hun dienst of van de taken die hen worden toevertrouwd.

E. BEHANDELING VAN PERSONEN DIE VAN HUN VRIJHEID ZIJN BEROOFD 51. De personeelsleden zijn verantwoordelijk voor iedere persoon die het voorwerp is van een vrijheidsberovende maatregel of toestand en die zij moeten bewaken of die onder hun toezicht wordt geplaatst.Zij nemen de noodzakelijke maatregelen om ongevallen, ontsnappingen of samenspanningen met derden te voorkomen en ze oefenen met dit doel een effectieve bewaking uit.

Ze eerbiedigen de waardigheid van alle personen die aldus onder hun toezicht staan en onthouden er zich van die personen te onderwerpen aan een onmenselijke en onterende behandeling of aan represailles.

De personeelsleden helpen de personen die onder hun toezicht staan en die klaarblijkelijk geneeskundige verzorging nodig hebben. Ze dienen onverwijld de eerste hulp toe of laten die toedienen in afwachting van medische verzorging door de daartoe gevorderde bevoegde diensten. Ze verlenen hen toegang tot de sanitaire voorzieningen en zorgen eveneens voor de bevoorrading in voedsel en drank, overeenkomstig de richtlijnen terzake. 52. De politieambtenaren belast met de begeleiding en/of de bescherming van gevangenen of de van hun vrijheid beroofde personen, zorgen er tijdens hun opdracht voor dat de veiligheid noch de waardigheid van deze personen wordt aangetast.53. De personeelsleden mogen aangehouden, gevangen of opgehouden personen, buiten noodzaak, niet aan publieke nieuwsgierigheid blootstellen (48). Zij mogen deze personen zonder hun instemming niet onderwerpen of laten onderwerpen aan vragen van journalisten of derden die vreemd zijn aan de zaak, noch van hen beeldopnamen maken of laten maken behalve die welke bestemd zijn voor hun identificatie of voor andere door de bevoegde gerechtelijke instantie vastgestelde doeleinden (49).

Behalve om hun verwanten te verwittigen, mogen zij de identiteit van de betrokken personen niet bekend maken zonder daartoe de instemming van de bevoegde gerechtelijke instantie te hebben gekregen (50).

F. EERBIED VOOR DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER 54. De personeelsleden eerbiedigen en beschermen in de uitoefening van hun ambt het privé-leven van de burgers en de personeelsleden.Zij vermijden het nodeloos indringen in de werk- en woonomgeving van personen die het voorwerp uitmaken van een onderzoek.

Zij onthouden zich van misplaatste nieuwsgierigheid en van indiscretie, zowel bij het inzamelen van informatie van persoonlijke aard, dit wil zeggen met betrekking tot een geïdentificeerde of identificeerbare persoon, als bij de verschillende al dan niet geautomatiseerde verwerkingsprocédés, de raadpleging, de exploitatie en de onthulling ervan.

G. VERGARING, BEHEER EN RAADPLEGING VAN DE INFORMATIE 55. Bij het vervullen van de opdrachten die hun zijn toevertrouwd, kunnen de politiediensten gegevens van persoonlijke aard en inlichtingen inwinnen en verwerken, meer bepaald met betrekking tot de gebeurtenissen, de groeperingen en de personen die een concreet belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie en voor de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie (51). Deze gegevens en inlichtingen kunnen enkel worden medegedeeld aan de overheden vastgesteld in de wet (52).

Het inwinnen, de verwerking en het toezenden van deze inlichtingen en gegevens gebeurt overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Deze inlichtingen en gegevens moeten in rechtstreeks verband staan met de bestaansreden van het gegevensbestand en beperkt blijven tot de vereisten die eruit voortvloeien (53).

De politiediensten zenden ambtshalve en rechtstreeks deze inlichtingen en gegevens aan de algemene nationale gegevensbank toe (54). 56. De personeelsleden die instaan voor de inlichtingencyclus, zijn gehouden tot het beroepsgeheim en worden vooraf op de hoogte gebracht van deze verplichting. Ze kijken de relevantie, de oorsprong en de juistheid van de informatie na. Ze ijveren ervoor de gegevens bij te werken, de onjuiste gegevens te verbeteren en de gegevens die vervallen zijn of in tegenspraak met de wet werden verkregen, te schrappen.

Ze nemen de nuttige voorzorgsmaatregelen om de veiligheid van de geregistreerde gegevens te bewerkstellingen en met name te beletten dat ze worden vervormd, aangetast of meegedeeld aan personen die geen machtiging hebben gekregen tot inzage ervan.

Ze zorgen voor de regelmatigheid van de overzending van gegevens.

H. LEGITIMATIE - IDENTIFICATIE 57. Behalve wanneer de omstandigheden het niet toelaten, doen de personeelsleden die in burgerkledij tegenover een persoon optreden, of ten minste één van hen, van hun hoedanigheid blijken door middel van het legitimatiebewijs waarvan zij houder zijn (55). Hetzelfde geldt wanneer leden van het operationeel kader in uniform zich aanmelden aan de woning van een persoon (56).

De leden van het operationeel kader zorgen er in alle omstandigheden voor dat zij zowel door de bevolking als door hun collega's als dusdanig kunnen worden herkend. Daartoe dragen zij op passende wijze hun uniform en uitrusting of hun armband en passen zij de adequate interventietechnieken toe. Indien verwarring zou kunnen bestaan, tonen zij hun legitimatiekaart, ook als ze in uniform zijn, tenzij de omstandigheden het niet mogelijk of opportuun maken.

Telkens wanneer de feitelijke omstandigheden het mogelijk maken, neemt de interveniërende dienst of het betrokken personeelslid de noodzakelijke maatregelen om bij een interventie elke mogelijke vergissing te vermijden. Dit houdt met name in dat de dienst of het personeelslid te gelegener tijd de lokale overheden en de lokale politie op de hoogte brengt van de acties die binnen hun ambtsgebied gepland zijn of plaatsvinden en dit voor zover dat deze informatie niet van die aard is dat ze het welslagen van die acties in gevaar brengt.

Bij interventies in uniform op een openbare plaats of ter gelegenheid van telefonische contacten, delen de personeelsleden hun naam en het korps of de dienst waartoe zij behoren mee, zeker wanneer de persoon waarmee ze te maken krijgen ernaar vraagt, tenzij de omstandigheden het niet mogelijk of opportuun maken, zoals bijvoorbeeld in het raam van de handhaving van de openbare orde.

I. NIET-INMENGING IN DE POLITIEFUNCTIES 58. De agenten van politie zijn geen politieambtenaren, maar hebben een beperkte politiebevoegdheid (57). Zij mogen geen opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie uitvoeren, behalve de bevoegdheden die hen uitdrukkelijk zijn toegekend door de wet, zoals onder meer die inzake de politie van het wegverkeer en die om toe te zien op de naleving van gemeentelijke politieverordeningen (58).

Binnen die bevoegdheden kunnen zij de identiteit van iedere persoon die een misdrijf heeft begaan controleren (59). 59. De leden van het administratief en logistiek kader oefenen geen politiebevoegdheid uit tenzij deze hen uitdrukkelijk door de wet wordt toegekend (60). J. VERBALISERING - PRIORITEITEN 60. Bij de vaststelling van misdrijven, treden de leden van het operationeel kader, in de geest van de gemeenschapsgerichte politiezorg, oordeelkundig op zonder in pesterijen te vervallen. Tijdens hun optreden houden zij rekening met de feitelijke omstandigheden, met name de objectieve en subjectieve ernst van het misdrijf, de veiligheidsvoorschriften of nog met de andere taken die zij op dat ogenblik moeten vervullen. 61. De personeelsleden voeren hun opdrachten uit overeenkomstig de richtlijnen die hen zijn gegeven op basis van de prioriteiten zoals die onder meer worden omschreven in het nationaal veiligheidsplan en de zonale veiligheidsplannen. K. POLITIEVERHOOR - ONDERVRAGING 62. De onderzoekers besteden zo veel mogelijk aandacht aan de kwaliteit en de getrouwheid van de registratie en de weergave van de verhoren, ondervragingen en confrontaties die zij uitvoeren. Ze delen aan de betrokken personen mee welke hun rechten zijn overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering. Ze respecteren hun recht om te zwijgen en dwingen hen niet om een misdrijf te bekennen.

Ze gebruiken nooit geweld, mishandeling of immorele handelingen om bekentenissen of informatie te bekomen.

L. BIJSTAND AAN SLACHTOFFERS 63. De personeelsleden brengen de personen die hulp of bijstand vragen in contact met gespecialiseerde diensten (61). Zij verlenen bijstand aan de slachtoffers van misdrijven, inzonderheid door hun de nodige informatie te verstrekken (62).

Zo verstrekken ze onder meer de gegevens betreffende de procedure of techno-preventieve raadgevingen.

Zij schenken in het bijzonder aandacht aan de kwaliteit van het eerste contact. Dit eerste contact wordt gekenmerkt door een dynamische aanpak, een niet-routinematige behandeling, een luisterend oor, een begripvolle en geduldige houding, alsook door de dringende praktische hulp die door de omstandigheden is vereist.

M. HOUDING TEN OPZICHTE VAN DE PERS 64. In het raam van het naleven van de persvrijheid verhinderen de leden van het operationeel kader slechts de aanwezigheid van de pers op plaatsen waar de politie tussenbeide komt ingevolge de richtlijnen van de meerdere of in de mate dat dit vereist is voor de handhaving van de openbare orde, voor de veiligheid van personen, het bewaren van het beroepsgeheim of de bescherming van de privacy. Ze leven de wettelijke bepalingen en richtlijnen van de overheden inzake relaties met de pers na. HOOFDSTUK 4. - Andere aspecten van de deontologie van het personeel A. OPENBAARHEID VAN BESTUUR 65. Onder voorbehoud van de wettelijke beperkingen en mits eerbiediging van de reglementaire bepalingen terzake, hebben de personeelsleden recht op openbaarheid van bestuur met betrekking tot de zaken die hen aanbelangen (63). B. EVALUATIE 66. De evaluatie weegt hoofdzakelijk af hoe het personeelslid heeft gefunctioneerd en in welke mate het de vooropgestelde doelstellingen heeft bereikt.Zij draagt bij tot het verbeteren van de prestaties en levert nuttige inlichtingen voor het beleid van het personeel in de geïntegreerde politiediensten (64).

De evaluatie wordt gevoerd in een geest van dialoog en moedigt de personeelsleden aan, ongeacht hun positie in de organisatie, om de deontologie juist toe te passen. 67. De verantwoordelijken die belast zijn met het evalueren en het verbeteren van het gedrag van het personeel, houden rekening met de elementen die specifiek zijn voor elk concreet geval volgens de principes van redelijkheid en gezond verstand. C. SYNDICAAL STATUUT 68. Elk personeelslid kan zich aansluiten bij een syndicale organisatie van zijn keuze. Krachtens het syndicaal statuut beschikken de personeelsleden over een aantal syndicale rechten. De bevoegde overheid waarborgt de uitoefening van deze rechten.

D. BEROEPSONVERENIGBAARHEDEN 69. Onverminderd de in bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden en tenzij de betrokkene zich in non-activiteit wegens persoonlijke aangelegenheden bevindt, is de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader onverenigbaar met de uitoefening van : 1° een ander beroep;2° een openbaar ambt, een openbare opdracht of een openbaar mandaat;3° een opdracht of een dienst, zelfs als die onbezoldigd is, in particuliere ondernemingen met winstoogmerk;4° elke andere opdracht of dienst waarvan de minister van Binnenlandse Zaken de onverenigbaarheid heeft vastgesteld (65). Zij mogen noch rechtstreeks, noch via een tussenpersoon, enige handel drijven, als zaakwaarnemer optreden, deelnemen aan de leiding, het bestuur van of het toezicht op handelsvennootschappen, nijverheids- of handelsinstellingen (66).

Individuele afwijkingen van de voormelde verbodsbepalingen kunnen worden toegestaan, naargelang van het geval, door de commissaris-generaal, de burgemeester of het politiecollege, binnen het raam van de richtlijnen gegeven door de minister van Binnenlandse Zaken voor bijkomende betrekkingen, beroepen of bezigheden die niet het belang van de dienst schaden, noch afbreuk doen aan de waardigheid van de status van personeelslid (67).

De toestemming moet vooraf worden verkregen en kan afhankelijk worden gesteld van welbepaalde voorwaarden. Zij kan steeds worden ingetrokken (68).

De uitoefening van een dergelijke activiteit mag de beschikbaarheid en onafhankelijkheid van de begunstigde van deze afwijking niet in het gedrang brengen. 70. De personeelsleden van het administratief en logistiek kader mogen, noch rechtstreeks, noch via een tussenpersoon, enige bezigheid verrichten die kan schaden aan het vervullen van hun ambtsplichten of die aan de waardigheid van het ambt afbreuk doet (69). Het personeelslid van het administratief en logistiek kader meldt voorafgaandelijk en schriftelijk elke bezigheid die het beoogt uit te oefenen aan, naar gelang het geval, de commissaris-generaal, de burgemeester of het politiecollege (70).

De personeelsleden van het administratief en logistiek kader die personeelslid zijn van of een toelage of wedde ontvangen van de meergemeentezones, kunnen geen deel uitmaken van de politieraad of het politiecollege, noch van de gemeenteraad van één van de gemeenten van de meergemeentezone (71).

E. BURGERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID, RECHTSHULP EN ZAAKSCHADE 71. De personeelsleden van het operationeel kader (72) en de statutaire (73) en contractuele (74) personeelsleden van het administratief en logistiek kader genieten een rechtsbescherming inzake burgerlijke aansprakelijkheid vanwege de overheid als ze beantwoorden aan de bij wet bepaalde voorwaarden.72. De personeelsleden van het operationeel kader hebben recht op rechtshulp ten laste van de overheid als ze beantwoorden aan de bij wet bepaalde voorwaarden (75).73. De personeelsleden van het operationeel kader hebben recht op zaakschadevergoeding ten laste van de overheid als ze beantwoorden aan de bij wet bepaalde voorwaarden (76). F. BEHANDELING VAN DE KLACHTEN EN ONDERZOEKEN JEGENS DE POLITIE OF EEN PERSONEELSLID 74. De personeelsleden zijn gehouden gevolg te geven aan elke oproeping door het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten (77) of door de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie (78). Zij geven ook gevolg aan elke convocatie die door een parlementaire onderzoekscommissie tot hen wordt gericht (79).

Zij houden zich ter beschikking wannneer zij worden opgeroepen door de gerechtelijke overheden of door personen of diensten belast met intern toezicht of klachtenbehandeling.

Zij geven eveneens gevolg aan de vragen om inlichtingen van de voornoemde instanties. 75. De personeelsleden die menen het slachtoffer te zijn van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk, kunnen, mondeling of schriftelijk klacht indienen bij een vertrouwenspersoon of bij de preventieadviseur die gespecialiseerd is in de psychosociale aspecten van het werk en van geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk (80). De chefs waken erover dat dergelijke handelingen vermeden worden en zij treffen alle noodzakelijke maatregelen wanneer zij deze handelingen vaststellen (81).

G. TUCHTSTATUUT 76. Het bij wet bepaalde enige tuchtstatuut is van toepassing op de politieambtenaren, op de agenten van politie alsook op het personeel van het administratief en logistiek kader, met uitzondering van de personeelsleden in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst (82). De tuchtregeling beoogt de kwaliteit van de dienstverlening aan de bevolking te waarborgen en de uitoefening van het politieambt te verbeteren. 77. De toepassing van de tuchtprocedure of het treffen van maatregelen ten opzichte van contractuele personeelsleden, moet, voor alle actoren, beantwoorden aan de eisen inzake transparantie en bescherming van de rechten van de verdediging.Daarnaast moet ook aan de eisen inzake sereniteit, correctheid, onpartijdigheid, discretie en aan het principe van het vermoeden van onschuld worden voldaan. De bewijslast rust op de overheid. 78. Met het oog op het vaststellen van eventuele tuchtvergrijpen, verleent het personeelslid zijn loyale medewerking aan de tuchtrechtelijke onderzoeksdaden waarvan het het voorwerp niet uitmaakt of niet kan uitmaken.Het antwoordt eveneens nauwgezet op de gestelde vragen, behalve indien het zelf wordt aangeklaagd of kan worden aangeklaagd. Het overhandigt op vraag van de overheid de stukken of voorwerpen die nuttig zijn om de waarheid aan het licht te brengen.

Elk personeelslid is ertoe gehouden loyaal mee te werken aan de tuchtonderzoeken waarvan hij het voorwerp niet uitmaakt of waarvan hij het voorwerp niet kan uitmaken (83).

Met het oog op het vaststellen van eventuele tuchtvergrijpen verleent het personeelslid zijn medewerking aan de tuchtrechtelijke onderzoeksdaden waarvan hij het voorwerp niet uitmaakt of niet kan uitmaken, antwoordt hij, behalve indien hij zelf wordt aangeklaagd of kan worden aangeklaagd, nauwgezet op de gestelde vragen en overhandigt hij op vraag van de overheid de stukken of voorwerpen die nuttig zijn om de waarheid aan het licht te brengen, zelfs indien ze zich bevinden in de kast of het bureau waarover hij beschikt op de werkplaats (84).

H. BLIJK VAN ERKENNING 79. De chef toont zich erkentelijk jegens de personeelsleden die goed werk verrichten of die inspanningen leveren met het oog op het verbeteren van hun prestaties. Hij wijst daarbij op het nut van eenieders bijdrage.

Naargelang de situatie, prijst de chef de individuele persoon of het team. 80. De chef moedigt de personeelsleden aan, in het bijzonder zij die een specifieke verdienstelijke daad hebben gesteld of die zich onderscheiden hebben door de in deze code geformuleerde principes en waarden actief na te leven.81. De personeelsleden tonen zich onder elkaar collegiaal, in de zin dat zij het nut maar ook de kwaliteit van eenieders inbreng erkennen en elkaar aanmoedigen om de taken naar best vermogen waar te nemen en/of uit te voeren. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 mei 2006 houdende vaststelling van de deontologische code van de politiediensten.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL _______ Nota's (1) Art.123, tweede lid WGP. (2) Art.123, eerste lid WGP. (3) Art.14, eerste lid WPA. (4) Art.1, tweede lid WPA. (5) Art.1, derde lid WPA. (6) Art.1, eerste lid WPA. (7) In andere teksten ook "meerdere" genoemd.(8) Art.120, eerste lid WGP. (9) Art.120, tweede lid WGP. (10) Art.7 WPA. (11) Art.III.II.2, eerste lid RPPol. (12) Art.III.II.2, tweede lid RPPol. (13) Art.43, eerste lid WPA. (14) Art.32bis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. (15) Art.III.VII.2 RPPol. (16) Art.III.II.4 RPPol. (17) Art.8 van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten. (18) Art.8 van voormelde wet van 13 mei 1999. (19) Art.III.II.3 RPPol. (20) Art.125, tweede lid WGP. (21) Art.125, tweede lid WGP. (22) Art.127, tweede lid WGP. (23) Art.127, derde lid WGP. (24) Art.130, tweede lid WGP. (25) Art.130, derde lid WGP. (26) Art.132 WGP. (27) Art.132 WGP. (28) Art.48 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten en art. III.III.1 RPPol. (29) Art.49 van voormelde wet van 26 april 2002 en art. III.III.2, eerste lid RPPol. (30) Art.49 van voormelde wet van 26 april 2002 en art. III.III.2, tweede lid RPPol. (31) Art.48 van voormelde wet van 26 april 2002, art. III.III.1 RPPol en 131, eerste lid WGP. (32) Art.131, tweede lid WGP. (33) Art.28quinquies, § 1, tweede lid en 57, § 1, tweede lid van het Wetboek van strafvordering en 458 van het Strafwetboek. (34) Art.125 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. (35) Art.28quinquies, § 3 en 57, § 3 van het Wetboek van strafvordering. (36) Art.57, § 3 Wetboek van strafvordering. (37) Art.III.IV.1 RPPol. (38) Art.III.IV.2 RPPol. (39) Art.25, derde lid van voormelde wet van 13 mei 1999. (40) Art.25, tweede lid van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. (41) Art.40 en 44/1 tot 44/11 WPA, art. 28bis, 28ter, 29, 55 en 56 van het Wetboek van strafvordering en 119bis van de Nieuwe Gemeentewet. (42) Art.1, derde lid WPA. (43) Art.37, eerste lid WPA. (44) Art.37, tweede lid WPA. (45) Art.37, derde lid WPA. (46) Art.38, eerste lid WPA. (47) Art.38, tweede lid WPA. (48) Art.35, eerste lid WPA. (49) Art.35, tweede lid WPA. (50) Art.35, derde lid WPA. (51) Art.44/1, eerste lid WPA. (52) Art.44/1, derde lid WPA. (53) Art.44/2, eerste lid WPA. (54) Art.44/4, derde lid WPA. (55) Art.41, eerste lid WPA. (56) Art.41, tweede lid WPA. (57) Art.117, derde lid WGP. (58) Art.58, eerste lid WGP. (59) Art.58, tweede lid WGP. (60) Art.118 WGP. (61) Art.46, eerste lid WPA. (62) Art.46, tweede lid WPA. (63) Wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur.(64) Art.61 en 136 van voormelde wet van 26 april 2002 en art.

VII.I.4 RPPol. (65) Art.134, eerste lid WGP. (66) Art.134, tweede lid WGP. (67) Art.135, eerste lid WGP. (68) Art.135, tweede lid WGP. (69) Art.136, § 1, eerste lid WGP. (70) Art.136, § 1, tweede lid WGP. (71) Art.136, § 2 WGP. (72) Art.47 en 48 WPA. (73) Art.2 en 3 van de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen. (74) Art.18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. (75) Art.51 en 52 WPA. (76) Art.53 WPA. (77) Art.24 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie-en inlichtingendiensten. (78) Art.147 WGP. (79) Wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek.(80) Art.32nonies van voormelde wet van 4 augustus 1996. (81) Art.32quinquies, § 1 van voormelde wet van 4 augustus 1996. (82) Art.2 van voormelde wet van 13 mei 1999. (83) Art.25, eerste lid van voormelde wet van 13 mei 1999. (84) Art.25, tweede lid van voormelde wet van 13 mei 1999.

^