Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 maart 2005
gepubliceerd op 31 maart 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen

bron
federale agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2005022272
pub.
31/03/2005
prom.
10/03/2005
ELI
eli/besluit/2005/03/10/2005022272/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 MAART 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, inzonderheid op artikel 13, gewijzigd bij de wetten van 15 april 1965 en 27 mei 1997 en op artikel 14, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1981, bij het koninklijk besluit van 9 januari 1992 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001;

Gelet op de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 13 juli 1981 en 27 mei 1997 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001;

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, inzonderheid op artikel 5, tweede lid, 2° en 4°, vervangen bij de wet van 23 december 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 oktober 1997, 22 december 1997, 6 november 1999, 16 mei 2001, 18 maart 2002, 28 augustus 2002 en 31 juli 2004;

Gelet op de richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönoses en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van de Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van Richtlijn 92/117/EEG van de Raad;

Gelet op de Beschikking 2001/471/EG van de Commissie van 8 juni 2001 tot vaststelling van voorschriften voor het regelmatig doen controleren van de algemene hygiëne door de exploitanten in inrichtingen overeenkomstig Richtlijn 64/433/EEG betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees en Richtlijn 71/118/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van de productie en het in de handel brengen van vers vlees van pluimvee, gewijzigd bij de Beschikking 2004/379/CE;

Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité, ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 4 augustus 2004;

Gelet op het advies nr. 38058/3 van de Raad van State, gegeven op 8 februari 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 4 juli 1996 betreffende de algemene en bijzondere exploitatievoorwaarden van de slachthuizen en andere inrichtingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 maart 2002 en 31 juli 2004, wordt aangevuld als volgt : « 30° zoönose : ziekte en/of besmetting die langs natuurlijke weg direct of indirect tussen dieren en mensen kan worden overgedragen; 31° zoönoseverwekker : virus, bacterie, schimmel, parasiet of andere biologische entiteit waardoor een zoönose kan worden veroorzaakt.»

Art. 2.In artikel 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 augustus 2002, worden de paragrafen 5bis en 5ter ingevoegd, luidend als volgt : « § 5bis. Wanneer de exploitant een onderzoek doet naar de aanwezigheid van zoönoses en zoönoseverwekkers, moet hij de resultaten daarvan bijhouden en ervoor zorgen dat relevante isolaten worden bewaard gedurende een termijn die wordt voorgeschreven door het Agentschap dat daarbij rekening houdt met de incubatieperiode van het betrokken agens, zijn epidemiologie evenals met het type en de aard van het levensmiddel.

Desgevraagd deelt de exploitant de resultaten van de onderzoeken mee aan het Agentschap en stelt het isolaten ter beschikking. § 5ter. Wanneer in geval van een uitbraak van een door voedsel overgedragen zoönose de exploitant het Agentschap overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen informatie verschaft, dient hij ervoor te zorgen dat het betrokken levensmiddel, of een geschikt monster daarvan, zo bewaard wordt dat het onderzoek ervan in een laboratorium of het onderzoek van de uitbraak niet belemmerd wordt.

Het eerste lid geldt onverminderd voorschriften inzake productveiligheid, systemen voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen ter voorkoming en bestrijding van overdraagbare menselijke ziekten, levensmiddelenhygiëne, de algemene voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, in het bijzonder die betreffende noodmaatregelen en procedures voor het uit de handel nemen van levensmiddelen. »

Art. 3.In artikel 19, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 1997, wordt het eerste lid vervangen door het volgend lid : « De exploitanten van de uitsnijderijen en van de koel- en vrieshuizen waar vers vlees wordt opgeslagen dienen bovendien een register bij te houden waarin respectievelijk bij ontvangst en bij verzending van vers vlees, elke zending wordt vermeld met aanduiding van de datum, het gewicht, de diersoort, het begeleidend handelsdocument of het certificaat evenals de herkomst, respectievelijk de bestemming. Dit register dient tevens het verband tussen de ontvangen en verzonden zendingen weer te geven. »

Art. 4.In Bijlage I, hoofdstuk III, van hetzelfde besluit, wordt punt 4, aangevuld met volgend lid : « Ook ingeval gebruik mag worden gemaakt van een overeenkomstig de reglementering betreffende het vervoer van vlees verleende toestemming tot vervoer van niet geheel doorkoeld varkensvlees, mag de koeling in een slachthuis niet onderbroken worden onder het voorwendsel dat een kerntemperatuur van 16 °C of lager en/of een oppervlaktetemperatuur van 9 °C of lager is bereikt. »

Art. 5.In Bijlage III bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 1997 en 28 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in hoofdstuk II worden de punten 3bis en 3ter ingevoegd, luidend als volgt : « 3bis.Bemonsteringsprocedures en aantal te nemen monsters in slachthuizen met een geringe capaciteit In afwijking op punt 3, eerste en tweede lid, wordt in de slachthuizen met een geringe capaciteit een op jaarbasis aanvankelijk minimaal te nemen aantal monsters per diersoortengroep (runderen en eenhoevigen/varkens/schapen en geiten) bepaald. Het stemt voor elke diersoortengroep overeen met het totaal aantal slachtingen binnen deze groep gedurende het voorgaand kalenderjaar uitgedrukt in GVE en gedeeld door twintig, waarbij elk quotiënt wordt afgerond tot de hogere eenheid. Evenwel dienen per diersoortengroep waarvan in het voorafgaand jaar minstens vijf GVE werden geslacht, minstens twee monsters te worden genomen en in totaal minstens zes monsters.

Het nemen van het aldus bekomen aantal monsters wordt verspreid over het jaar naargelang de verwachte spreiding der slachtingen, rekening houdend met de spreiding der slachtingen in het voorafgaande jaar.

Tevens dient een spreiding van de monsternemingen over de dagen van de week nagestreefd.

Elk jaar wordt aldus vóór 15 januari een plan van monsternemingen vastgesteld waarin bij benadering per week en per diersoortgroep het aantal aanvankelijk te nemen monsters wordt vastgelegd. Evenwel, indien dit stelsel van monsternemingen niet van bij de jaaraanvang wordt opgestart, dient het plan slechts de rest van het kalenderjaar te omvatten en bij zijn berekening slechts rekening te houden met de overeenstemmende periode van het voorgaand kalenderjaar.

Alvorens de exploitant gebruik kan maken van dit stelsel van monsternemingen dient hij daartoe elk jaar de toestemming van de toezichthoudende dierenarts van het Agentschap te bekomen. Hij overlegt bij zijn aanvraag het plan van monsternemingen evenals de bewijsstukken van het aantal slachtingen waarop het is gesteund.

Indien tijdens de uitvoering van het plan mocht blijken dat de ontwikkeling van het reële aantal slachtingen een afwijking vertoont van meer dan 20 % tegenover het voorgaand jaar, wordt het plan aangepast overeenkomstig de instructies van de toezichtdierenarts van het Agentschap.

Indien een onaanvaardbaar resultaat wordt verkregen of twee marginale resultaten binnen de laatste vijf, wordt het aanvankelijk voorzien aantal monsters gedurende een periode van acht opeenvolgende weken verdubbeld en in elk geval tot één monster per week opgevoerd, met dien verstande dat het aldus bijkomend genomen aantal monsters niet mag worden meegerekend om het aanvankelijk bepaald minimum voor het jaar te behalen. 3ter. Bemonsteringsprocedures en aantal te nemen monsters in slachthuizen die niet voltijds in bedrijf zijn De andere slachthuizen dan deze met een geringe capaciteit, waar niet meer dan drie dagen per week wordt geslacht of waar bij courante activiteit niet meer dan 1 000 GVE per jaar worden geslacht, kunnen gebruik maken van de bepalingen onder punt 3bis, met uitzondering van het vijfde lid, indien de frequentie van monsterneming reeds werd teruggebracht tot eenmaal per twee weken overeenkomstig punt 3, eerste lid, en indien de resultaten opnieuw gedurende zes opeenvolgende weken bevredigend zijn.

Alvorens de exploitant gebruik kan maken van de bepaling van het eerste lid, dient hij daartoe de toestemming van de toezichthoudende dierenarts van het Agentschap te bekomen. Daartoe overlegt de exploitant bij zijn aanvraag de bewijsstukken die aantonen dat aan alle voorwaarden van het eerste lid is voldaan.

Indien een onaanvaardbaar resultaat wordt verkregen, dienen opnieuw de wekelijkse frequentie van bemonstering en het aantal te nemen monsters overeenkomstig punt 3, eerste lid, in acht genomen;

Indien een marginaal resultaat wordt verkregen, dienen opnieuw de tweewekelijkse frequentie van bemonstering en het aantal te nemen monsters overeenkomstig punt 3, eerste lid, in acht genomen. ». 2° in hoofdstuk II, wordt het punt 7, Verificatiecriteria, aangevuld met volgend lid : « Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bepalingen onder punt 3bis, wordt voor de toepassing van de tabellen 1 en 2 gehandeld op basis van n = 5 en c = 1.»; 3° in hoofdstuk III, wordt het punt 2 aangevuld met de volgende leden : « Indien alle resultaten gedurende een periode van zes maanden aanvaardbaar zijn, kan de termijn van twee weken bedoeld in het eerste lid op vier weken worden gebracht.Alvorens de exploitant gebruik kan maken van deze afwijking, dient hij daartoe de toestemming van de toezichthoudende dierenarts van het Agentschap te bekomen. Daartoe overlegt de exploitant bij zijn aanvraag de bewijsstukken die aantonen dat aan alle voorwaarden is voldaan.

Indien een onaanvaardbaar of marginaal resultaat wordt bekomen, dienen opnieuw de frequentie van bemonstering en het aantal te nemen monsters overeenkomstig het eerste lid, in acht genomen. »; 4° in hoofdstuk III wordt een punt 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « 2bis.Frequentie in de slachthuizen met geringe capaciteit en de uitsnijderijen met geringe capaciteit Ingeval de resultaten gedurende drie opeenvolgende maanden gunstig zijn, mag de frequentie worden verminderd tot de helft, mits toestemming van de toezichthoudende dierenarts van het Agentschap. De toestemming vervalt indien een ongunstig resultaat wordt bekomen.

Om te bereiken dat in een periode van zes maanden alle oppervlakken worden getest, moet er een schema opgesteld worden waarop staat aangegeven welke oppervlakken op welke dagen bemonsterd moeten worden.

De resultaten moeten geregistreerd worden »; 5° hoofdstuk V, punt 1, van de Franse tekst wordt vervangen als volgt : « 1.La production doit être contrôlée en effectuant des examens microbiologiques dans un laboratoire jugé adéquat d'un établissement agréé de l'exploitant ou dans un laboratoire agréé pour l'analyse des denrées alimentaires selon une fréquence journalière pour les viandes hachées et une fréquence hebdomadaire pour les préparations de viandes. »

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 7.Onze Minister bevoegd voor de Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^