Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 januari 1999
gepubliceerd op 20 februari 1999

Koninklijk besluit betreffende een steekproefenquête naar de arbeidskrachten

bron
ministerie van economische zaken
numac
1999011026
pub.
20/02/1999
prom.
10/01/1999
ELI
eli/besluit/1999/01/10/1999011026/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit betreffende een steekproefenquête naar de arbeidskrachten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985 en de wet van 21 december 1994, inzonderheid op de artikelen 1 tot 3, 16 en 18 tot 23;

Gelet op de Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad van 9 maart 1998 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de Gemeenschap;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor de Statistiek, gegeven op 25 november 1998; ;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op het feit dat deze bepalingen binnen de door de vernoemde Verordening (EG) nr. 577/98 bepaalde termijn moeten vastgesteld worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Frequentie van de enquête.

Elk jaar, te beginnen op 1 januari 1999, houdt het Nationaal Instituut voor de Statistiek een steekproefenquête naar de arbeidskrachten, hierna « enquête » genoemd.

Bij de enquête gaat het om een doorlopende enquête die kwartaal- en jaarresultaten oplevert.

De in de enquête waargenomen kenmerken hebben hoofdzakelijk betrekking op een kalenderweek (van maandag tot en met zondag), die referentieweek wordt genoemd.

De referentieweken worden uniform over het gehele jaar verdeeld.

Het interview vindt plaats in de drie weken die volgen op de referentieweek.

Art. 2.Enquête-eenheid en waarnemingsgebied : 1° De enquête wordt afgenomen bij een steekproef van huishoudens die op het tijdstip van de enquête hun verblijfplaats op het nationaal grondgebied hebben;2° De inlichtingen worden ingewonnen bij de huishoudens welke daartoe worden aangewezen volgens de selectiemethode bepaald in bijlage 1.De huishoudens worden er vooraf van verwittigd dat zij verplicht zijn de inlichtingen te verstrekken; 3° Voor de toepassing van dit besluit wordt onder « huishouden » verstaan, een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel twee of meer personen die, al dan niet door familiebanden verbonden, gewoonlijk eenzelfde woning betrekken en er samenleven.

Art. 3.Kenmerken van de enquête : § 1. Er wordt informatie verzameld over : a) de demografische achtergrond;b) de arbeidssituatie;c) de kenmerken van de eerste werkkring;d) duur van het werk;e) de tweede werkkring;f) de latente werkloosheid;g) werk zoeken;h) onderwijs en beroepsopleiding;i) vroegere arbeidservaring van niet-werkenden;j) situatie één jaar voor de enquête;k) belangrijkste arbeidssituatie;l) inkomen (facultatief);m) technische aspecten van het interview. § 2. De in § 1 bedoelde informatie kan worden aangevuld met een extra reeks variabelen, hierna « speciale module » genoemd.

Ieder jaar wordt een meerjarig programma van « speciale modules » vastgesteld.

In dit programma wordt voor iedere « speciale module » het onderwerp, de referentieperiode, de omvang van de steekproef vastgesteld. § 3. Het onderzoek geschiedt aan de hand van een vragenlijst overeenkomstig het in bijlage 2 gevoegde model.

Art. 4.Procedure § 1. De enquête verloopt in twee fases : a) De inlichtingen bedoeld in artikel 3 worden verzameld door middel van een individueel interview door enquêteurs aangeduid door de Minister van Economie;b) Drie maanden na het eerste onderhoud worden deze huishoudens opnieuw ondervraagd, bij voorkeur per telefoon of per brief. § 2. Uitzonderlijk kan de enquête bestaan uit een enkel telefonisch onderhoud.

Art. 5.De informatie die krachtens dit besluit wordt verzameld, mag later voor andere vormen van statistische en wetenschappelijke verwerking worden gebruikt, overeenkomstig de doelstellingen van de enquête.

Art. 6.De bijlagen bij dit besluit kunnen worden gewijzigd door de Minister die de statistiek onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 7.Overtreding van de bepalingen van dit besluit wordt opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19 tot 23 van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek.

Art. 8.Het koninklijk besluit van 10 april 1992 betreffende de organisatie van een jaarlijks steekproefonderzoek naar de arbeidskrachten is opgeheven.

Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Art. 10.Onze Minister van Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO

Bijlage 1 Steekproefplan voor de organisatie van de enquête naar de arbeidskrachten vanaf 1999 1. Aantal in de enquête opgenomen huishoudens Voor elk kwartaal wordt er een steekproef getrokken die voor heel het Rijk 11 960 huishoudens omvat;die huishoudens worden een eerste keer ondervraagd en nog eens na 13 weken. 2. Indeling van de steekproef De tien provincies van het Rijk, alsook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest krijgen een steekproef Mh berekend op basis van de vierkantswortel van het aantal Mh van de huishoudens die er verblijven, echter met minimum 800 huishoudens per provincie en per kwartaal, en minimum 1820 huishoudens per gewest en per kwartaal.3. Aanduiding van de huishoudens De huishoudens worden aangeduid met een tweetrapssteekproef met stratificatie.Als eerste trap geldt de statistische sectie. De sectie is een groep statistische sectoren, bepaald in het kader van de volkstelling. Binnen elke provincie gebeurt een systematische trekking van de secties, met een waarschijnlijkheid die evenredig is met het aantal huishoudens dat er woont.

De tweede trap wordt gevormd door het huishouden. Uit elke primaire eenheid neemt men 20 huishoudens, getrokken door middel van een systematische trekking zodanig dat het ganse bestand doorlopen wordt.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO

^