Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 december 2017
gepubliceerd op 22 december 2017

Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 21 november 2017 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2017032090
pub.
22/12/2017
prom.
10/12/2017
ELI
eli/besluit/2017/12/10/2017032090/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

10 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 21 november 2017 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 18 september 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/09/2017 pub. 06/10/2017 numac 2017013368 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten type wet prom. 18/09/2017 pub. 13/03/2019 numac 2019040504 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. - Duitse vertaling sluiten tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, de artikelen 15, 33, § 1, derde lid, en 86, § 1;

Gelet op de wet van 12 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/02/1998 pub. 07/01/1999 numac 1998015137 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met : 1. Overeenkomst tot wijziging van de Vierde A.C.S.-E.G.-Overeenkomst van Lomé van 15 december 1989, Slotakte en Protocol bij de Vierde A.C.S.-E.G.-Overeenkomst van Lomé naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie, ondertekend te Mauritius op 4 november 1995. - 2. Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde A.C.S.-E.G.-Overeenkomst, ondertekend te Brussel op 20 december 1995 (2) sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, artikel 12bis, § 2;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde reglement van de Nationale Bank van België van 21 november 2017 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme wordt goedgekeurd.

Art. 2.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 december 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

Bijlage bij het koninklijk besluit van 10 december 2017 tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 21 november 2017 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme Reglement van de Nationale Bank van België betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme De Nationale Bank van België, Gelet op de wet van 18 september 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/09/2017 pub. 06/10/2017 numac 2017013368 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten type wet prom. 18/09/2017 pub. 13/03/2019 numac 2019040504 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. - Duitse vertaling sluiten tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, de artikelen 15, 33, § 1, derde lid, en 86, § 1;

Gelet op de wet van 12 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/02/1998 pub. 07/01/1999 numac 1998015137 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking Wet houdende instemming met : 1. Overeenkomst tot wijziging van de Vierde A.C.S.-E.G.-Overeenkomst van Lomé van 15 december 1989, Slotakte en Protocol bij de Vierde A.C.S.-E.G.-Overeenkomst van Lomé naar aanleiding van de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie, ondertekend te Mauritius op 4 november 1995. - 2. Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde A.C.S.-E.G.-Overeenkomst, ondertekend te Brussel op 20 december 1995 (2) sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, artikel 12bis, § 2, Besluit : TITEL 1. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 18 september 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/09/2017 pub. 06/10/2017 numac 2017013368 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie, federale overheidsdienst binnenlandse zaken, federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst financien Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten type wet prom. 18/09/2017 pub. 13/03/2019 numac 2019040504 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten. - Duitse vertaling sluiten tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;2° "de Bank" : de Nationale Bank van België;3° "onderworpen financiële instelling" : een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2;4° "AMLCO" : de persoon/personen die is/zijn aangewezen met toepassing van artikel 9, § 2, van de wet;5° "occasionele verrichting" : een verrichting als bedoeld in artikel 21, § 1, 2°, a) of b), van de wet;6° "atypische verrichting" : een verrichting die niet strookt met de kenmerken van de cliënt, met het doel en de aard van de zakelijke relatie of van de betrokken verrichting, of met het risicoprofiel van de cliënt, en die hierdoor verband zou kunnen houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme;7° "genummerde rekening of overeenkomst" : een rekening of overeenkomst waarvan de omschrijving de identiteit van de cliënt niet vermeldt of die door de onderworpen financiële instelling in haar databank is geregistreerd zonder vermelding van die identiteit;8° "professionele tegenpartij" : een cliënt die een professionele cliënt is in de zin van artikel 2, eerste lid, 28°, van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten type wet prom. 02/08/2002 pub. 14/06/2018 numac 2018012337 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. - Officieuze coördinatie in het Duits. - Deel I type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003391 bron ministerie van financien Wet tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals verduidelijkt in deel I, eerste lid, van bijlage A bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, of die een in aanmerking komende tegenpartij is in de zin van artikel 2, eerste lid, 30°, van voornoemde wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten type wet prom. 02/08/2002 pub. 14/06/2018 numac 2018012337 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. - Officieuze coördinatie in het Duits. - Deel I type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003391 bron ministerie van financien Wet tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen sluiten, zoals verduidelijkt in artikel 3, § 1, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 3 juni 2007; Voor het overige hebben de in dit reglement gebruikte termen dezelfde betekenis als in de wet. HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit reglement is van toepassing op de onderworpen entiteiten als bedoeld in artikel 5, § 1, 4° tot 10°, van de wet.

TITEL 2. - Algemene risicobeoordeling en risicoclassificatie HOOFDSTUK 1. - Risicobeoordeling door de onderworpen financiële instellingen

Art. 3.De in artikel 16 van de wet bedoelde algemene risicobeoordeling voldoet aan de volgende vereisten : 1° ze wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO en goedgekeurd door de effectieve leiding;2° ze heeft betrekking op alle activiteiten van de onderworpen financiële instelling in België, alsook op de activiteiten verricht in het kader van het vrij verrichten van diensten in een andere lidstaat of in een derde land;3° ze is onderworpen aan een specifieke procedure die de modaliteiten ervan bepaalt, waaronder de modaliteiten voor de in artikel 17 van de wet bedoelde bijwerking ervan.De beoordeling moet worden bijgewerkt telkens er zich een gebeurtenis voordoet die een significante invloed kan hebben op één of meerdere risico's. Daarenboven verifieert de AMLCO minstens jaarlijks of de risicobeoordeling nog actueel is en vermeldt hij zijn bevindingen, en desgevallend de te verrichten bijwerkingen, in het verslag bedoeld in artikel 7.

Art. 4.De onderworpen financiële instellingen stellen verschillende risicocategorieën vast, waaraan zij geschikte waakzaamheidsmaatregelen koppelen.

Ze stellen deze risicocategorieën vast op basis van de in artikel 16 van de wet bedoelde algemene risicobeoordeling en van objectieve risicocriteria die onderling coherent gecombineerd zijn.

Voorts zien ze erop toe dat deze risicocategorieën hen in staat stellen om rekening te houden met : 1° de gevallen van hoog risico die zijn geïdentificeerd met toepassing van artikel 19, § 2, van de wet en, ten minste, met de gevallen bedoeld in de artikelen 37 tot 41 van de wet;2° in voorkomend geval, de gevallen van laag risico die zijn geïdentificeerd met toepassing van artikel 19, § 2, tweede lid, van de wet.

Art. 5.De onderworpen financiële instellingen leggen schriftelijk, op papier of via een elektronische informatiedrager vast op welke wijze de WG/FT-risico's die ze met toepassing van artikel 16 van de wet hebben geïdentificeerd en beoordeeld, in aanmerking worden genomen in het kader van de gedragslijnen, waaronder het in titel 3 van dit reglement bedoelde cliëntacceptatiebeleid, van de procedures en van de internecontrolemaatregelen die ze vaststellen in overeenstemming met artikel 8 van de wet. Ze houden dit geschrift ter beschikking van de Bank, teneinde te voldoen aan de vereiste van artikel 17, tweede lid, van de wet. HOOFDSTUK 2. - Risicobeoordeling op groepsniveau

Art. 6.§ 1. De onderworpen financiële instellingen die gevestigd zijn in een andere lidstaat of in een derde land, of die dochterondernemingen hebben die onderworpen financiële instellingen in België zijn, nemen gepaste maatregelen om te verzekeren dat deze bijkantoren en dochterondernemingen, elk voor wat hen betreft, een algemene risicobeoordeling verrichten van de WG/FT-risico's waaraan zij in hun land van vestiging zijn blootgesteld, en deze algemene risicobeoordeling aan hen overmaken. § 2. De onderworpen financiële instellingen bedoeld in artikel 5, § 1, 6°, a) tot c), en 7°, a) tot d), van de wet, waken erover dat er eveneens een algemene risicobeoordeling wordt verricht van de WG/FT-risico's die verbonden zijn aan de activiteiten die zij uitoefenen in een andere lidstaat of in een derde land via één of meerdere personen die daar zijn gevestigd en die de betrokken instelling daar vertegenwoordigen.

TITEL 3. - Organisatie en interne controle HOOFDSTUK 1. - Organisatie en interne controle binnen de onderworpen financiële instellingen Afdeling 1. - Compliancefunctie

Art. 7.De AMLCO stelt minstens eenmaal per jaar een activiteitenverslag op en bezorgt dit aan de effectieve leiding en het wettelijk bestuursorgaan. Dit verslag moet de effectieve leiding in staat stellen om kennis te nemen van de ontwikkeling van de WG/FT-risico's waaraan de onderworpen financiële instelling is blootgesteld, en om het passend karakter te waarborgen van de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen die ten uitvoer zijn gelegd met toepassing van artikel 8 van de wet. Afdeling 2. - Interne procedures

Onderafdeling 1. - Cliëntacceptatiebeleid

Art. 8.§ 1. De onderworpen financiële instellingen dienen een aan hun activiteiten aangepast cliëntacceptatiebeleid uit te stippelen en ten uitvoer te leggen, dat hun in staat stelt om, bij het aanknopen van een zakelijke relatie met cliënten of bij het uitvoeren van occasionele verrichtingen voor cliënten, een voorafgaand onderzoek te verrichten naar de WG/FT-risico's die zijn verbonden aan het profiel van de cliënt en aan de aard van de zakelijke relatie of de gewenste occasionele verrichting, alsook om maatregelen te nemen om de geïdentificeerde risico's te verminderen. § 2. Het cliëntacceptatiebeleid stelt de onderworpen financiële instellingen met name in staat hun volledige medewerking te verlenen aan de voorkoming van WG/FT via een passende kennisname en een passend onderzoek van de kenmerken van hun cliënteel, van de door hen aangeboden producten, diensten of verrichtingen, van de betrokken landen of geografische gebieden en van de leveringskanalen waarop een beroep wordt gedaan.

In hun cliëntacceptatiebeleid verdelen de onderworpen financiële instellingen hun cliënten over de verschillende risicocategorieën als bedoeld in artikel 4. § 3. Het cliëntacceptatiebeleid maakt het ook mogelijk om bindende bepalingen betreffende financiële embargo's ten uitvoer te leggen.

Art. 9.Het cliëntacceptatiebeleid van de onderworpen financiële instellingen bepaalt dat cliënten die mogelijk een specifiek risico vormen, pas als cliënt worden aanvaard na een passend onderzoek en nadat ter zake op een geschikt hiërarchisch niveau een beslissing is genomen. Hieronder ressorteren onder meer diegenen : 1° waarvan met toepassing van artikel 19, § 2, van de wet wordt vastgesteld dat ze een hoog risico inhouden, en ten minste diegenen die worden bedoeld in de artikelen 37 tot 41 van de wet;2° die vragen om de opening van genummerde rekeningen of de afsluiting van genummerde overeenkomsten als bedoeld in artikel 11. In het cliëntacceptatiebeleid wordt in voorkomend geval rekening gehouden met het feit dat er geen relevante informatie kon worden ingewonnen over het adres van de cliënt of, in voorkomend geval, over de geboorteplaats en -datum van de uiteindelijke begunstigde(n) van de cliënt, teneinde te bepalen of de in het eerste lid bedoelde maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de betrokken cliënt.

Onderafdeling 2. - Verzameling, verificatie en bijwerking van de identificatiegegevens

Art. 10.De onderworpen financiële instellingen identificeren en verifiëren de identiteit van de cliënten overeenkomstig de artikelen 26 tot 32 van de wet indien wordt betwijfeld of de persoon die een verrichting wenst uit te voeren in het kader van een voorheen aangegane zakelijke relatie, wel degelijk de in dit kader geïdentificeerde cliënt of zijn gemachtigde en geïdentificeerde lasthebber is.

Art. 11.Een onderworpen financiële instelling mag enkel een genummerde rekening openen of een genummerde overeenkomst afsluiten op voorwaarde dat de interne procedures die ze heeft vastgesteld met toepassing van artikel 8 van de wet : 1° voorzien in de voorwaarden waaronder deze rekeningen mogen worden geopend of deze overeenkomsten mogen worden afgesloten;2° voorzien in de modaliteiten voor de werking van deze rekeningen of overeenkomsten;3° bepalen dat deze voorwaarden en modaliteiten geen afbreuk mogen doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 8, § 1, van de wet bedoelde bepalingen en uit de bepalingen van dit reglement.

Art. 12.De door de onderworpen financiële instelling met toepassing van artikel 8 van de wet vastgestelde interne procedures voorzien daarnaast in : 1° precieze regels met betrekking tot de bewijsstukken of de betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen die overeenkomstig artikel 27, § 1, van de wet door de onderworpen financiële instelling worden aanvaard om de identiteitsverificatie uit te voeren.Hierbij wordt rekening gehouden met de kenmerken van de betrokken personen, met de individuele risicobeoordeling die wordt uitgevoerd met toepassing van artikel 19, § 2 van de wet, en met de risicoclassificatie die wordt uitgevoerd met toepassing van artikel 4] van dit reglement.

Voor de identiteitsverificatie kan specifieke identificatietechnologie worden aanvaard als een bewijsstuk of als een betrouwbare en onafhankelijke informatiebron in de zin van voornoemd artikel 27, § 1, van de wet, indien een analyse van de betrouwbaarheid van deze technologie dit rechtvaardigt; 2° wanneer uit de overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, van de wet uitgevoerde individuele risicobeoordeling blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de occasionele verrichting laag is : a) de informatie die overeenkomstig artikel 26, § 3, van de wet niet moet worden ingewonnen door de onderworpen financiële instelling;b) de informatie die overeenkomstig artikel 27, § 3, van de wet niet moet worden geverifieerd;3° indien uit de overeenkomstig artikel 19, § 2, eerste lid, van de wet uitgevoerde individuele risicobeoordeling blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de occasionele verrichting hoog is : a) de informatie waarvan de onderworpen financiële instelling overeenkomstig artikel 26, § 4, van de wet oordeelt dat deze haar in staat stelt de betrokken persoon op onbetwistbare wijze te onderscheiden van elke andere persoon, alsook de bijkomende informatie die indien nodig moet worden ingewonnen;b) de maatregelen die de onderworpen financiële instelling moet nemen om zich er met verhoogde aandacht van te vergewissen dat de documenten of informatiebronnen waarop ze een beroep doet om deze informatie te verifiëren, haar overeenkomstig artikel 27, § 4, van de wet een hoge mate van zekerheid verschaffen over haar kennis van de betrokken persoon;4° de maatregelen die de onderworpen financiële instelling moet nemen voor de identificatie van de lasthebber(s) van een cliënt overeenkomstig artikel 22 van de wet of van de vertegenwoordiger(s) van een cliënt, alsook voor de verificatie van hun identiteit, teneinde zich te vergewissen van de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de betrokken persoon/personen;5° de maatregelen die de onderworpen financiële instelling moet nemen om, met toepassing van artikel 23, § 1, tweede lid, van de wet, inzicht te verkrijgen in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt of lasthebber die een vennootschap, rechtspersoon, stichting, fiducie, trust of soortgelijke juridische constructie is;6° de maatregelen die de onderworpen financiële instelling moet nemen voor de identificatie en de verificatie van de identiteit van de uiteindelijke begunstigden van haar cliënten, van de lasthebbers van haar cliënten of van de begunstigden van levensverzekeringsovereenkomsten, in voorkomend geval ter aanvulling van de raadpleging van de in artikel 29 van de wet bedoelde registers.

Art. 13.Onverminderd de identificatie en de verificatie van de identiteit van de cliënten die professionele tegenpartijen zijn, en van hun uiteindelijke begunstigden conform de artikelen 21, 23 en 26 van de wet en de bepalingen van dit reglement, en voor zover de onderworpen financiële instellingen die een relatie met deze tegenpartijen aanknopen of verrichtingen met hen uitvoeren, zich ervan vergewissen dat die tegenpartijen en hun verrichtingen geen hoge WG/FT-risico's inhouden, kunnen de onderworpen financiële instellingen de identificatie van de werknemers van de cliënt die door hem gemachtigd zijn om in zijn naam verrichtingen uit te voeren, laten slaan op de naam, de voornaam, de geboortedatum en -plaats en de hiërarchische graad of de functies van die werknemers binnen het organigram van de cliënt, maar niet op hun adres.

De interne procedures van de onderworpen financiële instellingen die gebruikmaken van de in het eerste lid geboden mogelijkheid, bevatten een limitatieve opsomming van de categorieën van professionele tegenpartijen, alsook van de categorieën van zakelijke relaties of verrichtingen waarop de specifieke regels inzake identificatie en verificatie van de identiteit van de lasthebbers van de cliënten kunnen worden toegepast.

Art. 14.De onderworpen financiële instellingen die gebruikmaken van de in artikel 31 van de wet bepaalde mogelijkheid tot afwijking en die de identiteit van de in de artikelen 21 tot 24 van de wet bedoelde personen tijdens de zakelijke relatie verifiëren, leggen in hun interne regels passende maatregelen vast die garanderen dat wordt voldaan aan de in voornoemd artikel 31 gestelde voorwaarden.

Art. 15.Wanneer de onderworpen financiële instellingen niet kunnen voldoen aan hun verplichtingen tot identificatie en verificatie van de identiteit van een cliënt, zijn lasthebbers of zijn uiteindelijke begunstigden binnen de termijnen omschreven in de artikelen 30 en 31 van de wet, of aan hun verplichtingen tot bijwerking van deze identificatiegegevens, in overeenstemming met de wet, mogen zij, in plaats van een reeds aangeknoopte zakelijke relatie te beëindigen zoals wordt vereist in artikel 33, § 1, eerste lid, van wet, alternatieve beperkende maatregelen nemen indien de zakelijke relatie betrekking heeft op een van de volgende overeenkomsten : 1° een levensverzekeringsovereenkomst waarvan de eenzijdige opzegging strijdig is met andere bindende wettelijke of reglementaire bepalingen of bepalingen van openbare orde.In dat geval kan de onderworpen financiële instelling de betaling van aanvullende premies door de verzekeringnemer weigeren, onverminderd de gevolgen die overeenkomstig de wettelijke of reglementaire bepalingen aan de niet-betaling van een premie zijn verbonden; 2° een leningsovereenkomst waarvan de eenzijdige beëindiging de onderworpen financiële instelling zou blootstellen aan een ernstig en onevenredig nadeel.In dat geval weigert de onderworpen financiële instelling het geleende bedrag te verhogen en beëindigt ze de zakelijke relatie zo spoedig mogelijk.

In de in het eerste lid bedoelde gevallen leggen de onderworpen financiële instellingen overeenkomstig artikel 19, § 2 van de wet ten aanzien van de zakelijke relatie een waakzaamheid aan de dag die evenredig is met het opnieuw beoordeelde risiconiveau, rekening houdend met het feit dat deze zakelijke relatie niet beëindigd is.

Daarnaast weigeren de onderworpen financiële instellingen om andere zakelijke relaties aan te knopen met de betrokken cliënt en om occasionele verrichtingen uit te voeren voor die cliënt.

Onderafdeling 3. - Onderzoek van de verrichtingen 1. Opsporing van atypische verrichtingen Art.16. De onderworpen financiële instellingen brengen de volgende elementen schriftelijk ter kennis van hun aangestelden die rechtstreeks in contact staan met de cliënten of die belast zijn met de uitvoering van hun verrichtingen : 1° de passende criteria die hen in staat moeten stellen atypische verrichtingen op te sporen;2° de te volgen procedure om deze verrichtingen te onderwerpen aan een specifieke analyse onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO overeenkomstig artikel 45, § 1, van de wet, teneinde te bepalen of van deze verrichtingen vermoed kan worden dat ze verband houden met het witwassen van geld of financiering van terrorisme.

Art. 17.De onderworpen financiële instellingen maken gebruik van een toezichtssysteem voor de opsporing van atypische verrichtingen die in voorkomend geval mogelijk niet werden opgespoord door hun aangestelden die rechtstreeks in contact staan met de cliënten of die belast zijn met de uitvoering van hun verrichtingen.

Dat toezichtssysteem moet : 1° betrekking hebben op alle rekeningen, overeenkomsten en verrichtingen van de cliënten;2° gebaseerd zijn op nauwkeurige en relevante criteria die door elke onderworpen financiële instelling afzonderlijk worden vastgesteld, waarbij voornamelijk rekening wordt gehouden met de kenmerken van haar cliënteel, met de door haar aangeboden producten, diensten of verrichtingen, met de betrokken landen of geografische gebieden, en met de leveringskanalen waarop ze een beroep doet, en voldoende verfijnd zijn om atypische verrichtingen effectief te kunnen opsporen;3° een snelle opsporing van dergelijke verrichtingen mogelijk maken;4° geautomatiseerd zijn, behalve als de onderworpen financiële instelling kan aantonen dat dit niet vereist is gezien de aard, het aantal en het volume van de verrichtingen waarop toezicht moet worden gehouden;5° eerst aan een valideringsprocedure worden onderworpen en daarna geregeld opnieuw op zijn relevantie worden onderzocht, zodat het, indien nodig, kan worden aangepast aan de ontwikkeling van het cliënteel waartoe de onderworpen financiële instelling zich richt, van de door haar aangeboden producten, diensten of verrichtingen, van de betrokken landen en geografische gebieden, en van de leveringskanalen waarop ze een beroep doet. De in het tweede lid, tweede streepje, bedoelde criteria houden met name rekening met het specifieke WG/FT-risico dat verbonden is aan de verrichtingen die worden uitgevoerd door cliënten van wie de acceptatie aan striktere regels is onderworpen krachtens het in titel 3 bedoelde cliëntacceptatiebeleid. 2. Analyse van de atypische verrichtingen Art.18. Conform artikel 9, §§ 1 en 2 van de wet stellen de onderworpen financiële instellingen passende procedures vast om zo snel mogelijk, naar gelang van de omstandigheden, een analyse te verrichten van de atypische verrichtingen, teneinde overeenkomstig artikel 45 van de wet te bepalen of er een vermoeden moet worden gemeld aan de CFI met toepassing van artikel 47 van de wet.

Onderafdeling 4. - Nakoming van de verplichtingen inzake de voorkoming van WG/FT door lasthebbers, onderaannemers of derde zaakaanbrengers

Art. 19.Onderworpen financiële instellingen die voor het aanknopen of onderhouden van zakelijke relaties met cliënten of voor het uitvoeren van occasionele verrichtingen voor cliënten een beroep doen op lasthebbers of op onderaannemers, dienen aan deze tussenkomende personen schriftelijk te laten weten welke procedure zij, met inachtneming van de wet en dit reglement, bij de identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënten moeten volgen. Daarnaast moeten deze instellingen toezien op de naleving van deze procedures.

Art. 20.De onderworpen financiële instellingen brengen de volgende elementen schriftelijk ter kennis van hun lasthebbers en onderaannemers die rechtstreeks in contact staan met de cliënten : 1° de passende criteria die hen in staat moeten stellen atypische verrichtingen op te sporen;2° de te volgen procedure om deze verrichtingen te onderwerpen aan een specifieke analyse onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO overeenkomstig artikel 45, § 1, van de wet, teneinde te bepalen of van deze verrichtingen vermoed kan worden dat ze verband houden met het witwassen van geld of financiering van terrorisme.

Art. 21.Overeenkomstig artikel 42 van de wet mag een derde zaakaanbrenger een tussenkomst verrichten op voorwaarde dat de interne procedures van de onderworpen financiële instelling bepalen dat : 1° de onderworpen financiële instelling vooraf moet verifiëren of de derde zaakaanbrenger in voorkomend geval voldoet aan de voorwaarden van artikel 43, § 1, 3° en § 2, tweede lid, van de wet, en dat ze de documenten waarop zij zich hiervoor heeft gebaseerd, moet bewaren;2° de derde zaakaanbrenger er zich vooraf schriftelijk moet toe verbinden : a) de onderworpen financiële instelling onmiddellijk de identiteitsgegevens te bezorgen van de cliënten die hij voornemens is aan te brengen en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden, alsook gegevens over de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, die nodig zijn voor de nakoming van de waakzaamheidsverplichtingen die hem overeenkomstig artikel 42 van de wet zijn opgelegd;b) de onderworpen financiële instelling onverwijld en zodra zij daarom verzoekt, een kopie te bezorgen van de bewijsstukken of de betrouwbare informatiebronnen aan de hand waarvan hij de identiteit heeft geverifieerd van de cliënten en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden. Onderafdeling 5. - Melding van vermoedens

Art. 22.Wanneer een onderworpen financiële instelling met toepassing van artikel 47 van de wet een vermoeden meldt, voert ze een nieuwe individuele beoordeling uit van de WG/FT-risico's overeenkomstig artikel 19, § 2, van de wet, waarbij ze met name rekening houdt met de omstandigheid dat er in verband met de betrokken cliënt een vermoeden werd gemeld. Op basis van deze nieuwe beoordeling en van het in titel 3 bedoelde cliëntacceptatiebeleid besluit zij de reeds aangegane zakelijke relatie ofwel voort te zetten, in welk geval ze waakzaamheidsmaatregelen ten uitvoer legt die zijn aangepast aan de opnieuw beoordeelde risico's, ofwel te beëindigen.

Onderafdeling 6. - Toezicht inzake geldovermakingen en financiële embargo's

Art. 23.De onderworpen financiële instellingen maken gebruik van toezichtssystemen om de naleving te waarborgen van : 1° de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen;2° de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's. Die toezichtssystemen moeten : 1° betrekking hebben op alle rekeningen, overeenkomsten en verrichtingen van de cliënten;2° een snelle opsporing mogelijk maken van eventuele inbreuken op de in het eerste lid bedoelde bepalingen, of een opsporing in real time wanneer deze bepalingen dat vereisen;3° geautomatiseerd zijn, behalve als de onderworpen financiële instelling kan aantonen dat dit niet vereist is gezien de aard, het aantal en het volume van de verrichtingen waarop toezicht moet worden gehouden;4° eerst aan een valideringsprocedure worden onderworpen en daarna geregeld worden bijgewerkt. Onderafdeling 7. - Bewijs van de nakoming van de verplichtingen inzake voorkoming van WG/FT, geldovermakingen en financiële embargo's

Art. 24.De onderworpen financiële instellingen leggen schriftelijk, op papier of via een elektronische informatiedrager vast welke maatregelen zij effectief hebben genomen om te voldoen aan de in Boek II, Titel 3, van de wet bedoelde waakzaamheidsverplichtingen, aan de in Boek II, Titel 4, van de wet bedoelde verplichtingen inzake de analyse van atypische verrichtingen en de melding van vermoedens, aan de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en aan de bindende bepalingen betreffende financiële embargo's. Zij bewaren deze verantwoording gedurende de in artikel 60 van de wet vastgestelde termijn. HOOFDSTUK 2. - Organisatie en interne controle binnen groepen

Art. 25.De onderworpen financiële instellingen die zijn gevestigd in een andere lidstaat of in een derde land, of die in België gevestigde dochterondernemingen hebben die onderworpen financiële instellingen zijn, leggen hun op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT vast in overeenstemming met artikel 13 van de wet, op basis van een beoordeling van de risico's waaraan de groep is blootgesteld, met inachtneming van de risico's die door elk van de dochterondernemingen en bijkantoren van de groep geïdentificeerd zijn met toepassing van artikel 6. In voorkomend geval houden ze hierbij eveneens rekening met de activiteiten die in een andere lidstaat of in een derde land worden uitgeoefend via één of meerdere personen die daar zijn gevestigd en die de betrokken instelling daar vertegenwoordigen.

Art. 26.De onderworpen financiële instellingen die deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming een onderworpen financiële instelling is die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat of van een derde land, beoordelen, onder de verantwoordelijkheid van de AMLCO, of de op groepsniveau vastgestelde gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT overeenstemmen met de in artikel 8 van de wet bedoelde bepalingen en met de bepalingen van dit reglement, voordat ze deze ten uitvoer leggen. Indien dit niet het geval is, verzoeken zij hun moederonderneming hen vrij te stellen van de toepassing van de op groepsniveau vastgestelde gedragslijnen en procedures, teneinde de overeenstemming met de voornoemde wettelijke en reglementaire bepalingen te waarborgen. Als de maatregelen opgelegd door de groep, aan de hand van deze vrijstellingsprocedure niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met deze bepalingen, brengen ze de Bank hiervan op de hoogte.

Art. 27.§ 1. Met toepassing van artikel 15 van de wet wijzen de in artikel 5, § 1, 6°, d) en 7°, e), van de wet bedoelde onderworpen financiële instellingen een in België gevestigd centraal contactpunt aan wanneer minstens een van de volgende criteria is vervuld : 1° het aantal in België gelegen vestigingen van de onderworpen financiële instelling is gelijk aan of groter dan 10;2° de in België gelegen vestigingen van de onderworpen financiële instelling voeren in België betalingsverrichtingen uit, maken er elektronisch geld over of betalen er elektronisch geld terug, waarvan het totale bedrag naar verwachting meer dan drie miljoen euro zal bedragen aan het einde van het boekjaar of meer dan drie miljoen euro bedroeg tijdens het vorige boekjaar;3° de informatie die nodig is om te beoordelen of het in 1° of 2° bedoelde criterium is vervuld, wordt niet bezorgd aan de Bank binnen de door haar vereiste termijn. Onverminderd het eerste lid wijzen de daarin bedoelde onderworpen financiële instellingen een centraal contactpunt aan dat in België is gevestigd : 1° wanneer de in België gelegen vestigingen van de onderworpen financiële instelling in België verrichtingen uitvoeren waarbij mogelijk contant geld of anoniem elektronisch geld wordt gebruikt;2° wanneer de Bank besluit en op haar website bekendmaakt dat de uitoefening in België van een bepaalde activiteit dit vereist omdat ze als een activiteit die een hoog WG/FT-risico inhoudt is aangemerkt door de Europese Commissie op basis van de in artikel 6 van Richtlijn 2015/849 bedoelde risicobeoordeling, door de coördinatieorganen op basis van de in artikel 68 van de wet bedoelde nationale risicobeoordeling of door de Bank zelf op basis van een gedocumenteerde risicoanalyse;3° wanneer de Bank een onderworpen financiële instelling hiertoe verplicht omdat zij dit, op grond van een gedocumenteerde analyse, noodzakelijk acht gezien het hoge WG/FT-risico waaraan de instelling is blootgesteld door de uitoefening in België van een bepaalde activiteit. § 2. Naast de functies bepaald in de technische reguleringsnormen bedoeld in artikel 45, lid 11, van Richtlijn 2015/849 teneinde de naleving van de reglementering ter bestrijding van WG/FT te waarborgen en het toezicht hierop door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, oefent het overeenkomstig paragraaf 1 aangewezen centraal contactpunt de volgende aanvullende functies uit : 1° het spoort atypische verrichtingen op, of waarborgt ten minste dat de gehanteerde criteria voor het opsporen van atypische verrichtingen overeenstemmen met de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, van de wet en van dit reglement, en dat ze zijn afgestemd op de activiteiten die worden uitgeoefend in België door de onderworpen financiële instelling;2° het beslist of er met toepassing van artikel 47 van de wet een vermoeden moet worden gemeld en beslist, in voorkomend geval, over de inhoud van die melding;3° overeenkomstig artikel 48 van de wet beantwoordt het alle verzoeken om informatie van de CFI betreffende de activiteiten die worden uitgeoefend door de in België gelegen vestigingen van de betrokken onderworpen financiële instelling. TITEL 4. - Slotbepalingen

Art. 28.Dit reglement treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit tot goedkeuring ervan.

Met ingang van die datum vervangt dit reglement, ten aanzien van de in artikel 2 bedoelde onderworpen financiële instellingen, het bij koninklijk besluit van 16 maart 2010Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/03/2010 pub. 24/03/2010 numac 2010003166 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme sluiten goedgekeurde reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 23 februari 2010 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat komt te vervallen.

Brussel, 21 november 2017.

De Gouverneur, J. SMETS Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 december 2017.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT

^