gepubliceerd op 29 september 2005
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende het sectoraal brugpensioen
10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende het sectoraal brugpensioen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende het sectoraal brugpensioen, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.
ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.
Bijlage Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001 Sectoraal brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 24 augustus 2001 onder het nummer 58626/CO/126) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders/arbeidsters, hierna "arbeiders" genoemd, van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.
Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975) en van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992).
Art. 3.De collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle arbeiders die door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd zijn verbonden, voor zover zij aanspraak kunnen maken op de werkloosheidsvergoeding en voldoen aan de leeftijds-en loopbaanvoorwaarden bepaald in artikelen 4 en 5. HOOFDSTUK II. - Leeftijds-en loopbaanvoorwaarden
Art. 4.Leeftijdsvoorwaarde Kunnen aanspraak maken op het brugpensioen, de arbeiders/sters die tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2003 worden ontslagen en de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt.
Art. 5.Loopbaanvoorwaarde § 1. Om echter recht te kunnen laten gelden op het brugpensioen, dient de arbeider/ster niet alleen door de wetgeving gestelde loopbaanvereiste te vervullen, doch dient hij/zij bovendien een loopbaan te kunnen bewijzen van ten minste 15 jaar bij de werkgever die hem/haar ontslaat. Indien de arbeider/ster dit bewijs niet kan leveren, dient hij/zij een loopbaan te bewijzen van minimum twintig jaar in de sector waarvan minstens acht jaar bij de werkgever die hem/haar ontslaat. De loopbaan dient te worden berekend van datum tot datum. HOOFDSTUK III. - Aanvullende vergoeding
Art. 6.De arbeiders omschreven in artikel 3 hebben recht op een bijkomende vergoeding ten laste van de werkgever op voorwaarde dat zij aanspraak kunnen maken op de werkloosheidsvergoeding voor bruggepensioneerden. De aanvullende vergoeding wordt maandelijks uitbetaald.
Art. 7.De aanvullende vergoeding, volgens de berekeningsmethode bepaald door het paritair comité, wordt toegekend vanaf het einde van de normale wettelijke opzeggingstermijn tot de pensioengerechtigde leeftijd.
De aanvullende vergoeding bestaat uit de helft (50 pct.) van het verschil tussen de werkloosheidsvergoeding en het nettorefertemaandloon. De sociale en/of fiscale afhoudingen op de aanvullende vergoeding vallen ten laste van de arbeider.
Art. 8.De aanvullende vergoeding, zoals bepaald in artikel 7, is gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptie, zoals dit is voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1993 tot vaststelling van de loon- en arbeidsvoorwaarden, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 juni 1994 (Belgisch Staatsblad van 1 september 1994) en gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 november 1997.
Art. 9.De opzegging van de individuele arbeidsovereenkomst van de arbeider zal slechts worden gegeven als blijkt dat de betrokken arbeider in aanmerking komt voor werkloosheidsvergoeding voor bruggepensioneerden onder andere wat de loopbaanvereisten betreft zoals bepaald in artikelen 4 en 5.
Art. 10.De werkgever die met het oog op het brugpensioen zijn arbeider ontslaat, is verplicht deze te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of door een andere persoon zoals voorzien bij koninklijk besluit van 7 december 1992 en binnen de termijn in dit koninklijk besluit bepaald.
In de vervanging moet worden voorzien gedurende ten minste zesendertig maanden. Bij niet-vervanging worden automatisch de sancties toegepast voorzien in het koninklijk besluit van 7 december 1992. De onderneming die beantwoordt aan één der zes criteria voornoemd in het koninklijk besluit van 7 december 1992 met betrekking tot de definiëring van bedrijven in moeilijkheden of in herstructurering en dit aldus erkend is door de Minister van Werkgelegenheid, kan van vervanging vrijgesteld worden. HOOFDSTUK IV. - Geldigheid
Art. 11.De collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2001 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2003.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, betreffende het sectoraal brugpensioen.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2005.
Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE