gepubliceerd op 05 september 2005
Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren (1)
10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren (PC 126) (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 19, derde lid, 2°;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 maart 2003 betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren;
Gelet op de richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;
Gelet op het advies nr. 38.419/1 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren en op hun werkgevers.
Art. 2.Worden beschouwd als werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten : de werklieden, bestuurders en begeleiders van vrachtwagens die in het bezit zijn van een rijbewijs van de categorie C en CE. Onder vervoersactiviteiten worden verstaan : het transporteren van goederen voor eigen rekening van de onderneming of voor rekening van ondernemingen van dezelfde groep, het laden en lossen van deze goederen, de administratieve handelingen met betrekking tot deze vervoersactiviteiten.
Onder « werkplek » wordt verstaan : 1. de locatie van de onderneming waarvoor de werknemer zijn activiteiten uitoefent en haar nevenvestigingen;2. het voertuig waarvan de werknemer gebruik maakt;3. iedere andere plaats waar activiteiten worden verricht die met de vervoersactiviteit verband houden.
Art. 3.Als arbeidstijd geldt de periode tussen het begin en het einde van het werk waarin de werknemer op het werk is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn taken uitoefent.
Dit wil zeggen : 1. de tijd die wordt besteed aan alle wegvervoersactiviteiten, met name : a) rijden;b) laden en lossen;c) schoonmaken en technisch onderhoud hetzij door de arbeider, hetzij door een derde;d) alle andere werkzaamheden om de veiligheid van het voertuig, de lading of de passagiers te verzekeren alsook de werkzaamheden om te voldoen aan de wettelijke of bestuursrechtelijke verplichtingen die direct met het specifieke vervoer verband houden met inbegrip van het toezicht op laden en lossen, afwikkeling van administratieve formaliteiten bij politie, douane, immigratieautoriteiten enz.2. de perioden waarin de werknemer niet vrij over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan wanneer de duur daarvan niet op voorhand bekend is, bijvoorbeeld de wachttijden bij laden en lossen door derden.
Art. 4.Worden voor de bepaling van de arbeidsduur niet als tijd beschouwd gedurende dewelke de werknemer tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten ter beschikking staat van de werkgever, de volgende twee categorieën niet-productieve tijden : 1. de beschikbaarheidstijden Dit zijn de perioden andere dan de pauzes of rusttijden vermeld onder art.3 b) van de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen, waarin de werknemer niet op de werkplek hoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten of om andere werkzaamheden uit te oefenen, voor zover deze perioden en de verwachte duur van tevoren aan de werknemer worden meegedeeld, hetzij vóór het vertrek, hetzij vóór het daadwerkelijke begin van de beschikbaarheidstijd, bijvoorbeeld de wachttijd en de tijd die niet aan het stuur wordt doorgebracht in een rijdend voertuig, op een veerboot of een trein.
Beschikbaarheidstijd is ook de tijd die de tweede bestuurder of de begeleider doorbrengt op de slaapbank of in de slaapcabine tijdens het rijden. 2. de perioden waarin de werknemer niet vrij over zijn tijd kan beschikken en op de werkplek moet blijven, gereed om aan het werk te gaan wanneer de duur daarvan op voorhand bekend is.
Art. 5.Worden eveneens van het begrip arbeidsduur uitgesloten, de volgende werktijdonderbrekingen : 1. de door de EG-reglementering opgelegde verplichte onderbrekingen van de rijtijd;2. de tijd besteed aan de eetmalen;3. de tijd waarover de bestuurder of de begeleider zelf mag beschikken;4. de tijd die de werknemer zichzelf toeëigent;5. de dagelijkse rusttijden in de zin van de EG-reglementering.
Art. 6.De werknemer die onder arbeidsovereenkomst tewerkgesteld is bij één of meer andere werkgevers dan deze bij wie hij de vervoersactiviteiten uitvoert, zal op diens eenvoudig verzoek schriftelijk de informatie bezorgen van de arbeidstijd gepresteerd bij deze of de andere werkgever(s).
Art. 7.Het koninklijk besluit van 14 maart 2003 betreffende de arbeidsduur van de werknemers tewerkgesteld aan vervoersactiviteiten van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren, wordt opgeheven.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.
ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 16 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971. Koninklijk besluit van 14 maart 2003, Belgisch Staatsblad van 14 mei 2003.