gepubliceerd op 05 september 2005
Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de mobiele werknemers tewerkgesteld in de ondernemingen van goederenvervoer (1)
10 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de mobiele werknemers tewerkgesteld in de ondernemingen van goederenvervoer (PC 140) (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 16, derde lid, artikel 19, derde lid, 1°, en artikel 24, § 1, 2° vervangen bij het koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983 en gewijzigd bij de wet van 22 januari 1985;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 1986 betreffende de arbeidsduur van sommige werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen van goederenvervoer;
Gelet op de richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het vervoer;
Gelet op het advies nr. 38.415/1 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de mobiele werknemers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het vervoer ressorteren en die zich inlaten met het goederenvervoer ten lande voor rekening van derden en met de goederenbehandeling voor rekening van derden, de verhuisondernemingen, meubelbewaring en hun aanverwante activiteiten uitgezonderd.
Art. 2.Voor de vaststelling van de arbeidsduur worden niet als arbeidstijd beschouwd: 1. de beschikbaarheidstijd zoals bepaald in artikel 3, b) van de Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen, dat wil zeggen: a) andere periodes dan pauzes of rusttijden, waarin de werknemer niet op de werkplek hoeft te blijven, doch beschikbaar moet zijn om gevolg te kunnen geven aan eventuele oproepen om de rit aan te vatten of te hervatten, of om andere werkzaamheden uit te voeren;b) de periodes waarin de werknemer een per veerboot of trein vervoerd voertuig begeleidt;c) de wachttijden aan grenzen of bij laden en/of lossen waarvan de duur op voorhand bekend is of waarvan de verwachte duur wordt bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer;d) de wachttijden tengevolge van rijverboden;e) de tijd doorgebracht gedurende de rit naast de bestuurder of in een slaapcabine;2. de meertijd die de werknemer nodig heeft om de afstand af te leggen van en naar de plaats waar het voertuig zich bevindt indien dit niet op de gebruikelijke plaats is gestald;3. de wachttijden die verband houden met de tol-, quarantaine- of medische aangelegenheden;4. de tijd gedurende dewelke de werknemer aan boord of in de nabijheid van de wagen verblijft ten einde de veiligheid van de wagen en de goederen te verzekeren, maar geen arbeid presteert.De verwachte duur van deze tijd wordt bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer; 5. de tijd gewijd aan de eetmalen;6. de tijd, die overeenstemt met de onderbreking van de rijtijden bedoeld in artikel 7 van de EEG-verordening nr.3820/85 van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer. 7. de tijd gedurende dewelke geen arbeid verricht wordt, maar tijdens dewelke de aanwezigheid aan boord of in de nabijheid van de wagen vereist is teneinde de verkeersreglementen na te komen of de verkeersveiligheid te verzekeren.De verwachte duur van deze tijd wordt bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor het vervoer.
Art. 3.De grenzen van de arbeidsduur zoals bepaald bij de artikelen 19 en 20 van de Arbeidswet van 16 maart 1971 mogen overschreden worden op voorwaarde dat in de loop van één week niet meer dan 48 uur en in de loop van twee opeenvolgende weken niet meer dan 92 uur wordt gewerkt en op voorwaarde dat de wekelijkse arbeidsduur zoals bepaald bij de wet of bij collectieve arbeidsovereenkomst, gemiddeld over een periode van ten hoogste één trimester gerespecteerd wordt.
Art. 4.De inhaalrust waarop de werknemers recht hebben die 's zondags worden tewerkgesteld, wordt verleend binnen de dertien dagen die op deze zondag volgen.
Art. 5.Het koninklijk besluit van 25 april 1986 betreffende de arbeidsduur van sommige werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen van goederenvervoer wordt opgeheven.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 7.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 10 augustus 2005.
ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 16 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971. Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.
Koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983, Belgisch Staatsblad van 15 december 1983.
Koninklijk besluit van 25 april 1986, Belgisch Staatsblad van 27 mei 1986.