gepubliceerd op 18 november 2016
Koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen
9 NOVEMBER 2016. - Koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer U dit besluit ter ondertekening voor te leggen, dat tot doel heeft om uitvoering te geven aan de mogelijkheid geboden door de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders (hierna "de wet van 19 april 2014") om institutionele instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming op te richten.
De uitvoering van deze wettelijke mogelijkheid blijft in het kader van dit besluit beperkt tot institutionele beleggingsvennootschappen met vast kapitaal die kiezen voor de categorie van toegelaten vastgoedbeleggingen. Deze institutionele BEVAKs die in vastgoed beleggen worden "gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen" genoemd (verkort: "GVBF"). 1. Kader Een van de doelstellingen van het regime van de GVBF's is om Brussel te herpositioneren als financieel centrum.Het is immers zo dat een heel aantal beheerders van beleggingsfondsen (Belgische en buitenlandse) ondertussen hun toevlucht hebben gezocht tot andere financiële centra, zoals Luxemburg en Nederland, om vastgoedbeleggingsfondsen op te richten.
Door het aanbieden van een flexibel regelgevend kader dat zich toespitst op vastgoedbeleggingen en dat voorbehouden is voor institutionele en professionele beleggers, positioneert België zich om buitenlandse beheerders van vastgoedbeleggingsfondsen aan te trekken en tegelijk om aan Belgische beheerders van vastgoedbeleggingsfondsen een beleggings-vehikel aan te bieden dat hen toelaat om financiële middelen aan te trekken en om dergelijke beleggingsfondsen op te richten in België.
Op Europees niveau hebben de wetgevers vastgoedbeleggingen over het algemeen genomen geregeld op twee manieren. De eerste manier is door een statuut van beleggingsfonds te voorzien: het gaat hierbij over instellingen voor collectieve belegging die onderworpen zijn aan prudentieel toezicht en toezicht door het bevoegd toezichtsorgaan, die kapitaal aantrekken van beleggers om het uitsluitend in het belang van de betreffende beleggers te investeren in vastgoed, overeenkomstig een vooraf bepaald beleggingsbeleid, en die een gunstig fiscaal regime genieten. De tweede manier is door een statuut te creëren van real estate investment trust (verkort: "REIT"): het gaat hierbij over "gewone" beursgenoteerde ondernemingen aan dewelke verschillende beperkingen zijn opgelegd (met betrekking tot het type activiteit, type van inkomsten, de uitkering van hun resultaat, de diversificatie van hun aandeelhouderschap, verplichting tot beursnotering, etc.), in overeenstemming met hun maatschappelijk doel, namelijk het ter beschikking stellen van vastgoed aan betrekkers en hen tegelijkertijd te onderwerpen aan een bijzonder fiscaal regime.
Deze twee statuten zijn niet onverenigbaar en kunnen naast elkaar bestaan. Afhankelijk van het type activiteiten dat marktdeelnemers van plan zijn om uit te oefenen, van de structuur van organisatie die ze willen opzetten en van de betrekkingen die zij met hun beleggers wensen aan te gaan, zullen ze kiezen voor het ene of het andere statuut. Meerdere Europese landen beschikken reeds over een dergelijk tweeledig regime. We kunnen hierbij bijvoorbeeld verwijzen naar Frankrijk, dat instellingen voor collectieve belegging in vastgoed (OPCI) en beursgenoteerde vastgoedbeleggingsvenoot-schappen (SIIC) kent, naar Groot-Brittannië, dat property authorised investment funds (PAIF) en UK REITs kent, of ook naar Ierland, met de qualifying investor alternative investment funds (QIAIF) en Ierse REITs.
Momenteel zijn op Belgisch niveau de beschikbare beleggingsvehikels (i.e. (i) de vastgoedbevaks zoals voorzien in het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks en (ii) de gereglementeerde vastgoedvennootschappen - hierna "GVV" - voorzien door de wet van 12 mei 2014 betreffende de GVV's en haar uitvoerend koninklijk besluit van 13 juli 2014), niet volledig aangepast voor beleggers die in vastgoed willen beleggen.
Om een concurrentiële positie te kunnen aanhouden op het vlak van beursgenoteerde vastgoedondernemingen, gezien hun belang voor de reële economie en voor het publiek spaarwezen, werd beslist om een nieuw REITs vehikel op te richten, zijnde de GVV, dat ontdaan werd van de aspecten die eigen zijn aan vastgoedbeleggingsfondsen maar in de mogelijkheid voorzag voor vastgoedbevaks om zich om te vormen tot GVV's.
Bijgevolg hebben de marktdeelnemers die beschikken over de nodige kennis en ervaring met betrekking tot vastgoedbeleggingsfondsen maar waarvan het investeringsproject niet overeenstemt met het zeer specifieke statuut van REITs (in het bijzonder, hun publiek en beursgenoteerd karakter, met verplichtingen tot diversifiëring en schuldbeperkingen tot gevolg) geen andere keuze dan hun structuur onder te brengen bij onze buurlanden, die reeds gedurende verschillende jaren over geschikte vehikels beschikken op vlak van vastgoedbeleggingsfondsen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor institutionele beleggers die beleggingsfondsen zoeken met een beperktere levensduur - waarbij de goederen op de vervaldag worden doorverkocht - die toelaten om in bijzonder specifieke segmenten te beleggen (al dan niet risicovol, naargelang het beleggingsbeleid van het beleggingsfonds).
Dit besluit beoogt om deze situatie te verhelpen door het aanbieden van de mogelijkheid van een flexibel beleggingsvehikel, zowel vanuit vennootschapsrechtelijk perspectief, als vanuit het fiscaal recht en de financiële regelgeving. De uitvoering ervan moet eveneens de professionalisering verbeteren van de partijen die actief zijn op de Belgische vastgoedmarkt en de ontwikkeling stimuleren van België als aantrekkelijke omgeving voor institutionele beleggers vanuit een Europees en internationaal perspectief.
Het feit dat dit nieuw regime bestaat naast het reeds bestaande regime van GVV's creëert geen echte concurrentie tussen beide regimes, aangezien het regime van GVV's een maximale risicodiversificatie en een lange termijn beoogt, terwijl dat van GVBF's meer gericht is op een beleggingsbeleid op kortere termijn en soms beperkt is tot enkele activa (of zelfs één enkel actiefbestanddeel).
Daarnaast zal het GVBF ook niet enkel worden voorbehouden voor vastgoedinvesteringen in België maar zal het bovenal een echt platform zijn voor beleggingen in België en in het buitenland. In tegenstelling tot de GVV's, is het GVBF een gesloten fonds met een beperkte termijn.
Op het einde van zijn duur, en behalve in geval van verlenging van zijn termijn zoals beslist door de aandeelhouders of vennoten, zal het GVBF vereffend worden en zullen zijn opbrengsten verdeeld worden.
Het bestaan van een dergelijk platform zal de institutionele en professionele beleggers toelaten om meer flexibiliteit aan de dag te leggen en meer controle te behouden over hun beleggingen, en tegelijkertijd van een regelgevend kader te kunnen genieten.
De voorgestelde bepalingen worden hieronder nader toegelicht, sectie per sectie. 2. Opmerkingen 2.1. Juridisch kader Dit koninklijk besluit kadert binnen de maatregelen genomen ter uitvoering van de wet van 19 april 2014, die de AIFM Richtlijn omzet in Belgisch recht.
In Deel III van de wet van 19 april 2014 (zijnde het deel met betrekking tot de niet-geharmoniseerde bepalingen over de alternatieve instellingen voor collectieve belegging), heeft de wetgever voorzien in een Boek II waarvan de bepalingen in het bijzonder van toepassing zijn op alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die hun rechten van deelneming in België niet aan het publiek aanbieden en kiezen voor institutionele en private regimes die georganiseerd zijn door diezelfde wet. Dit deel herneemt de bepalingen met betrekking tot de institutionele en private instellingen voor collectieve belegging zoals eerder voorzien door de wet van 3 augustus 2012, met uitzondering van het regime met betrekking tot institutionele instellingen voor belegging in schuldvorderingen.
De regimes die zijn ingevoerd door en krachtens Boek II van Deel III van de wet van 19 april 2014 hebben een facultatief karakter en zijn dus enkel van toepassing op alternatieve instellingen voor collectieve beleggingen die voor het statuut hebben gekozen dat op die manier is ingericht. Het statuut van het GVBF dat is ingevoerd door en krachtens de bepalingen van Boek II van Deel III heeft bijgevolg een facultatief karakter.
Desalniettemin zijn de bepalingen van dit Deel III van toepassing bovenop de bepalingen van Deel II van de wet van 19 april 2014, die de geharmoniseerde bepalingen met betrekking tot de beheerders van alternatieve instellingen voor collectieve beleggingen bevat, welke voor hen een verplichtend karakter hebben. Daarom moet een beheerder van een GVBF die beantwoordt aan de definitie van alternatieve instelling voor collectieve belegging zoals voorzien door de wet van 19 april 2014 en die niet kan genieten van één van de uitzonderingen voorzien in artikel 7 en 8 van dezelfde wet, voldoen aan de vereisten van Deel II van de wet van 19 april 2014, bovenop de bepalingen voorzien in het huidige besluit.
Niettemin dient het te worden opgemerkt dat een dergelijke beheerder, onder bepaalde voorwaarden, zou kunnen genieten van de "de minimis" uitzondering voorbehouden aan kleinschalige beheerders van alternatieve instellingen voor collectieve belegging en voorzien door artikel 106 en volgende van de wet van 19 april 2014.
Het huidige besluit moet daarom niet alleen gelezen worden in het licht van de bepalingen van Boek II van Deel III van de wet van 19 april 2014, waarop het is gebaseerd, maar eveneens in het licht van de bepalingen van Deel II die eventueel van toepassing zijn op de beheerder van het GVBF (of op het GVBF zelf indien hij zelf beherend is).
Bovendien, overeenkomstig artikel 281, lid 2, a) van de wet van 19 april 2014, kunnen de instellingen voor collectieve beleggingen die slechts één deelnemer tellen en die dus niet als dusdanig beschouwd worden als een alternatieve instelling voor collectieve beleggingen in de zin van de AIFM Richtlijn, ook opteren voor één van deze statuten ingevoerd door of krachtens Boek II van Deel III van de wet van 19 april 2014, met inbegrip van het statuut van het GVBF, voor zover toegestaan door de wet. Hetzelfde geldt voor de in artikel 2, lid 3 van de AIFM Richtlijn bedoelde entiteiten (bijvoorbeeld holdings, instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen die onder Richtlijn 2003/41/EG vallen, nationale centrale banken, supranationale instellingen, nationale, regionale of lokale overheden, werknemerswinstdeling- of werknemersspaarplannen, voor een bijzonder doel opgerichte effectiseringsstructuren) en zelf-beheerde alternatieve instellingen voor collectieve beleggingen die onder het toepassingsgebied vallen van artikel 3, paragraaf 1 van de AIFM Richtlijn (groepsvrijstelling).
Het dient te worden opgemerkt dat artikel 2, derde paragraaf van de AIFM-richtlijn moet worden gelezen in het licht van overweging 8 van dezelfde richtlijn die bepaalt dat de AIFM-richtlijn niet van toepassing is op joint ventures. Daarom moeten joint ventures ook in staat zijn om op basis van artikel 281, tweede lid, b) te kiezen voor één van de statuten ingevoerd bij of krachtens Boek II van Deel III van de wet van 19 april 2014, met inbegrip van het statuut van GVBF. De beheerders van de voornoemde beleggingsinstellingen die geopteerd hebben voor het statuut van een GVBF zullen uitsluitend onderworpen zijn aan de bepalingen van Boek II van Deel III (en niet aan de bepalingen van Deel II) op voorwaarde dat ze niet terzelfder tijd een alternatieve instelling voor collectieve beleggingen in de zin van de AIFM Richtlijn, beheren. 2.2. Algemene bepalingen (artikelen 1 en 2) 2.2.1. Over het GVBF (artikel 1) Om de terminologie van dit besluit af te stemmen op deze die wordt gehanteerd door de wet van 19 april 2014, zou de term "gespecialiseerde instelling voor collectieve vastgoedbelegging met vast kapitaal" verkozen kunnen worden boven de term "GVBF".
De AIFM Richtlijn gebruikt de term "alternatieve beleggingsinstelling". Bij de omzetting in Belgisch recht werd de term "alternatieve instelling voor collectieve belegging" verkozen boven de term "alternatieve beleggingsinstelling". De voorbereidende werken van de wet van 19 april 2014 geven aan dat deze terminologie werd gekozen omdat de term "fonds" verwijst naar een instelling voor collectieve belegging zonder rechtspersoonlijkheid, zoals een gemeenschappelijk beleggingsfonds.
Er werd niettemin bewust voor gekozen om hier de term "beleggingsfonds" te gebruiken. Deze term moet inderdaad begrepen worden in de algemene zin, die zowel de beleggingsfondsen die opgericht werden in de vorm van een vennootschap (zoals de BEVEK en de BEVAK) als de beleggingsfondsen opgericht in een contractuele vorm (zoals het gemeenschappelijk beleggingsfonds) dekt. De redenen voor de keuze van deze terminologie zijn velerlei: - De kennis van deze termen op het Europees en internationaal niveau.
Sinds de financiële crisis van 2008, lijdt de obligatiemarkt zwaar onder zwakke rendementen die zij kunnen aanbieden aan de beleggers. De aandelenmarkt doet het ondertussen veel beter, maar blijft een riskante markt die niet de enige mogelijkheid mag zijn voor een belegger die op zoek is naar wat diversificatie in zijn beleggingen.
In een dergelijke macro-economische context, is vastgoedmarkt een veilige thuishaven die vaak een rendement over meerdere jaren garandeert. Het succes van vastgoedinvesteringen vertaalt zich in honderden miljarden die vandaag de dag beheerd worden door internationale vastgoedinstellingen. Belgische spelers, maar ook, internationale spelers zoals banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en staatsfondsen hebben reeds een groter deel van hun investering in vastgoed belegd. Het GVBF wordt in deze context opgericht en biedt een platform voor zowel Belgische en buitenlandse beleggingen en streeft ernaar het kapitaal van de bovengenoemde spelers aan te trekken. De term "beleggingsfonds", welbekend op Europees niveau, maar ook op internationaal niveau, moet dus verkozen worden boven de term "instelling voor collectieve belegging", omdat het gebruikt wordt in lijn met de terminologie van EU-wetgeving (zoals de AIFM Richtlijn) en de internationale wetgeving. - Andere Belgische wetgevende voorstellen die op dit moment in behandeling zijn hanteren eveneens de terminologie van "beleggingsfonds" (we denken hier bijvoorbeeld aan "Starter Fonds"). - Zoals hiervoor werd aangegeven, is de vastgoedbelegging op twee manieren geregeld: door de inrichting van een statuut voor "beleggingsfondsen" en "REITs" (het statuut van de REIT in België is ingericht door de wet van 12 mei 2014 met betrekking tot GVV's). Om dit onderscheid tussen beleggingsfonds en REITs te beklemtonen en om elke verwarring met de GVV's te vermijden, dient de term "beleggingsfonds" te worden verkozen.
Er wordt niettemin in het eerste artikel, paragraaf 2 van dit besluit verduidelijkt dat "beleggingsfondsen" slechts kunnen worden opgericht als naamloze vennootschap met een vast kapitaal.
Bovendien laat de verplichting voorzien in artikel 288, § 3 van de wet van 19 april 2014 die aan elke institutionele beleggingsvennootschap met vast aantal rechten van deelneming oplegt om in alle stukken die van haar uitgaan of die zij publiceert, haar maatschappelijke benaming te gebruiken met de woorden "institutionele beleggingsvennootschap met vast aantal rechten van deelneming" of "Belgische BEVAK", toe om (potentiële) verwarring van de belegger te voorkomen.
Verder laat, wat de maatschappelijke vorm van de BEVAK betreft, een recente wijziging van artikel 288 van de wet van 19 april 2014 toe aan de Koning om, bij besluit op advies van de FSMA institutionele BEVAK's de mogelijkheid te bieden om opgericht te worden onder andere maatschappelijke vormen dan deze zoals voorzien door artikel 195 en artikel 288 van de wet van 19 april 2014 (i.e. de naamloze vennootschap en de commanditaire vennootschap op aandelen). Van deze machtiging werd gebruikt gemaakt voor de GVBF's die eveneens zullen opgericht kunnen worden als gewone commanditaire vennootschap.
Het dient verder ook te worden opgemerkt dat, in afwijking van artikel 1 van het Wetboek van Vennootschappen en in toepassing van artikel 288, § 4 van de wet van 19 april 2014, een institutionele BEVAK slechts kan worden opgericht door één enkele in aanmerking komende belegger. Artikel 646, § 1, tweede lid van het Wetboek van Vennootschappen is in dit opzicht dus niet van toepassing. Deze bepaling is van toepassing op het GVBF die dus van de mogelijkheid gebruik maakt om opgericht te worden door één enkele aandeelhouder of vennoot, ook al houdt het juridische begrip "collectief beheer" in se in dat er meerdere beleggers zijn. In dit geval wordt het feit dat er slechts één enkele belegger is, beschouwd als een wettelijke uitzondering die niet verhindert dat een vennootschap als GVBF wordt beschouwd.
Zoals hiervoor werd aangegeven, kan een beleggingsinstelling die werd opgericht door één enkele belegger kiezen voor het statuut van GVBF overeenkomstig artikel 281 van de wet van 19 april 2014 en zal zijn beheer uitsluitend onderworpen zijn aan de bepalingen van Boek II van Deel III van de wet van 19 april 2014 (en niet aan de bepalingen van Deel II) op voorwaarde dat zij niet tegelijkertijd een alternatieve instelling voor collectieve belegging beheert in de zin van de AIFM Richtlijn. 2.2.2. Definities (artikel 2) Tot alle nuttige doeleinden wordt verduidelijkt dat de definities voorzien in de wet van 19 april 2014 op dit koninklijk besluit van toepassing zijn. Zo moeten bijvoorbeeld de volgende termen in dit besluit begrepen worden in overeenstemming met hun definities voorzien in de wet van 19 april 2014: in aanmerking komende beleggers, gereglementeerde markt, MTF (Multilateral trading facility), instelling voor collectieve belegging, instelling voor collectieve belegging met vast aantal rechten van deelneming, institutionele alternatieve instelling voor collectieve belegging of institutionele AICB, beleggingsvennootschap en beleggingsvennootschap met vast kapitaal.
Het besluit hanteert een ad hoc definitie van het begrip vastgoed.
Hoewel ze is aangepast aan het specifieke regime voor GVBF's, is deze definitie grotendeels gebaseerd op de bestaande definities voor vastgoed voor de vastgoedbevaks en de GVV's, zoals voorzien in hun respectievelijke regelgeving.
Het dient in het bijzonder opgemerkt te worden dat het GVBF de in België gevestigde onroerende goederen rechtstreeks moet aanhouden.
Deze definitie beoogt om het onrechtstreeks aanhouden van in België gevestigde onroerende goederen via vennootschappen (zoals bijvoorbeeld Special Purpose Vehicles) te verbieden. Deze uitzondering is voorzien met als enig doel om directe investeringen te bevoorrechten. Een uitzondering is niettemin voorzien in artikel 7, dat bepaalt dat het GVBF onrechtstreeks een in België gevestigd onroerend goed mag aanhouden op voorwaarde dat (i) het wordt aangehouden via een dochtervennootschap waarin zij rechtstreeks of onrechtstreeks alle aandelen of deelbewijzen aanhoudt en (ii) zij zich in regel stelt met de definitie van vastgoed binnen een termijn van 24 maanden.
Vanuit een juridisch en regelgevend perspectief, zorgt dit ervoor dat het GVBF, ongeacht de nationaliteit van de betrokken dochtervennootschap, steeds over de meerderheid zal beschikken die nodig is om, in voorkomend geval, over te gaan tot een herstructurering en zich in regel te stellen met de verplichting bepaald in artikel 7. 2.3. Inschrijving (artikelen 3 tot 6) Enkel in aanmerking komende beleggers in de zin van de wet van 19 april 2014 worden toegelaten om te beleggen in een GVBF. In het licht van het institutioneel karakter van het GVBF werd gekozen om niet te voorzien in een specifieke controle door de FSMA. Het GVBF's dienen zich enkel in te schrijven op een lijst die door de FOD Financiën wordt bijgehouden, naar analogie met deze die al voorzien is voor institutionele instellingen voor collectieve belegging met veranderlijk aantal rechten van deelneming die onder het koninklijk besluit van 7 december 2007 vallen, de institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen en de private privaks.
De delegatie van bevoegdheid aan de Koning in toepassing van artikel 289 van de wet van 19 april 2014 biedt hiervoor speling en een voldoende juridische basis.
De hierboven vermelde beschouwingen beperken echter op geen enkele wijze dat de FSMA in het kader van haar zogenaamde "perimetercontrole" sancties kan opleggen in toepassing van Boek IV van Deel V van de wet van 19 april 2014. Zo kan de FSMA, indien zij dat nodig acht, bijvoorbeeld optreden wanneer een GVBF zich niet strikt houdt aan de voorwaarden met betrekking tot in aanmerking komende beleggers, waarna de activiteiten van de betrokken GVBF binnen het toepassingsgebied van de andere bepalingen van de wet van 19 april 2014 zullen vallen.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met de controle uitgeoefend door de FSMA en de buitenlandse autoriteiten op de bewaarder en de beheerder in hun hoedanigheid van gereglementeerde marktdeelnemers, in combinatie met het institutionele karakter van het beoogde collectief beheer.
De vennootschap die het statuut van GVBF aanvraagt zal pas die hoedanigheid verkrijgen na het ontvangen van een bevestiging van de FOD Financiën van haar inschrijving op de lijst van GVBF's i.e. op de datum van ontvangst van de bevestigingsbrief van de FOD Financiën.
Artikel 3 bepaalt welke documenten nodig zijn opdat de FOD Financiën het dossier als volledig en bijgevolg de aanvraag als geldig ingediend zou beschouwen. De FOD Financiën beschikt niet over een beoordelingsbevoegdheid wat de aanvraag betreft. Haar bevoegdheid is beperkt tot het nagaan of het dossier wel degelijk alle documenten overeenkomstig artikel 3 bevat.
De inschrijvingsaanvraag op de lijst van GVBF's zoals voorzien in artikel 3 kan indien gewenst gebeuren via een aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. Met het oog op administratieve vereenvoudiging, is dit geen verplichte formaliteit. Op voorwaarde dat de aanvraag volledig is (zie artikel 4) zal de FOD Financiën de inschrijving bevestigen binnen de vermelde termijn (zie artikel 4) en zorgen voor de nodige publicaties (zie artikel 5). 2.4. Bedrijfsuitoefening 2.4.1. Beleggingsbeleid (artikelen 7 en 8) De GVBF's beschikken over veel vrijheid om in hun statuten regels te voorzien over toegestane beleggingen, op voorwaarde dat zij binnen de grenzen van de definitie van vastgoed blijven, zoals voorzien in artikel 2, 4°.
Om de toegang tot het GVBF regime te beperken tot enkel "grote" institutionele beleggers, wordt bovendien voorzien dat, vanaf het einde van het tweede boekjaar volgend op de inschrijving op de lijst van de GVBF's, de totale waarde van het vastgoed dat wordt aangehouden door het GVBF minimaal 10 miljoen euro moet bedragen.
Om zich te onderscheiden van de vastgoedbeleggingsfondsen die voorzien zijn in onze buurlanden, om een reglementair concurrentieel regime aan te bieden, en gezien het institutioneel karakter van het GVBF, werd besloten om geen verplichting tot diversificatie noch een beperking van de schuldratio van het GVBF op te leggen. Het GVBF kan, in voorkomend geval, slechts één enkel onroerend goed aanhouden. Er werd inderdaad niet voorzien, in tegenstelling tot in artikel 237 van de wet van 19 april 2014, van toepassing op de publieke instellingen voor collectieve belegging, in verplichte regels met betrekking tot de coëfficiënten van risicoverdeling. Evenmin werd er een verbod met betrekking tot de in het eerder vermelde artikel 237 genoemde verrichtingen ingevoerd.
Deze verrichtingen zijn dus toegestaan voor het GVBF voor zover zij (volgens de door het GVBF gekozen aanpak), (i) passen in het kader van zijn beleggingsbeleid zoals in concreto beschreven in zijn statuten, of (ii) niet verboden worden door de statutaire beperkingen van het GVBF en voor zover de algemene beginselen opgelegd door de wet van 19 april 2014, bijvoorbeeld het verbod op belangenconflicten, worden nageleefd.
Bovendien is het GVBF niet aan een beperking van zijn schuldratio onderworpen. Het GVBF kan niettemin beslissen om zichzelf een verplichting tot diversificatie van, en/of een beperking op zijn schuld op te leggen, door een dergelijke verplichting of beperking op te nemen in de beschrijving van zijn beleggingsbeleid in zijn statuten.
Tot slot, indien de activiteiten van leasing, voor zowel leasingnemer als leasinggever, en de aankoop of verkoop van een niet-speculatief indekkingsinstrument zijn toegestaan, dient te worden opgemerkt dat vastgoedontwikkeling door het GVBF verboden is - behoudens wanneer zij een occasioneel plaatsvindt - binnen dezelfde grenzen zoals het geval voor vastgoedontwikkeling voor GVV's en vastgoedbevaks. 2.4.2. Financiële instrumenten (artikelen 9 tot 11) Gezien het institutionele karakter van het GVBF, dienen de financiële instrumenten die zij uitgeeft, op naam te zijn. Bovendien, overeenkomstig met artikel 3, 6° van de wet van 19 april 2014 kunnen de rechten van deelneming van de GVBF's uitsluitend door in aanmerking komende beleggers onderschreven worden.
Krachtens artikel 3, 31° van de wet van 19 april 2014 en de artikelen 3 en 3/1 van het koninklijk besluit van 26 september 2006 over het register van de in aanmerking komende beleggers en tot aanpassing van het begrip in aanmerking komende beleggers (hierna, "koninklijk besluit 2006" genoemd), worden de volgende beleggers beschouwd als in aanmerking komende beleggers: 1. "Van nature" in aanmerking komende beleggers: Deze categorie omvat de professionele beleggers zoals bedoeld in artikel 3, 30° van de wet van 19 april 2014, namelijk: 1.1. de professionele cliënten als bedoeld in bijlage A, (I), eerste lid bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna het "koninklijk besluit MiFID" genoemd) omvatten (i) kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, andere financiële instellingen die een vergunning hebben of gereglementeerd zijn, verzekeringsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging en hun beheervennootschappen, pensioenfondsen en de beheermaatschappijen daarvan, handelaren in grondstoffen en van grondstoffen afgeleide instrumenten, "locals", en andere institutionele beleggers; (ii) grote ondernemingen die aan bepaalde omvangvereisten voldoen; (iii) de Belgische Staat, de Gemeenschappen en Gewesten en buitenlandse nationale en regionale overheden, overheidsorganen die de overheidsschuld beheren, centrale banken, internationale en supranationale instellingen zoals de Wereldbank, het IMF, de ECB, de EIB en andere vergelijkbare internationale organisaties; en (iv) andere institutionele beleggers wier belangrijkste activiteit bestaat uit het beleggen in financiële instrumenten, inclusief instanties die zich bezighouden met de effectisering van activa of andere financieringstransacties. 1.2. de in aanmerking komende tegenpartijen in de zin van artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit MiFID omvatten (i) beleggingsondernemingen, (ii) kredietinstellingen, (iii) verzekerings-ondernemingen, (iv) ICBE's en hun beheervennootschappen, (v) pensioenfondsen en de beheermaatschappijen daarvan, (vi) andere krachtens communautaire wetgeving of het nationale recht van een lidstaat vergunninghoudende of gereglementeerde financiële instellingen, (vii) uit hoofde van artikel 2, lid 1, onder k) en l), van de toepassing van de richtlijn 2004/39/EG vrijgestelde ondernemingen;(viii) nationale regeringen en hun diensten, met inbegrip van de overheidsinstanties die met het beheer van de overheidsschuld belast zijn; (ix) centrale banken; en (x) supranationale organisaties.
Voormelde professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen worden in dit opzicht slechts beschouwd als "van nature" in aanmerking komende beleggers indien het gaat om rechtspersonen. 2. De "door aanduiding" in aanmerking komende beleggers: Deze tweede categorie omvat de rechtspersonen die niet worden beschouwd als "van nature" in aanmerking komende beleggers zoals hierboven vermeld in punt 1, maar die krachtens het koninklijk besluit 2006 zijn ingeschreven in het register van de in aanmerking komende beleggers dat door de FSMA wordt gehouden overeenkomstig de inschrijvingsprocedure voorzien in datzelfde koninklijk besluit. De rechtspersoon die wenst te opteren voor de hoedanigheid van in aanmerking komende belegger en zich wenst in te schrijven in het register, dient dit uitdrukkelijk aan te vragen bij de FSMA. De inschrijvingsaanvraag gebeurt middels aangetekende brief en elektronisch. Er wordt in herinnering gebracht dat de aanvrager die wenst te opteren voor de hoedanigheid van in aanmerking komende belegger geen natuurlijke persoon mag zijn, maar over rechtspersoonlijkheid dient te beschikken overeenkomstig de (Belgisch of buitenlandse) wetgeving die zijn oprichting regelt.
Overeenkomstig met paragraaf 2 van artikel 10, behoudt het GVBF zijn institutioneel statuut indien een belegger zijn financiële instrumenten verkoopt aan een belegger die geen in aanmerking komende belegger is, op voorwaarde dat hij passende maatregelen genomen heeft, zoals gedefinieerd in paragraaf 3 van hetzelfde artikel 10.
Tot slot, voorziet artikel 11, met oog op zijn institutioneel karakter, een verbod op het toelaten van financiële instrumenten van het GVBF tot de verhandeling op een MTF of een gereglementeerde markt die voor het publiek toegankelijk is. Een recente wijziging van artikel 286 van de wet van 19 april 2014 verleent aan de Koning een voldoende bevoegdheidsgrondslag om dergelijke maatregel te nemen. 2.4.3. Berekening van de netto-inventariswaarde van aandelen of deelbewijzen en waardering door een onafhankelijk deskundige (artikelen 12 tot 15) Er wordt bepaald dat de netto-inventariswaarde minstens één maal per jaar dient vastgesteld te worden, bij afsluiting van het boekjaar. De statuten kunnen echter voorzien dat de netto-inventariswaarde vaker bepaald wordt.
Voor de waardering van vastgoed mogen de bestuurders van het GVBF, voor het volledige komende boekjaar, de gewaardeerde waarde gebruiken die vastgesteld is op het einde van het boekjaar, tenzij de staat van de onroerende goederen of zakelijke rechten op de onroerende goederen een nieuwe waardering vereisen. Deze nieuwe waardering moet gedaan worden onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse waardering.
Wat betreft de waardering van de reële waarde van de onroerende goederen en de zakelijke rechten op de onroerende goederen, kunnen de bestuurders van het GVBF een onafhankelijk expert aanduiden die specifieke ervaring heeft met waardering van onroerende goederen. De bestuurders moeten de onafhankelijk expert bij het afsluiten van het boekjaar laten onderzoeken wat de reële waarde is van alle onroerende goederen en de zakelijke rechten op de onroerende goederen bij afsluiting van het boekjaar.
Verder kunnen de onroerende goederen of de zakelijke rechten op de onroerende goederen niet gekocht of verkocht worden vooraleer ze gewaardeerd zijn door een onafhankelijk expert. Een nieuwe waardering is echter niet noodzakelijk als de verkoop van een onroerend goed gebeurt binnen de zes maanden volgend op de laatste waardering.
Bovendien, wanneer de aankoop- of verkoopprijs van een onroerend goed of zakelijk recht op een onroerend goed meer dan 5% verschilt van de waardering van de deskundige in het nadeel van het GVBF of één van zijn dochtervennootschappen waarvan zij rechtstreeks of onrechtstreeks alle aandelen of deelbewijzen aanhoudt, worden de betrokken overdracht en de prijs gerechtvaardigd in het jaarverslag van het GVBF. 2.4.4. Revisoraal toezicht (artikelen 16 en 17) Er is gekozen om geen gebruik te maken van de mogelijkheid geboden door artikel 291 van de wet van 19 april 2014 om de toepassing van de artikelen 350 tot 358 van dezelfde wet uit te breiden tot de in dit besluit bedoelde GVBF's. Dit verhindert niet dat een tussenkomst van een erkende bedrijfsrevisor is voorzien door bijzondere bepalingen van dit besluit.
De keuze voor een erkend revisor is niet strikt vereist voor de controle van de jaarrekeningen. Deze keuze is eerder beïnvloed door het feit dat erkende revisoren meer vertrouwd zijn met de werking van de financiële markten en de financiële instellingen. Deze keuze werd ook ingegeven door de wens om op dit niveau het regime van GVBF af te stemmen op dat van de institutionele instellingen voor collectieve belegging met een variabel aantal rechten van deelneming die onderhevig zijn aan het koninklijk besluit van 7 december 2007. 2.5. Informatieverstrekking aan beleggers (artikel 18) In overeenstemming met de artikelen 68 tot 72 van de wet van 19 april 2014, moet de beheerder van een alternatieve instelling voor collectieve belegging bepaalde informatie aan toekomstige en potentiële beleggers verstrekken vooraleer zij de beslissing nemen om te beleggen in de genoemde alternatieve instelling voor collectieve belegging.
Onverminderd deze verplichting, moet het GVBF zelf ook een informatiedocument verstrekken aan zijn toekomstige en potentiële beleggers vooraleer zij de beslissing nemen om eventueel in te schrijven op instrumenten die door het GVBF worden uitgegeven. 2.6. Financieel jaarverslag (artikelen 19 en 20) Het GVBF brengt elk jaar een financieel verslag ter kennis aan zijn aandeelhouders.
Dit financieel jaarverslag bevat de verschillende financiële elementen van het boekjaar, met inbegrip van de balans, resultatenrekening, kasstroomoverzicht en de verschillende opmerkingen die betrekking hebben op de financiële resultaten, alsook de inventaris van onroerend goed waarin werd geïnvesteerd. Deze inventaris moet in het algemeen, voor elke categorie van onroerend goed aangehouden door het GVBF of zijn dochtervennootschappen, de aankoopprijs of de kostprijs, de verzekerde waarde en de reële waarde zoals gewaardeerd door de onafhankelijk deskundige aangeven.
Dit financieel jaarverslag zal tevens een uitsplitsing bevatten van het netto jaarresultaat, overeenkomstig artikel 23 en de posten voorzien in Bijlage B. Dit verslag moet het voor de beleggers van het GVBF mogelijk maken om een duidelijk, precies en objectief beeld te schetsen van beleggingen die door het vehikel zijn gerealiseerd alsook van zijn beheer. 2.7. Boekhouding, bestemming en uitsplitsing van het resultaat 2.7.1. Opstellen van de jaarrekening (artikel 21) Net als de GVV en de vastgoedbevak, stelt het GVBF zijn jaarrekening op in overeenstemming met de IFRS-normen, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1606/2002.
Een specifiek boekhoudkundig schema aangepast aan de noden van een structuur die belegt in vastgoed wordt voorzien, overeenkomstig aan hetgeen bestaat voor de GVV en de vastgoedbevak. Dit schema laat onder andere toe om een berekeningsmethode te hanteren voor wat betreft de bestemming van het resultaat.
Gezien zijn roeping om eveneens een vehikel te zijn dat zich richt tot buitenlandse beleggers, lijken de waarderingsregels voorzien onder de IFRS-normen geschikter dan de waarderingsregels onder Belgisch boekhoudrecht (zogenaamde "Belgian GAAP" of "BE-GAAP"). Internationale beleggers zijn weinig vertrouwd met de BE-GAAP normen en zijn ongetwijfeld meer gewoon aan de IFRS-normen. 2.7.2. Bestemming van het resultaat (artikel 22) Het GVBF moet 80 % van zijn nettoresultaat uitkeren in overeenstemming met wat vandaag het geval is voor de GVV en de vastgoedbevak.
Dit laat toe om te verhinderen dat het GVBF, door het opbouwen van te grote liquiditeitsreserves, kan worden gebruikt voor andere doeleinden dan zijn hoofddoel. 2.7.3. Uitsplitsing van het resultaat uitgekeerd als vergoeding van het kapitaal (artikelen 23 en 24) Een belangrijke doelstelling van het GVBF is het aantrekken van internationale beleggers die op zoek zijn naar een beleggingsplatform dat gereguleerd maar tegelijk flexibel is en dat toestaat om zowel in België als in het buitenland beleggingen te realiseren.
Om concurrentieel te kunnen blijven ten opzichte van andere buitenlandse regimes voor fondsen en beleggingsvehikels, is het essentieel om een "transparant" regime te garanderen voor de inkomsten uit de beleggingen gerealiseerd door het GVBF buiten België. Deze inkomsten ondergaan derhalve geen bijkomende belastingdruk bij hun wederuitkering door het GVBF naar zijn beleggers.
Om dit te doen, is voorzien dat het GVBF in zijn financieel jaarrapport een uitsplitsing zal bepalen van zijn jaarlijks nettoresultaat om het aandeel te kunnen berekenen van het betaalbaar gestelde dividend met betrekking tot buitenlandse inkomsten die het GVBF ontvangen heeft.
Deze uitsplitsing van het dividend laat de Belgische beleggers bovendien ook toe om het aandeel van het dividend te identificeren uit het buitenland en zal, onder de voorwaarden voorzien door het Wetboek op de Inkomstenbelastingen, hen toestaan om te genieten van het regime van de definitief belaste inkomsten. 2.8. Duur en vereffening (artikelen 25 tot 28) Krachtens de wet van 19 april 2014, moeten enkel de BEVAKs die openstaan voor het publiek genoteerd zijn.
Aangezien het GVBF wordt voorbehouden voor in aanmerking komende beleggers, werd besloten om de mogelijkheid tot beursnotering te verbieden. Bovendien, aangezien het GVBF een fonds is van het "gesloten type", kunnen de aandeelhouders of vennoten niet verzoeken dat het GVBF overgaat tot wederinkoop van hun aandelen of deelbewijzen (zoals bijvoorbeeld de aandeelhouders van een zogenaamd "UCITS" fonds dat wel kunnen).
Als gevolg van de niet-notering en van het "gesloten" karakter van het GVBF, kunnen de aandeelhouders of vennoten slechts uit het GVBF treden door de verkoop van hun aandelen of deelbewijzen aan een derde op de secundaire markt.
Om te vermijden dat beleggers zich vastgezet voelen in het GVBF door het mogelijke gebrek aan liquiditeit van de aandelen of rechten van deelneming van het GVBF op de secundaire markt, werd voorzien dat het GVBF dient te worden opgericht voor een bepaalde duur. De aandeelhouders of vennoten zijn dus niet gehouden om voor onbepaalde duur aandeelhouder of vennoot in het GVBF te blijven.
Deze bepaalde duur vloeit voort uit de filosofie van een kort of middellang beleggingsbeleid van beleggingsfondsen die voorbehouden zijn aan institutionele beleggers. Deze bepaalde duur werd vastgesteld op tien jaar, in overeenstemming met de huidige marktpraktijk van vastgoed beleggingsfondsen. Desalniettemin, voorziet het huidige besluit de mogelijkheid voor het GVBF om de duur te verlengen met opeenvolgende termijnen van elk maximaal vijf jaar.
Deze mogelijkheid tot verlenging moet door de aandeelhouders of vennoten van het GVBF unaniem beslist worden. In het geval dat het GVBF slechts één aandeelhouder of vennoot heeft, kan deze altijd de looptijd van het GVBF verlengen omdat hij altijd over de unanimiteit van stemmen beschikt.
De bepaalde duur van 10 jaar loopt hetzij vanaf de oprichting van het GVBF in geval een nieuw vehikel wordt opgericht, hetzij vanaf de inschrijving op de lijst van GVBF's gehouden door de FOD Financiën in geval een bestaand vehikel naar een GVBF wordt omgevormd. 2.9. Fiscale bepalingen (artikel 29 tot 31) Het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 voorziet momenteel in een verzaking van roerende voorheffing voor dividenden uitgekeerd door beleggingsvennootschappen aan buitenlandse spaarders in de mate dat die dividenden niet voortkomen uit Belgische dividenden verkregen door uitkerende beleggingsvennootschappen. Deze verzaking impliceert dat dividenden verkregen uit het buitenland op een fiscaal transparante wijze kunnen worden uitgekeerd aan buitenlandse vennootschappen.
Het huidige besluit voorziet dat deze verzaking mutatis mutandis wordt uitgebreid naar dividenden uitgekeerd door de vastgoedbevaks, de GVV's en de GVBF's. Bijgevolg worden dividenden uitgekeerd door deze vennootschappen aan buitenlandse spaarders niet onderworpen aan roerende voorheffing voor zover de dividenden voortkomen uit buitenlandse inkomsten (hetzij dividenden van buitenlandse oorsprong, hetzij inkomsten uit vastgoed gelegen in het buitenland). De beleggings-vennootschappen dienen hiervoor hun inkomsten "uit te splitsen" zodat kan worden nagegaan in welke mate de verzaking van roerende voorheffing van toepassing is.
De verzaking van roerende voorheffing is niet van toepassing op de dividenden die voortkomen uit Belgische inkomsten (hetzij Belgische dividenden, hetzij inkomsten uit Belgisch vastgoed).
Dividenden uitgekeerd door een GVBF worden echter niet als Belgische inkomsten beschouwd in de mate dat deze dividenden op hun beurt niet voortkomen uit Belgische inkomsten. Op deze manier wordt een "look-through" aanpak toegepast ten aanzien van het GVBF. Onder "Belgische inkomsten" uit dergelijke dividenden moet worden begrepen, voor wat betreft de GVBF's, het uitgekeerde deel van de inkomsten dat voortvloeit uit: 1° vastgoed zoals gedefinieerd in artikel 2, 4° a) van het koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen;2° vastgoed zoals gedefinieerd in artikel 2, 4°, i) en j) van het koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen voor wat betreft het vastgoed zoals bedoeld in 1° ;3° vastgoed zoals gedefinieerd in artikel 2, 4°, d) en e) van het koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen in de mate dat de ontvangen dividenden hebben genoten van een totale verzaking van de inning van roerende voorheffing en zij voortkomen uit vastgoed gesitueerd in België en zoals gedefinieerd in artikel 2, 5°, i van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen;4° vastgoed zoals gedefinieerd in artikel 2, 4°, f) en g) van het koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen in de mate dat de ontvangen dividenden hebben genoten van een totale verzaking van de inning van roerende voorheffing en voortkomen uit vastgoed zoals bedoeld in 1° ;5° vastgoed zoals gedefinieerd in artikel 2, 4°, k) van het koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen. Dezelfde principes zijn mutatis mutandis van toepassing op de dividenden uitgekeerd door een GVV of een vastgoedbevak. 3. Advies van de Raad van State Bij het opstellen en finaliseren van het huidige voorstel is rekening gehouden met het advies nr.59.949/2/V van de Raad van State, gegeven op 7 september 2016, in toepassing van artikel 84, § 1, alinéa 1er, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT
Advies 59.949/2/V van 7 september 2016 over een ontwerp van koninklijk besluit "met betrekking tot gespecialiseerde vastgoed-beleggingsfondsen" Op 27 juli 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege(*) verlengd tot 12 september 2016, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit "met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen".
Het ontwerp is door de tweede vakantiekamer onderzocht op 7 september 2016. De kamer was samengesteld uit Pierre Vandernoot, kamervoorzitter, Luc Detroux en Wanda Vogel, staatsraden, Jacques Englebert, assessor, en Anne-Catherine Van Geersdaele, griffier. Het verslag is opgesteld door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 7 september 2016.
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.
Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. Wanneer een koninklijk besluit zowel steunt op bijzondere machtigingen die overeenkomstig artikel 105 van de Grondwet bij welbepaalde wettelijke bepalingen aan de Koning zijn verleend, als op de algemene bevoegdheid voor het uitvoeren van wetten die Hij ontleent aan artikel 108 van de Grondwet, moet vooraan in de aanhef niet alleen worden verwezen naar dat artikel 108 van de Grondwet, maar ook naar de wet waarop het koninklijk besluit steunt, alsook naar de relevante onderdelen van de artikelen die de machtigingen bevatten waaraan aldus uitvoering wordt gegeven(1). In het tweede lid behoort bijgevolg niet te worden verwezen naar de eerste twee paragrafen van artikel 286, aangezien daaraan geen uitvoering wordt gegeven bij het ontwerp.
Er moet daarentegen worden vermeld dat bij de programmawet (II) van 3 augustus 2016 in de wet van 19 april 2014 `betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders' het derde lid van artikel 286, § 3, het tweede lid van artikel 288, § 1, alsook een artikel 290/1 zijn ingevoegd en artikel 291 is vervangen. 2. In het derde lid moet ook worden verwezen naar de nog geldende wijzigingen die aangebracht zijn in artikel 266 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992(2).3. Er dient een vierde lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 "tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992", aangezien de artikelen 29 tot 31 van het ontwerp ertoe strekken sommige bepalingen daarvan te wijzigen(3).4. Het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, waarnaar in het zesde lid wordt verwezen zonder de datum ervan te vermelden, maakt geen deel uit van de documenten die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd.De steller van het ontwerp moet dan ook toezien op de vervulling van dat vormvereiste, waaraan overeenkomstig verscheidene machtigingen waaraan uitvoering wordt gegeven bij het ontwerp moet worden voldaan 5. In het achtste lid dient de zin "[Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit;]" te vervallen.
Dispositief Artikel 4 In artikel 4 wordt gebruikgemaakt van het begrip "werkdag", dat geen algemeen aanvaarde juridische betekenis heeft. Indien de steller van het ontwerp dat begrip in het ontworpen besluit wenst te behouden, zou het erin moeten worden gedefinieerd.
Er dient evenwel te worden opgemerkt dat in artikel 6 § 2, van het ontwerp dan weer gebruikgemaakt wordt van het begrip "dag".
De vraag rijst dan ook of het niet beter zou zijn alle termijnen in "dagen" in plaats van in "werkdagen" te vermelden en te bepalen dat, als de termijn op een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag verstrijkt, hij wordt verlengd tot de eerstvolgende werkdag. Onder dat laatste begrip wordt, in dit verband, aldus een dag verstaan die noch een zaterdag, noch een zondag, noch een wettelijke feestdag is.
Artikel 32 Uit artikel 32 blijkt dat het besluit in werking treedt op "de dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad".
Tenzij er een specifieke reden bestaat om af te wijken van de gangbare termijn van inwerkingtreding, vastgesteld bij artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 "betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen", moet in principe worden afgezien van een zo snelle inwerkingtreding, teneinde elkeen een redelijke termijn te geven om kennis te nemen van de nieuwe regels.
Slotopmerking Er moet voor gezorgd worden dat het ontwerp overeenstemt met de bepalingen tot wijziging van de wet van 12 mei 2014 "betreffende de gereglementeerde vastgoed-vennootschappen" die zijn opgenomen in het voorontwerp van wet "houdende diverse financiële bepalingen" waarover de Raad van State op 10 augustus 2016 advies 59.712/2/V heeft gegeven.
Zo bijvoorbeeld neemt artikel 2, 4°, punt i) van het ontwerp het huidige punt ix van artikel 2, 5°, van de wet van 12 mei 2014 over, terwijl artikel 4, 4°, punt d) van het genoemde voorontwerp ertoe strekt dat punt ix te vervangen en daarbij de voorwaarde (iii) daarin te schrappen.
De griffier, A.-C. Van Geersdaele De voorzitter, P. Vandernoot _______ Nota's (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus. (1) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 23.1, d). (2) Ibid., aanbeveling 27. (3) Ibid., aanbeveling 29.
9 NOVEMBER 2016. - Koninklijk besluit met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, inzonderheid op de artikelen 3, 31°, derde lid, 183, tweede lid, 286, § 1, § 2, § 3, leden 2 en 3, gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016, 288, § 1, lid 2, gewijzigd bij artikel 3 van de wet van 3 augustus 2016, 289, 290 en 290/1, ingevoegd bij artikel 5 van de wet van 3 augustus 2016;
Gelet op artikel 266 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij artikel 53 van de wet van 18 december 2015;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
Gelet op de open raadpleging in de zin van artikel 2, 18°, van de wet van 2 mei 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die werd georganiseerd door de FOD Financiën en die liep van 1 tot 8 november 2016;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 juni 2016;
Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 20 november 2015;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 20 juli 2016;
Gelet op het advies nr. 59.949/2/V van de Raad van State, gegeven op 7 september 2016 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van onze Minister van Financiën;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Dit besluit regelt het statuut van de in de artikel 286, § 1 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders bedoelde instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming, die als uitsluitend doel de collectieve belegging hebben in de in artikel 183, eerste lid, 3° van diezelfde wet bedoelde categorie van toegelaten beleggingen. Ze zijn hierna "gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen" genoemd (verkort : "GVBF"). § 2. De in de eerste paragraaf van dit artikel bedoelde instellingen kunnen enkel als beleggingsvennootschap met vast kapitaal worden opgericht.
Deze beleggingsvennootschappen met vast kapitaal worden opgericht als naamloze vennootschap, als commanditaire vennootschap op aandelen of als gewone commanditaire vennootschap.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° wet van 19 april 2014 : de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders;2° FSMA : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;3° FOD Financiën : de Federale Overheidsdienst Financiën, zoals opgericht bij koninklijk besluit van 17 februari 2002;4° vastgoed : a) onroerende goederen zoals gedefinieerd in artikel 517 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, gelegen in België en rechtstreeks aangehouden door het GVBF alsook zakelijke rechten op dergelijke onroerende goederen, b) onroerende goederen zoals gedefinieerd in artikel 517 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, gelegen in het buitenland en die het GVBF rechtstreeks of onrechtstreeks aanhoudt alsook zakelijke rechten op dergelijke onroerende goederen, c) aandelen of deelbewijzen uitgegeven door buitenlandse vastgoedvennootschappen, die in het buitenland gevestigde onroerende goederen aanhouden, d) aandelen van openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2° van de wet van 12 mei 2014 betreffende gereglementeerde vastgoed-vennootschappen, e) aandelen van institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschappen, zoals gedefinieerd in artikel 2, 3° van de wet van 12 mei 2014 betreffende gereglementeerde vastgoed-vennootschappen, f) aandelen of deelbewijzen van GVBF's, g) aandelen of rechten van deelneming in Belgische alternatieve instellingen voor collectieve belegging die geopteerd hebben voor de categorie van beleggingen zoals bedoeld in artikel 183, lid 1, 3° van de wet van 19 april 2014, h) aandelen of rechten van deelneming van buitenlandse alternatieve instellingen voor collectieve belegging die geopteerd hebben voor een categorie van beleggingen, gelijkaardig aan de categorie bedoeld in artikel 183, eerste lid, 3° van de wet van 19 april 2014, zoals gedefinieerd door de wet die op haar van toepassing is in haar land van herkomst, i) aandelen uitgegeven door vennootschappen (i) met rechtspersoonlijkheid;(ii) die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; (iii) waarvan de aandelen al dan niet zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en die al dan niet onderworpen zijn aan een regime van prudentieel toezicht; (iv) waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit de verwerving of de oprichting van onroerende goederen in het vooruitzicht van de terbeschikkingstelling ervan aan gebruikers, of het rechtstreekse of onrechtstreekse bezit van aandelen in het kapitaal van vennootschappen met een soortgelijke activiteit; en (v) die zijn vrijgesteld van de belasting op de inkomsten uit de winst die uit de in de bepaling onder (iv) hierboven bedoelde activiteit voortvloeit, mits naleving van bepaalde wettelijke verplichtingen, en die minstens verplicht zijn om een deel van hun inkomsten onder hun aandeelhouders te verdelen (hierna "Real Estate Investment Trusts" (verkort "REIT's") genoemd), j) optierechten op vastgoed, k) vastgoedcertificaten zoals bedoeld in artikel 5, § 4 van de wet van 16 juni 2006, l) de rechten die voortvloeien uit contracten waarbij aan het GVBF één of meer goederen in leasing worden gegeven, of andere analoge gebruiksrechten worden verleend, m) de door een rechtspersoon van publiek recht verleende concessies;n) de kredieten en zekerheden of garantiesdie door het GVBF zijn verstrekt ten gunste van zijn dochtervennootschappen;5° vastgoedvennootschap : de vennootschap naar Belgisch of buitenlands recht met als statutair hoofddoel de oprichting, de verwerving, het beheer, het verbouwen of de verkoop, alsook de verhuur van vastgoed voor eigen rekening, of het bezit van deelnemingen in vennootschappen met een soortgelijk doel;6° leasing : de leasing waarvan sprake in de IFRS-normen;7° IFRS-normen : de internationale standaarden voor jaarrekeningen goedgekeurd door de Europese Commissie met toepassing van artikel 3 van Verordening (EG) nr.1606/2002; 8° netto-inventariswaarde : de waarde die wordt verkregen door het geconsolideerde nettoactief van het GVBF, na aftrek van de minderheidsbelangen, of, indien geen consolidatie plaatsvindt, het nettoactief op statutair niveau, te delen door het aantal door het GVBF uitgegeven aandelen of deelbewijzen, na aftrek van de eigen aandelen of eigen deelbewijzen die, in voorkomend geval op geconsolideerd niveau, worden gehouden. HOOFDSTUK II. - Inschrijving
Art. 3.§ 1. Een vennootschap kan slechts het statuut van GVBF genieten nadat zij een bevestiging van zijn inschrijving heeft ontvangen van de FOD Financiën op de daartoe door de FOD Financiën gehouden lijst van GVBF's. Zij mag dit statuut genieten zolang zij ingeschreven blijft op die lijst. § 2. De aanvraag tot inschrijving op de lijst van GVBF's van een vennootschap als GVBF wordt ingediend bij de FOD Financiën.
Teneinde als geldig beschouwd te kunnen worden, dient de aanvraag vergezeld te zijn : 1° van een kopie van de statuten van de vennootschap;2° van een kopie van het uittreksel of van de mededeling in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad met de bekendmaking van de akten en gegevens waarvan de openbaarmaking is voorgeschreven door het Wetboek van Vennootschappen;3° van een verklaring van de vennootschap dat voorwaarden van dit besluit en, in voorkomend geval, van de wet van 19 april 2014 zijn vervuld;en 4° enkel indien, met toepassing van de wet van 19 april 2014, het GVBF een bewaarder moet benoemen, van een document waaruit de benoeming van de bewaarder blijkt. § 3. Onverminderd de bepalingen van de wet van 19 april 2014, kan aan de opdracht van de bewaarder slechts een einde worden gesteld na kennisgeving aan de FOD Financiën van de identiteit van de nieuwe bewaarder of wanneer het GVBF, overeenkomstig artikel 6, niet langer op de lijst van GVBF's is ingeschreven.
Art. 4.Een vennootschap wordt pas ingeschreven op de lijst van de GVBF's gehouden door de FOD Financiën wanneer de aanvraag volledig is overeenkomstig de vereisten van artikel 3.
Ten laatste de 30de dag volgend op de dag waarop de aanvraag tot inschrijving geldig werd gedaan of waarop het dossier vervolledigd werd, bevestigt de FOD Financiën de inschrijving per brief of per elektronische post aan de aanvrager.
Noch de inschrijving noch enige andere tussenkomst van de FOD Financiën bij toepassing van dit koninklijk besluit houdt een beoordeling in van de opportuniteit en de kwaliteit van de verrichtingen, evenmin als van de positie van het GVBF. Op de FOD Financiën rust geen verantwoordelijkheid inzake de niet naleving door de GVBF's van de bepalingen van de wet van 19 april 2014 of dit koninklijk besluit. Elk document dat ter bevestiging van de inschrijving wordt afgegeven door de FOD Financiën en elk document dat met het oog op de uitvoering van de verrichtingen van het GVBF naar deze inschrijving verwijst, maakt daarvan melding.
Art. 5.De FOD Financiën stelt elk jaar een lijst op van GVBF's die krachtens artikel 4 zijn ingeschreven. Deze lijst en alle wijzigingen die er tijdens het jaar in worden aangebracht, worden ter inzage gelegd op de FOD Financiën, desgevallend door terbeschikkingstelling ervan op de website van de FOD Financiën en worden jaarlijks bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De FOD Financiën verstrekt aan de FSMA, op haar eenvoudig verzoek, inlichtingen en documenten ten behoeve van de uitoefening van haar opdrachten.
Art. 6.§ 1. De FOD Financiën schrapt het GVBF van de lijst van GVBF's zoals bedoeld in artikel 5 : 1° op verzoek van het GVBF zelf;2° indien zij vaststelt dat, na een gemotiveerde ingebrekestelling, het GVBF binnen de gestelde termijn de door de FOD Financiën vastgestelde inbreuken op de bepalingen van de wet van 19 april 2014 en van dit besluit niet verholpen heeft; § 2. Wanneer een GVBF ophoudt te bestaan in toepassing van de artikelen 26 en 28, vraagt de vereffenaar ten laatste vijftien dagen volgend op de dag van de afsluiting van de vereffening van het GVBF de schrapping van het GVBF aan van de lijst van GVBF's bij de FOD Financiën. § 3. De FOD Financiën stelt de FSMA in kennis van elke wijziging die in de lijst van GVBF's wordt aangebracht in een zo kort mogelijke tijdspanne. HOOFDSTUK III. - Bedrijfsuitoefening Afdeling 1. - Beleggingsbeleid
Art. 7.§ 1. Het GVBF belegt zijn activa in vastgoed, zoals gedefinieerd in artikel 2, 4°.
Onverminderd het eerste lid, kan het GVBF onrechtstreeks een in België gevestigd onroerend goed aanhouden op voorwaarde dat (i) deze wordt aangehouden via een dochtervennootschap waarvan zij rechtstreeks of onrechtstreeks alle aandelen of deelbewijzen aanhoudt en (ii) zij zich in regel stelt met het eerste lid binnen een termijn van 24 maanden.
Op het einde van het tweede boekjaar volgend op de inschrijving op de lijst van GVBF's aangehouden door de FOD Financiën overeenkomstig artikel 5, moet de totale waarde van het vastgoed dat wordt aangehouden door het GVBF minstens 10.000.000 EUR bedragen.
De waarde van dit vastgoed wordt begrepen als de totale aankoopwaarde of de waarde die wordt gebruikt om de belastbare sommen te berekenen in het geval van een verrichting zoals bedoeld in de artikelen 210, § 1, 5° en 6° en 211, § 1, lid 6 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. De statuten van het GVBF en het informatiedocument bepalen in welk type vastgoed het GVBF mag beleggen en bepalen het beleggingsbeleid van het GVBF en, in voorkomend geval, de verplichtingen om te diversifiëren en de schuldgraad die het GVBF zichzelf eventueel wil opleggen. § 3. Het GVBF kan afdekkingsinstrumenten aan- of verkopen, met uitzondering van speculatieve verrichtingen. Deze aan- of verkopen moeten deel uitmaken van een door het GVBF vastgelegd beleid ter dekking van financiële risico's. Dit beleid wordt bekendgemaakt in de jaarlijkse financiële verslagen en wordt opgenomen in de statuten en het informatiedocument van het GVBF. De verkoop van afdekkingsinstrumenten vóór hun vervaldatum moet in de jaarlijkse financiële verslagen verantwoord worden in het licht van het in het vorige lid bedoelde beleid ter dekking van financiële risico's. § 4. Het GVBF mag als leasingnemer overeenkomsten van onroerende leasing afsluiten. Als het GVBF van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient zij dit aan te geven in zijn statuten en informatiedocument. § 5. Het GVBF mag één of meer onroerende goederen in leasing geven.
Als het GVBF van deze mogelijkheid gebruik maakt, dient zij dit aan te geven in zijn statuten en informatiedocument.
Het in leasing geven van één of meer onroerende goederen met koopoptie mag evenwel slechts als bijkomende activiteit worden uitgeoefend.
In afwijking van het tweede lid mag het GVBF het in leasing geven van één of meer onroerende goederen met koopoptie als hoofdactiviteit uitoefenen, indien die onroerende goederen bestemd zijn voor doeleinden van algemeen belang, met inbegrip van sociale huisvesting en onderwijs. § 6. Onverminderd § 1, mogen het GVBF en, in voorkomend geval, zijn dochtervennootschappen, bijkomend of tijdelijk beleggen in effecten die geen vastgoed zijn in de zin van artikel 2, 4° en niet-toegewezen liquide middelen bezitten.
Art. 8.Het GVBF mag niet als bouwpromotor optreden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bouwpromotor verstaan diegene wiens hoofd- of bijberoep erin bestaat gebouwen op te richten of te laten oprichten om ze hetzij vóór de oprichting, hetzij tijdens de oprichting, hetzij binnen een termijn van vijf jaar na de oprichting, onder bezwarende titel geheel of ten dele te vervreemden. Afdeling 2. - Financiële instrumenten
Art. 9.De financiële instrumenten die zijn uitgegeven door een GVBF dienen op naam te blijven zolang het GVBF bestaat.
Art. 10.§ 1. De financiële instrumenten die zijn uitgegeven door een GVBF kunnen slechts worden verworven door in aanmerking komende beleggers. § 2. Onverminderd de voorafgaande paragraaf en bij toepassing van artikel 286, § 3, eerste lid van de wet van 19 april 2014, doet het feit dat de financiële instrumenten van een GVBF, door tussenkomst van derden, in het bezit zijn van beleggers die geen in aanmerking komende beleggers zijn, geen afbreuk aan het institutionele karakter van het GVBF, voor zover het GVBF passende maatregelen neemt om de hoedanigheid van in aanmerking komende beleggers van de houders van zijn financiële instrumenten te waarborgen, en zij niet bijdraagt tot het bezit van zijn financiële instrumenten door beleggers die geen in aanmerking komende beleggers zijn, dan wel een dergelijk bezit bevordert. § 3. Een GVBF wordt geacht passende maatregelen zoals vermeld in paragraaf 2 te hebben genomen om de hoedanigheid van in aanmerking komende beleggers te waarborgen, wanneer zij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° in de voorwaarden voor de uitgifte van financiële instrumenten van het GVBF, in zijn statuten, in zijn informatiedocument, alsook in elk stuk dat betrekking heeft op de uitgifte van, de inschrijving op of de verwerving van door hem uitgegeven financiële instrumenten, is vermeld dat enkel in aanmerking komende beleggers mogen inschrijven op door hem uitgegeven financiële instrumenten, ze mogen verwerven of in bezit houden;2° onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 463 en 465 van het Wetboek van Vennootschappen is in het register van financiële instrumenten op naam, op het certificaat van de inschrijving van de financiële instrumenten op naam in het register van de financiële instrumenten op naam, vermeld dat deze financiële instrumenten enkel mogen worden verworven of gehouden door in aanmerking komende beleggers;3° in elk bericht, in elke mededeling of in elk ander stuk met betrekking tot een verrichting met financiële instrumenten van het GVBF of waarin een dergelijke verrichting wordt aangekondigd, uitgaande van het GVBF of van een persoon die in zijn naam of voor zijn rekening handelt, moet zijn gepreciseerd dat enkel in aanmerking komende beleggers op deze financiële instrumenten mogen inschrijven, ze mogen verwerven of in bezit houden;4° onverminderd de toepassing van artikel 9, zijn de financiële instrumenten die worden uitgegeven door het GVBF op naam, en elke belegger die inschrijft op financiële instrumenten van het GVBF of deze financiële instrumenten verwerft, bevestigt formeel en schriftelijk aan deze GVBF dat hij een in aanmerking komende belegger is, en verbindt zich er ten aanzien van deze GVBF toe om de betrokken financiële instrumenten enkel over te dragen aan een overnemer die op zijn beurt formeel en schriftelijk bevestigt aan de instelling dat hij een in aanmerking komende belegger is en dat hij zich ertoe verbindt om dezelfde bevestiging te vragen aan de volgende overnemer;5° het GVBF weigert om in het register van financiële instrumenten op naam een overdracht van financiële instrumenten aan een overnemer in te schrijven wanneer zij vaststelt dat deze overnemer geen in aanmerking komende belegger is;6° het GVBF schorst de betaling van de dividenden of interesten gekoppeld aan de financiële instrumenten waarvan zij vaststelt dat zij in het bezit zijn van beleggers die geen in aanmerking komende beleggers zijn;7° de in 5° en 6° van deze paragraaf vastgestelde regeling wordt opgenomen in de uitgiftevoorwaarden, de statuten, het informatiedocument, alsook in elk stuk met betrekking tot een verrichting met financiële instrumenten van een GVBF of waarin een dergelijke verrichting wordt aangekondigd.
Art. 11.De financiële instrumenten uitgegeven door een GVBF kunnen niet worden toegelaten tot de verhandeling op een MTF of een gereglementeerde markt die voor het publiek toegankelijk is. Afdeling 3. - Berekening van de netto-inventariswaarde van aandelen of
deelbewijzen en waardering door een onafhankelijk deskundige
Art. 12.De netto-inventariswaarde van het GVBF dient minstens op het eind van elk boekjaar bepaald te worden. De statuten van het GVBF kunnen voorzien dat de netto-inventariswaarde vaker bepaald wordt.
Art. 13.Op het einde van elk boekjaar waardeert een onafhankelijk deskundige op precieze wijze de reële waarde van de onroerende goederen en de zakelijke rechten op onroerende goederen, die worden aangehouden door het GVBF of door zijn dochtervennootschappen.
Art. 14.Onverminderd artikel 13, wordt de reële waarde van de onroerende goederen en de zakelijke rechten op onroerende goederen die worden aangehouden door het GVBF en zijn dochtervennootschappen door een onafhankelijk deskundige gewaardeerd telkens wanneer het GVBF tot een fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting of een inbreng van een algemeenheid of bedrijfstak overgaat.
Er is evenwel geen nieuwe waardering vereist wanneer het voorstel met betrekking tot een fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting of een inbreng van een algemeenheid of bedrijfstak wordt neergelegd binnen zes maanden na de laatste waardering of actualisering van de waardering van de betrokken onroerende goederen en de onroerende zakelijke rechten en voor zover de deskundige bevestigt dat er, gezien de staat van deze onroerende goederen, geen nieuwe waardering vereist is.
Het GVBF is niet gebonden door deze waardering maar dient de vergoeding verstrekt als tegenprestatie voor de betreffende verrichting te rechtvaardigen op grond van deze waardering.
Art. 15.De reële waarde van elk onroerend goed of zakelijk rechten op onroerend goed, te verwerven, te ontvangen of over te dragen door het GVBF of zijn dochtervennootschappen wordt gewaardeerd door een onafhankelijk deskundige vooraleer de verrichting plaatsvindt, voor zover de verrichting, in haar geheel beschouwd, een som vertegenwoordigt die hoger is dan 1 % van het geconsolideerde nettoactief van het GVBF, na aftrek van de minderheidsbelangen, of, indien geen consolidatie plaatsvindt, het nettoactief op statutair niveau.
Er is evenwel geen nieuwe bepaling van de reële waarde nodig wanneer de betrokken verrichting uiterlijk zes maanden na de laatste waardering door een onafhankelijk deskundige plaatsvindt en voor zover deze onafhankelijk deskundige bevestigt dat er, gezien de staat van de betrokken onroerende goederen en onroerende zakelijke rechten, geen nieuwe waardering vereist is.
Wanneer er meer dan 5 % verschil is tussen de prijs van de verwerving of de overdracht van een onroerend goed of een onroerend zakelijk recht en de in dit artikel bedoelde waardering, in het nadeel van het GVBF of van zijn dochtervennootschappen, wordt de betrokken verrichting alsmede de prijs ervan verantwoord in het jaarlijks financieel verslag van het GVBF. Afdeling 4. - Revisoraal toezicht
Art. 16.Het GVBF moeten een commissaris aanstellen die de opdracht van commissaris uitoefent zoals bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen, zelfs indien zij daartoe krachtens dit laatste Wetboek, voor zover op hen van toepassing, niet verplicht zouden zijn.
Art. 17.Enkel erkende bedrijfsrevisoren en bedrijfsrevisorenvennootschappen die daartoe door de FSMA zijn erkend overeenkomstig het reglement van 21 februari 2006 (ongeacht de categorie waarin ze vermeld worden op de lijst gepubliceerd in toepassing van dit reglement) kunnen benoemd worden als commissaris van een GVBF. Voor het overige zijn de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen, meer bepaald deze die van toepassing zijn op de benoeming, de bezoldiging, het ontslag, de aansprakelijkheid en de bevoegdheden van de commissaris van de rechtspersonen die geregeld zijn door het Wetboek van Vennootschappen, van toepassing op de commissaris aangesteld door het GVBF. HOOFDSTUK IV. - Informatieverstrekking aan beleggers
Art. 18.Onverminderd de artikelen 68 tot 72 van de wet van 19 april 2014, bevat het informatiedocument dat door het GVBF aan de belegger ter kennis wordt gebracht voorafgaand aan de inschrijving op financiële instrumenten die het GVBF uitgeeft, minstens volgende informatie : 1° de benaming en de duur van het GVBF, de benaming van de eventuele beheer-vennootschap en de eventuele bewaarder;2° het beleggingsbeleid naargelang de specifieke doelen die zij nastreeft en de criteria waarop ze zich baseert;met name het beleid voor de dekking van financiële risico's (met uitzondering van speculatieve verrichtingen), de eventuele verplichting om beleggingen te diversifiëren en de eventuele beperking van de schuldgraad van het GVBF; 3° het uitkeringsbeleid;4° de bezoldigingen en de onkosten die de beheerder gemachtigd is te maken ten laste van het GVBF, alsook de berekeningswijze van deze bezoldigingen en onkosten;5° bepalingen inzake publiciteit;6° de datum van afsluiting van de jaarrekeningen van het GVBF;7° de gevallen van ontbinding van het GVBF, onverminderd de wettelijke oorzaken;8° de voorwaarden tot wijziging van het informatiedocument;9° de voorwaarden voor de uitgifte van aandelen of deelbewijzen van het GVBF. De bezoldigingen en onkosten zoals bedoeld in 4° van het eerste lid omvatten de volgende elementen : 1° de wijze van bezoldiging voor het beheer van de beleggingsportefeuille van het GVBF;2° de wijze van bezoldiging voor de administratie van het GVBF;3° de commissies op de handel van aandelen of deelbewijzen van het GVBF;4° de commissies en vergoedingen met betrekking tot de bewaring van de activa van het GVBF;5° de commissies en vergoedingen ten laste van de aandeelhouders of vennoten, in het bijzonder bij de uitgifte van aandelen of deelbewijzen. HOOFDSTUK V. - Financieel jaarverslag
Art. 19.Elk GVBF stelt een financieel jaarverslag op.
Het financieel jaarverslag dat moet worden uitgegeven door het GVBF bevat de enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekeningen van het GVBF waarvan de opbouw is vastgesteld in de Hoofdstukken 1 en 2 van Bijlage A. Dit door het GVBF uitgegeven financieel jaarverslag bevat eveneens een verslag over de activiteiten van het verstreken boekjaar alsook alle betekenisvolle informatie waardoor de aandeelhouders of vennoten kennis kunnen nemen omtrent de evolutie van de activiteiten en resultaten van het GVBF, met inbegrip van de uitsplitsing voorzien in artikel 23.
Art. 20.Telkens wanneer het financieel jaarverslag ter beschikking wordt gesteld van de aandeelhouders of vennoten van het GVBF, wordt hen tevens en onder dezelfde vorm het verslag van de commissaris bij dat financieel jaarverslag ter beschikking gesteld.
Hoofdstuk VI Boekhouding, bestemming en uitsplitsing van het resultaat Afdeling 1. - Opstelling van de rekeningen
Art. 21.§ 1. Het GVBF stelt zijn enkelvoudige jaarrekening op in overeenstemming met de IFRS-normen, zoals goedgekeurd op zijn balansdatum.
Het GVBF stelt zijn balans en zijn enkelvoudige resultatenrekening in overeenstemming met de in Hoofdstuk 1 van Bijlage A opgenomen schema's.
De posten van de balans en de resultatenrekening mogen worden weggelaten wanneer zij niet dienstig zijn voor het betrokken boekjaar.
De posten van de balans en de resultatenrekening alsook de berekeningsschema's worden aangepast, weggelaten of aangevuld indien dergelijke wijziging kan worden gerechtvaardigd door nieuwe of gewijzigde IFRS-normen, of, in uitzonderlijke gevallen, door de specifieke activiteit of transacties van het GVBF. § 2. Het et GVBF kan zijn balans en zijn geconsolideerde resultatenrekening opstellen overeenkomstig de in Hoofdstuk II van Bijlage A opgenomen schema's. Afdeling 2. - Bestemming van het resultaat
Art. 22.Het GVBF dient, ten belope van het bedrag van het positief nettoresultaat van het boekjaar en na aanzuivering van de overgedragen verliezen en na de toevoegen/onttrekkingen aan/van de reserves zoals bedoeld in "Punt B. Toevoeging/onttrekking reserves" zoals omschreven in Afdeling 4 van Deel I van Hoofdstuk I van Bijlage A, ten minste het positieve verschil tussen de volgende bedragen uit te keren als vergoeding van het kapitaal : 1° 80% van het bedrag bepaald volgens het in Hoofdstuk III van Bijlage A opgenomen schema, en, 2° de nettovermindering, tijdens het boekjaar, van de schuldenlast van de GVBF. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "schuldenlast" wordt verstaan alle rubrieken van de "Verplichtingen" in, naargelang het geval, de geconsolideerde of de enkelvoudige balans, met uitsluiting van de posten "I. Langlopende verplichtingen - A Voorzieningen", "I. Langlopende verplichtingen - C. Andere langlopende financiële verplichtingen - Toegelaten afdekkingsinstrumenten", "I. Langlopende verplichtingen - F. Uitgestelde belastingen - Verplichtingen", "II. Kortlopende verplichtingen - A. Voorzieningen", "II. Kortlopende verplichtingen - C. Andere kortlopende financiële verplichtingen - Toegelaten afdekkingsinstrumenten" en "II. Kortlopende verplichtingen - F. Overlopende rekeningen", zoals opgenomen in de bij dit besluit gevoegde schema's.
Er wordt geen rekening gehouden met de bedragen die de GVBF verschuldigd zijn voor de betaling van de verwerving van vastgoed, voor zover zij binnen de gebruikelijke termijnen worden betaald.
Indien de GVBF niet-volgestorte effecten verwerven, worden de niet-opgevraagde bedragen gelijkgesteld met leningen voor de toepassing van de in dit artikel bedoelde begrenzingen.
De resultaatverwerking moet gebeuren overeenkomstig het schema "Resultaatverwerking" zoals omschreven in Afdeling 4 van Deel I van Hoofdstuk I van Bijlage A. Voor de GVBF's opgericht onder de vorm van een naamloze vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen, doet de in deze paragraaf vermelde verplichting geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van artikel 617 en volgende van het Wetboek van vennootschappen. Afdeling 3. - Uitsplitsing van het resultaat uitgekeerd als vergoeding
van het kapitaal
Art. 23.Het GVBF publiceert een uitsplitsing van het nettoresultaat van het boekjaar in zijn financieel jaarverslag. De posten van deze uitsplitsing van het nettoresultaat van het boekjaar zijn opgenomen in Bijlage B.
Art. 24.Het bedrag uitgekeerd als vergoeding van het kapitaal overeenkomstig artikel 22, zal geacht worden pro rata samengesteld te zijn volgens de uitsplitsingsformule zoals voorzien in artikel 23. HOOFDSTUK VII. - Duur, vereffening en herstructurering Afdeling 1. - Duur en verlenging
Art. 25.Het GVBF wordt opgericht voor een maximale duur van tien jaar vanaf zijn oprichting of, in voorkomend geval, vanaf zijn inschrijving op de lijst van GVBF's.
Art. 26.De statuten van het GVBF kunnen voorzien dat de duur van tien jaar zoals voorzien in artikel 25 kan worden verlengd met opeenvolgende termijnen van maximaal vijf jaar, telkens volgens de procedure bepaald in artikel 27.
Indien er geen geldige verlenging plaatsvindt volgens de procedure voorzien in artikel 27, wordt het GVBF bij het einde van zijn termijn van rechtswege ontbonden.
Art. 27.§ 1. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 26, voorzien de statuten dat de termijn van het GVBF bij besluit van de buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten van het GVBF kan worden verlengd overeenkomstig het vereiste aanwezigheids- en meerderheidsquorum zoals voorzien in paragraaf 2. § 2. In de veronderstelling dat de statuten voorzien in een mogelijke verlenging onder toepassing van artikel 26, voorzien de statuten dat de buitengewone algemene vergadering slechts geldig over de verlenging van de termijn van het GVBF kan beraadslagen en besluiten indien de aanwezigen ten minste de helft van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Indien aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, zal een nieuwe oproeping vereist zijn en zal de tweede buitengewone algemene vergadering geldig kunnen beraadslagen en besluiten, ongeacht het door de aanwezige of vertegenwoordigde aandeelhouders of vennoten vertegenwoordigd deel van het kapitaal.
Het besluit om de duur van het GVBF te verlengen wordt geldig goedgekeurd met unanimiteit van de geldig uitgebrachte stemmen. Afdeling 2. - Ontbinding en vereffening
Art. 28.Indien er geen verlenging plaatsvindt overeenkomstig artikel 26, wordt het GVBF van rechtswege ontbonden bij het einde van zijn termijn.
Het GVBF behoudt zijn statuut van GVBF tot en met de afsluiting van zijn vereffening. HOOFDSTUK VIII. - Fiscale bepalingen
Art. 29.In artikel 106 van het KB/WIB 92, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 april 2013, wordt paragraaf 7 vervangen als volgt : " § 7. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de dividenden waarvan de schuldenaar een beleggingsvennootschap bedoeld in de artikelen 15 en 271/10 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, een beleggingsvennootschap bedoeld in de artikelen 190, 195, 285, 288 en 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders of een gereglementeerde vastgoedvennootschap is, en waarvan de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner.
Die verzaking is niet van toepassing op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van inkomsten uit Belgisch vastgoed en dividenden die de beleggingsvennootschap of de gereglementeerde vastgoedvennootschap zelf heeft verkregen van een binnenlandse vennootschap. Dit lid is echter niet van toepassing indien deze binnenlandse vennootschap deel uitmaakt van de categorieën van vennootschappen zoals bedoeld in het eerste lid en indien de dividenden die zij uitkeert aan de beleggingsvennootschap of aan de gereglementeerde vastgoedvennootschap niet afkomstig zijn van dividenden die deze vennootschap heeft ontvangen van een binnenlandse vennootschap, of van inkomsten uit Belgisch vastgoed.".
Art. 30.In artikel 116, enig lid, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 september 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de inleidende zin wordt aangevuld met de woorden "of aan gereglementeerde vastgoedvennootschappen"; 2° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 4°, luidende : "4° als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 november 2016 met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen.".
Art. 31.In artikel 117 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 6 worden de woorden "106, § 7" opgeheven;2° tussen de paragraaf 6 en de paragraaf 6bis, wordt een paragraaf 6/1 ingevoegd, luidende : " § 6/1.De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolgde de artikelen 106, § 7, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers : a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken. De verzaking wordt bovendien slechts toegestaan indien de schuldenaar van de roerende voorheffing opgeeft in welke mate dat de uitgekeerde dividenden al dan niet voortkomen uit de in het tweede lid bedoelde dividenden en inkomsten.". HOOFDSTUK IX. - Inwerkingtreding
Art. 32.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 9 november 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT
BIJLAGE A bij het koninklijk besluit van 9 november 2016 met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 9 november 2016.
Gegeven te Brussel, 9 november 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT
BIJLAGE B bij het koninklijk besluit van 9 november 2016 met betrekking tot gespecialiseerde vastgoedbeleggingsfondsen
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 9 november 2016.
Gegeven te Brussel, 9 november 2016.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT