gepubliceerd op 25 december 1997
Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
8 DECEMBER 1997. Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, inzonderheid op artikel 36, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 262 van 26 maart 1936, het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939 en de wetten van 8 augustus 1980, 4 december 1990, 17 juni 1991 en 22 maart 1993;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 mei 1979 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juli 1981, 9 augustus 1985, 5 augustus 1991, 14 oktober 1991, 25 november 1991, 29 november 1993, 31 januari 1994, 27 december 1994, 7 april 1995, 13 december 1995, 13 februari 1996 en 30 december 1996;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd door de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat dit koninklijk besluit waarmee het nieuwe systeem voor de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt opgezet, dringend moet worden genomen en openbaar gemaakt, wil het per 1 januari 1998 kunnen worden toegepast;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Overeenkomstig dit besluit zijn de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen jaarlijks gedekt ten belope van 1.082 miljoen frank.
Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt, op 31 december van elk jaar voor het afgelopen jaar aangepast op basis van de evolutie van de kosten in het afgelopen jaar met betrekking tot de leden en het personeel van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen in vergelijking met deze in het voorafgaande jaar. De invloed van die evolutie wordt gecertificeerd door de bedrijfsrevisor in functie bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, uitgaande van een ten hoogste even groot personeelsbestand als het voorafgaande jaar.
Het bedrag vermeld in het eerste lid wordt bovendien, voor de andere uitgaven dan bedoeld in het tweede lid, op de in het tweede lid bepaalde datum aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het referentie-indexcijfer hiervoor is dat van de maand december 1996. De weerslag van die evolutie wordt gecertificeerd overeenkomstig de tweede zin van het tweede lid.
Art. 2.De op 1 januari in België gevestigde kredietinstellingen betalen gezamenlijk een bijdrage van 490 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag.
De totale bijdrage van de in het eerste lid bedoelde kredietinstellingen wordt hierover als volgt omgeslagen : a) elke kredietinstelling waarvoor in België reglementaire eigen-vermogensvereisten gelden, betaalt een eerste bijdrage op basis van het volgende onderscheid : - instellingen waarvoor het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen minder dan 250 miljoen frank bedraagt : 100.000 frank; - instellingen waarvoor het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen ten minste 250 miljoen maar minder dan 500 miljoen frank bedraagt : 200.000 frank; - instellingen waarvoor het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen ten minste 500 miljoen maar minder dan 1 miljard frank bedraagt : 500.000 frank; - instellingen waarvoor het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen ten minste 1 miljard maar minder dan 10 miljard frank bedraagt : 1.000.000 frank; - instellingen waarvoor het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen ten minste 10 miljard maar minder dan 30 miljard frank bedraagt : 4.000.000 frank; - instellingen waarvoor het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen 30 miljard frank of meer bedraagt : 16.000.000 frank.
Het in aanmerking genomen reglementair vereiste eigen vermogen is het eigen vermogen voor de financiële positie van de kredietinstelling op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig artikel 82 van het besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen; b) elke kredietinstelling betaalt een tweede bijdrage die wordt vastgesteld op basis van het volgende onderscheid qua bedrag aan jaarlijkse positieve bruto-opbrengsten, exclusief rente-resultaat vermenigvuldigd met 0,5 % : - van 0 frank tot 4 miljoen frank : het bedrag van de voormelde vermenigvuldiging; - van 4 miljoen tot 10 miljoen frank : 4 miljoen frank; - van 10 miljoen tot 30 miljoen frank : 8 miljoen frank; - boven 30 miljoen frank : 16 miljoen frank.
Onder bruto-opbrengsten, zoals die blijken uit de jaarrekening op 31 december van het voorafgaande jaar, moet het bankproduct, na aftrek van het renteresultaat worden verstaan.
De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, worden, voor de toepassing van deze littera, vastgesteld op basis van één derde van de positieve bruto-opbrengsten. c) het saldo van de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt, na aftrek van de bijdragen vastgesteld in litterae a) en b), over alle kredietinstellingen omgeslagen naar verhouding van hun boekhoudkundige positie op 31 december van het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : -de boekhoudkundige positie van de kredietinstellingen die meer bedraagt dan duizend miljard, wordt integraal in aanmerking genomen; - de boekhoudkundige positie van kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, wordt voor één derde in aanmerking genomen; - de boekhoudkundige positie van de andere kredietinstellingen wordt voor twee derden in aanmerking genomen.
Als de totale bijdrage van elke kredietinstelling zoals berekend overeenkomstig het tweede lid, voor de andere kredietinstellingen dan die welke ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, minder dan 200.000 frank bedraagt, dan geldt dit bedrag als bijdrage. Als de totale bijdrage verschuldigd door kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 66.667 frank bedraagt, dan geldt dit bedrag als bijdrage. De totale aldus verkregen verhoging wordt afgetrokken van de totale bijdrage van de overige kredietinstellingen en hierover omgeslagen naar verhouding van het totaal van hun boekhoudkundige positie op 31 december. Die positie wordt de in aanmerking genomen volgens de criteria van het tweede lid, littera c).
Kredietinstellingen waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen, blijven bijdrage-plichtig zoals vastgesteld in dit artikel, zolang zij onderworpen blijven aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
De in dit artikel bedoelde bedragen, met uitzondering van de bedragen die de in het tweede lid, littera a) en littera b) bedoelde schijven uitmaken, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 juni.
Art. 3.De op 1 januari in België gevestigde beleggingsondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies betalen gezamenlijk een bijdrage van 61 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag.
De totale bijdrage van de in het eerste lid bedoelde categorieën van ondernemingen wordt hierover als volgt omgeslagen : a) elke onderneming betaalt een eerste bijdrage op basis van het volgende onderscheid : 1° beleggingsondernemingen die niet ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap en die geen fondsen of effecten van cliënten houden, niet voor eigen rekening handelen en geen verbintenissen tot vaste overneming aangaan, alsook voor de vennootschappen voor beleggingsadvies : 100.000 frank; 2° beleggingsondernemingen die niet ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap en die geen transacties met financiële instrumenten verrichten in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid van de wet van 6 april 1995, noch verbintenissen aangaan tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften : 150.000 frank; 3° andere beleggingsondernemingen die niet ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap : 250.000 frank; b) elke onderneming betaalt een tweede bijdrage die wordt vastgesteld op basis van het volgende onderscheid qua bedrag aan jaarlijkse bruto-opbrengsten, exclusief rente-resultaat vermenigvuldigd met 0,5 % : - van 0 frank tot 4 miljoen frank : het bedrag van de voormelde vermenigvuldiging; - van 4 miljoen tot 10 miljoen frank : 4 miljoen frank; - van 10 miljoen tot 30 miljoen frank : 8 miljoen frank; - boven 30 miljoen frank : 16 miljoen frank.
Onder bruto-opbrengsten, zoals die blijken uit de jaarrekening op 31 december van het voorafgaande jaar, moet worden verstaan de omzet van de beleggingsondernemingen en van de vennootschappen voor beleggingsadvies.
De bijdragen die worden betaald door de ondernemingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, worden, voor de toepassing van deze littera, vastgesteld op basis van één derde van de omzet. c) het saldo van de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt, na aftrek van de bijdragen vastgesteld in litterae a) en b), over alle ondernemingen omgeslagen naar verhouding van hun boekhoudkundige positie op 31 december van het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : -de boekhoudkundige positie van beleggingsondernemingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, wordt voor één derde in aanmerking genomen; - de boekhoudkundige positie van de andere beleggingsondernemingen wordt voor twee derden in aanmerking genomen.
Ondernemingen waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig zoals vastgesteld in dit artikel, zolang zij onderworpen blijven aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
De in dit artikel bedoelde bedragen, met uitzondering van de bedragen die de in littera b) bedoelde schijven uitmaken, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 juni.
Art. 4.De op 1 januari in België gevestigde wisselkantoren betalen gezamenlijk een bijdrage van 6 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag.
De in het eerste lid vastgestelde bijdrage bestaat uit : a) een vast bedrag per wisselkantoor van 40.000 frank; b) de omslag van het saldo, na aftrek van de opbrengst van de krachtens littera a) betaalde bedragen, over alle wisselkantoren naar verhouding van hun omzet tijdens het voorafgaande jaar. De in dit artikel bedoelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van de door dit artikel vastgestelde bijdrage tegen 30 juni.
Art. 5.§ 1. De door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen te innen bijdrage voor het onderzoek van de dossiers bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, is vastgesteld op één frank per mille van het bedrag waarvoor een beroep wordt gedaan op de Belgische markt om de betrokken effecten te kopen of te verkopen. De bijdrage wordt berekend op het maximumbedrag dat voor de uitgifte is bepaald. Gaat het om effecten van buitenlandse emittenten en is er in de verrichting geen voorbehouden tranche voor de Belgische markt alhoewel daarop toch een beroep wordt gedaan, dan wordt de bijdrage berekend op basis van de waarde van de effecten die effectief op de Belgische markt zijn aangekocht of verkocht.
De in deze paragraaf bedoelde bijdrage wordt evenwel vastgesteld op 150.000 frank wanneer het gaat om uitgiften van gewone obligaties van ondernemingen waarvan de effecten zijn toegelaten tot een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt, met gebruik van de procedure van gescheiden informatieverstrekking. Dit lid is niet van toepassing op obligaties van het achtergestelde of converteerbare type, met inschrijvings- of verwervingsrecht of van het omruilbare type. § 2. Voor doorlopend uitgegeven obligaties, kasbons of andere leningbewijzen, staat de bijdrage in verhouding tot de maximumlooptijd van de lening waarop het dossier betrekking heeft; ze bedraagt één centiem per mille per jaar looptijd van de lening. De bijdrage wordt berekend op het bedrag waarvoor een beroep wordt gedaan op de Belgische markt of, indien dit hoger is, het bedrag van de effectieve plaatsing. Het in § 3 bedoelde maximum is per dossier van toepassing. § 3. De in dit artikel bepaalde bijdrage kan niet hoger zijn dan 250.000 frank, behoudens in de volgende gevallen : -wanneer de verrichting betrekking heeft op bewijzen aan toonder van niet-Belgische effecten op naam; - wanneer de verrichting betrekking heeft op aandelen van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk in België verhandeld worden.
Het in het eerste lid bepaalde maximum bedraagt evenwel 1.000.000 frank in geval van een openbare overnameaanbieding, een publiek aanbod tot omruiling, een koershandhaving of een uitkoopbod. § 4. De in dit artikel bepaalde bijdrage kan niet minder zijn dan 10.000 frank. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 6.In afwijking van artikel 5 zal de bijdrage verschuldigd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, in geval van toepassing van de versnelde procedure bedoeld in Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 13 februari 1996 ter bepaling van een versnelde en minder kostbare procedure voor de goedkeuring van het prospectus van financiële instrumenten die in de notering van een effectenbeurs worden opgenomen, inclusief bij toepassing van artikel 9, tweede lid, van hetzelfde besluit, als volgt worden bepaald : 1° Gewone obligaties, uitgifteprogramma's voor gewone obligaties en uitgiften van warranten of opties : 50.000 frank, teruggebracht tot 25.000 frank in geval van latere uitgifte van volgende tranches of van gelijkgestelde of vervangbare effecten. 2° Obligaties die converteerbaar, omruilbaar of terugbetaalbaar zijn in aandelen, alsook aandelen en andere niet in het 1° bedoelde effecten van Belgische vennootschappen : 50.000 frank, teruggebracht tot 25.000 frank in geval van latere uitgifte van volgende tranches of van gelijkgestelde of vervangbare effecten. 3° Aandelen en andere niet in het 1° bedoelde effecten van buitenlandse vennootschappen, met uitzondering van bewijzen aan toonder van niet-Belgische effecten op naam, alsook van aandelen en andere effecten van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk in België worden verhandeld : 50.000 frank bij een eerste uitgifte in België en 25.000 frank bij latere uitgiften.
In geval van toepassing van artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit, wordt de aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen verschuldigde bijdrage teruggebracht tot 10.000 frank.
De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 7.§ 1. In afwijking van artikel 5 bedraagt de bijdrage verschuldigd bij een vraag om toelating tot een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt in financiële instrumenten, één frank per mille van de waarde van de effecten waarvoor toelating wordt gevraagd, berekend op basis van de eerste daadwerkelijke koers in België, met een maximum van 250.000 frank.
Wanneer de toelating tot de markt geldt voor zowel in België als in het buitenland uitgegeven effecten van buitenlandse emittenten die reeds tot de markt zijn toegelaten, is geen bijdrage verschuldigd voor het geheel van de effecten waarop in het buitenland is ingeschreven.
Heeft de vraag tot toelating betrekking op bewijzen aan toonder van niet-Belgische effecten op naam, dan wordt de in het eerste lid bedoelde bijdrage berekend op basis van de aangroei, op jaarbasis, van het volume der in België in omloop zijnde bewijzen. Het maximum bepaald in het eerste lid van deze paragraaf is niet van toepassing. § 2. De bijdrage waarvan sprake in § 1 wordt teruggebracht tot één twintigste ervan, met een maximum van 100.000 frank per dossier, wanneer de vraag om toelating tot een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt betrekking heeft op effecten van andere dan Belgische vennootschappen, instellingen of personen, die reeds toegelaten zijn tot een gelijkaardige markt van een vreemde Staat, op voorwaarde dat de indieners van het dossier : 1° verklaren dat de toelating niet wordt gevraagd met het oog op een tekoopbieding van een bepaalbaar aantal effecten en dat de effecten waarvoor de toelating wordt gevraagd bij hun weten in België niet te koop of ter inschrijving werden aangeboden zonder dat een dossier bedoeld bij artikel 27 van het koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935 werd ingediend; 2° aantonen dat de hoofdmarkt van de betrokken effecten, alle markten samengenomen, buiten België ligt.In het tegenovergestelde geval zal het maximum bepaald in § 1, eerste lid, niet van toepassing zijn.
Het maximum waarvan sprake in het eerste lid van deze paragraaf is niet van toepassing in geval van een vraag om toelating tot de markt van aandelen van beleggingsvennootschappen met als doel de gemeenschappelijke belegging in gediversifieerde activa om zo de risico's te spreiden die verbonden zijn aan de fondsen ingezameld via publieke uitgifte van aandelen die rechtstreeks of onrechtstreeks door deze beleggingsvennootschappen teruggekocht of terugbetaald worden op verzoek van de houders, of waarvan de beurskoers door toedoen van die beleggingsvennootschappen de inventariswaarde benadert. § 3. Voor de berekening van de bijdragen bedoeld in dit artikel wordt geen rekening gehouden met de buitenlandse effecten op naam die toegelaten zullen worden tot een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt en die verhandeld zullen worden onder het stelsel van levering door bemiddeling van de Interprofessionele Effectendeposito- en Girokas, voor zover de betrokken effecten in een andere vorm op een Belgische markt worden verhandeld. § 4. De krachtens dit artikel verschuldigde bijdragen kunnen niet minder zijn dan 10.000 frank. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 8.In afwijking van artikel 7 zal de bijdrage verschuldigd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen in geval van toepassing van de versnelde procedure bedoeld in Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 13 februari 1996 ter bepaling van een versnelde en minder kostbare procedure voor de goedkeuring van het prospectus van financiële instrumenten die in de notering van een effectenbeurs worden opgenomen, inclusief bij toepassing van artikel 9, tweede lid, van hetzelfde besluit, als volgt worden bepaald : 1° Gewone obligaties, uitgifteprogramma's voor gewone obligaties en uitgiften van warranten of opties : 50.000 frank voor een eerste notering en 25.000 frank bij een volgende notering van gelijkgestelde of vervangbare tranches. 2° Obligaties die converteerbaar, omruilbaar of terugbetaalbaar zijn in aandelen, alsook aandelen en andere niet in het 1° bedoelde effecten van Belgische vennootschappen : 50.000 frank bij een eerste notering en 25.000 frank bij een volgende notering. 3° Aandelen en andere niet in het 1° bedoelde effecten van buitenlandse vennootschappen, met uitzondering van bewijzen aan toonder van niet-Belgische effecten op naam en van aandelen en andere effecten van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk in België worden verhandeld : 50.000 frank bij een eerste notering in België en 25.000 frank bij een volgende notering.
In geval van toepassing van artikel 6, § 1 van hetzelfde besluit, wordt de aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen verschuldigde bijdrage teruggebracht tot 10.000 frank.
De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 9.In afwijking van de artikelen 5 tot 8 wordt de aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen verschuldigde bijdrage als volgt bepaald : 1° voor de uitgifte en de toelating tot een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt van warranten die in contanten kunnen worden vereffend : 50.000 frank per noteringslijn bepaald in het aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen voorgelegde dossier, met een maximum van 250.000 frank; 2° voor de uitoefening van warranten of opties, wanneer de uit deze uitoefening voortkomende effecten niet worden verhandeld op een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt : 10.000 frank per jaar waarin de uitoefening mogelijk is, met een maximum van 250.000 frank; 3° bij uitoefening van warranten, wanneer de uit deze uitoefening voortkomende effecten worden verhandeld op een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt, wordt de bijdrage van één frank per mille berekend, per burgerlijk jaar, op het totaal brutobedrag van de uitoefenprijs, met een minimum van 10.000 frank op het einde van de uitoefenperiode en met een maximum van 250.000 frank.
De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 10.De bijdrage van buitenlandse emittenten bepaald krachtens artikel 5, §§ 1 en 2 en artikel 7, § 1 wordt gehalveerd voor verrichtingen uitgevoerd met toepassing van het koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de Europese Gemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating tot de notering aan een effectenbeurs.
Het eerste lid is niet van toepassing op de maxima, minima en vaste bijdragen bedoeld in artikel 5, §§ 3 en 4, artikel 6, artikel 7, §§ 1 en 4 en artikelen 8 en 9.
De bijdragen verschuldigd krachtens dit artikel kunnen niet minder zijn dan 10.000 frank. Dit bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 11.Voor de berekening van de in artikelen 5 tot 10 vastgestelde bijdragen wordt geen rekening gehouden : 1° met de effecten die reeds eerder in België publiek te koop gesteld, te koop geboden of verkocht werden met indiening van een dossier bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935, behoudens wanneer de verrichting een openbare overnameaanbieding, een publiek aanbod tot omruiling, een koershandhaving of een uitkoopbod is; 2° met de effecten uitgegeven zonder opvraging van nieuw kapitaal, in de mate waarin de effecten die ze vervangen of die er recht op geven, toegelaten zijn tot een voor het publiek toegankelijke Belgische secundaire markt of in België publiek te koop gesteld, te koop geboden of verkocht werden met indiening van een dossier bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit nr.185 van 9 juli 1935.
Art. 12.De bijdrage die door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt geïnd. Voor het onderzoek van het dossier bedoeld in artikel 101ter, §§ 2 en 3 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935, wordt vastgesteld op 10.000 frank. Dit bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 13.De bijdrage verschuldigd krachtens de artikelen 5 tot 10 en 12 wordt betaald binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de beslissing van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen over het dossier dat haar is voorgelegd. Indien de vereiste gegevens om de verschuldigde bijdrage te bepalen bij het verstrijken van die termijn niet beschikbaar zijn, is de bijdrage verschuldigd binnen acht dagen nadat deze gegevens werden verkregen.
Evenwel dienen de bijdragen verschuldigd op grond van de artikelen 7, § 1, derde lid en 9, 3°, jaarlijks vóór 31 januari te worden betaald.
Art. 14.§ 1. De bijdrage die aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt betaald voor het onderzoek van het prospectus bedoeld in artikel 5, § 1, van de wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, wordt vastgesteld op 10.000 frank.
De bijdrage vastgesteld in het eerste lid wordt betaald binnen de maand na overlegging van het prospectus aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. § 2. De bijdrage die aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt betaald voor het onderzoek van de aanvullingen bij het prospectus bedoeld in artikel 5, § 2, van de voormelde wet van 22 juli 1991, wordt vastgesteld op 5.000 frank.
De bijdrage vastgesteld in het eerste lid wordt betaald binnen de maand na overlegging van de aanvullingen bij het prospectus aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. § 3. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 15.§ 1. Belgische beleggingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 120, § 1, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, betalen elk jaar vóór 31 maart aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een bijdrage van 0,075 frank per mille van de totaalwaarde op 31 december van het voorafgaande jaar van het beheerd vermogen. § 2. Buitenlandse beleggingsinstellingen die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 137 van de voormelde wet van 4 december 1990, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 138 van de voornoemde wet, betalen elk jaar vóór 31 maart een bijdrage van 0,075 frank per mille op het totaal van de in België op 31 december van het voorafgaande jaar netto uitstaande bedragen vanaf hun inschrijving.
Bij gebrek aan gegevens over de in het eerste lid bedoelde bedragen, wordt de in deze paragraaf bedoelde bijdrage voor beleggingsinstellingen die vóór 1 januari 1989 zijn ingeschreven, berekend op een begrote totaalwaarde van de in België op 31 december van het voorgaande jaar uitstaande effecten. Deze begrote waarde wordt verkregen door de totaalwaarde op 31 december van het voorafgaande jaar van het beheerd vermogen van de beleggingsinstelling om te rekenen in een verhouding gelijk aan die tussen het gecumuleerde aantal netto uitgegeven aandelen in België en hetzelfde aantal voor de beleggingsinstelling in haar geheel. Deze gecumuleerde berekening wordt verricht tot de datum van inschrijving van de beleggingsinstelling in België, met een maximum van drie jaar. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde bijdragen worden gehalveerd voor beleggingsinstellingen die de ingezamelde gelden beleggen in rechten van deelneming van andere beleggingsinstellingen.
Wanneer een beleggingsinstelling uit verschillende compartimenten bestaat, wordt de bijdrage gehalveerd voor de compartimenten die beleggen in andere beleggingsinstellingen. § 4. Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht betalen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een eenmalige bijdrage van 0,05 frank per mille van de totaalwaarde van het beheerd vermogen met een minimum van 200.000 en een maximum van 500.000 frank voor het onderzoek van het inschrijvingsdossier bedoeld in artikel 120, § 1 van de voornoemde wet van 4 december 1990.
Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar buitenlands recht betalen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een eenmalige bijdrage van 0,05 frank per mille van de totaalwaarde van het beheerd vermogen, met een minimum van 200 000 en een maximum van 500 000 frank voor het onderzoek van het inschrijvingsdossier bedoeld in artikel 137 van de voornoemde wet van 4 december 1990.
Deze bijdragen worden vereffend binnen de maand na inschrijving. § 5. Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht betalen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een bijdrage van 150 000 frank voor het onderzoek van het prospectus bedoeld in artikel 39 van het koninklijk besluit van 29 november 1993 op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen. Wanneer ingevolge de gelijktijdige uitgifte van verschillende categorieën van effecten door eenzelfde instelling voor belegging in schuldvorderingen verscheidene prospectussen worden openbaargemaakt, wordt de bijdrage slechts één keer geïnd.
Deze bijdrage wordt vereffend binnen de maand na goedkeuring van het prospectus. § 6. Belgische en buitenlandse instellingen voor belegging in schuldvorderingen die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig de voornoemde artikelen 120, § 1 en 137, betalen elk jaar vóór 31 maart aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een bijdrage van 0,02 frank per mille van de fractie van de totaalwaarde van het beheerde vermogen dat overeenstemt met het bedrag van de in België geplaatste effecten. § 7. De in §§ 1 en 2 bepaalde bijdrage wordt teruggebracht tot 0,05 frank per mille voor monetaire beleggingsinstellingen. Voor de toepassing van dit besluit wordt als een monetaire beleggingsinstelling aanzien, een beleggingsinstelling die aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° zij voert een beleggingspolitiek op korte termijn waarbij de beleggingen op maximaal één jaar gebeuren en 2° de inlagen blijven gemiddeld slechts voor korte termijn behouden, zodanig dat de omloopsnelheid van de uitgegeven rechten van deelneming op jaarbasis groter is dan 1. § 8. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 16.Belgische en buitenlandse beleggingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de monetaire beleggingsinstellingen, ingeschreven op 1 januari overeenkomstig de voornoemde artikelen 120, § 1 en 137, betalen bovendien elk jaar vóór 31 maart aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een bijdrage van 0,75 frank per mille van het bruto bedrag der tijdens het voorgaande jaar in België geplaatste effecten.
De in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt gehalveerd voor beleggingsinstellingen die de ingezamelde gelden beleggen in rechten van deelneming van andere beleggingsinstellingen.
Wanneer een beleggingsinstelling uit verschillende compartimenten bestaat, wordt de bijdrage gehalveerd voor de compartimenten die beleggen in andere beleggingsinstellingen.
De bijdrage verschuldigd krachtens dit artikel kan niet minder zijn dan 10.000 frank. Het in dit artikel vermelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 17.De in aanmerking te nemen prijs voor de berekening van de bijdragen bedoeld in de artikelen 5 tot 9, 15 en 16, omvat de kosten die ten laste worden gelegd van diegenen op wie een beroep wordt gedaan om te kopen of verkopen, met uitzondering van de belastingen en taksen die zij zouden moeten dragen op grond van de betrokken verrichting.
Art. 18.De vennootschappen ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 26 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935, betalen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een bijdrage van : 1° 10.000 frank bij hun inschrijving op de lijst; 2° 5.000 frank bij elke wijziging in de lijst die hen betreft; 3° 10.000 frank bij de schrapping van de lijst op hun verzoek.
De bijdrage verschuldigd krachtens het eerste lid wordt betaald binnen een termijn van één maand vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de inschrijving op de lijst, de wijziging in de lijst en de schrapping van de lijst.
De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 19.Per kennisgeving die aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen moet worden gericht krachtens hoofdstuk I van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, moet aan de Commissie een bijdrage van 10.000 frank worden betaald. Wanneer een kennisgeving door verschillende kennisgevers wordt verricht, zijn die hoofdelijk verplicht tot betaling van de bijdrage.
Het in het eerste lid vastgestelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 20.De bijdrage in de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen voor het toezicht zoals geregeld door de artikelen 4 en 5 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsonder-nemingen, de bemiddelaars en beleggings-adviseurs en door artikel 22 van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs, wordt, per burgerlijk jaar, als volgt gedragen : 1° 7 miljoen frank door de Effectenbeursvennootschap van Brussel; 2° 3.5 miljoen frank door de coöperatieve vennootschap Belfox voor het toezicht op de wijze waarop de marktcommissie van Belfox haar wettelijke opdrachten krachtens hogervermeld besluit uitoefend; 3° 1 miljoen frank door de cooperatieve vennotschap Belfox voor de controle van haar financiële toestand en boekhoudinge en administratieve organisatie; 4° 3,5 miljoen door de N.V. Easdaq; 5° 2 miljoen frank door het Rentenfonds. De in het eerste lid vastgestelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 31 maart.
Art. 21.§ 1. Emittenten naar Belgisch recht waarvan de financiële instrumenten, op 1 januari, zijn toegelaten tot eerste markt van een Belgische effectenbeurs, betalen gezamenlijk een bijdrage van 110 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag.
De in het eerste lid vastgestelde bijdrage wordt omgeslagen over de emittenten naar verhouding van het bedrag van hun eigen vermogen, zoals uitgedrukt in de laatste jaarrekening, na aftrek van de kapitaalsubsidies.
Emittenten naar Belgisch recht waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de nieuwe markt van de Effectenbeurs van Brussel, zijn een bijdrage verschuldigd van 100.000 frank per emittent. De opbrengst van die bijdrage wordt afgetrokken van het in het eerste lid vastgestelde bedrag vóór dit wordt omgeslagen. § 2. In afwijking van § 1 bedraagt de bijdrage van de emittenten naar Belgisch recht waarvan enkel de obligaties zijn toegelaten tot de markten van een Belgische effectenbeurs, 0,5 frank per mille van het bedrag van de obligaties in omloop op 31 december van het voorafgaande jaar, met een minimum van 10.000 frank.
Deze afwijking geldt enkel in zoverre de aldus vastgestelde bijdrage minder is dan de overeenkomstig § 1 vastgestelde bijdrage.
De opbrengst van de overeenkomstig deze paragraaf betaalde bijdrage, wordt afgetrokken van het overeenkomstig § 1, eerste lid, vastgestelde bedrag vóór dit wordt omgeslagen. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de Nationale Bank van België, noch op de beleggingsvennootschappen die niet van het besloten type zijn, zoals gedefinieerd in artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs. § 4. De bijdrage verschuldigd op grond van § 1, tweede lid, is ten minste 10.000 frank.
Het totale bedrag aan bijdrageverhogingen ingevolge de toepassing van het eerste lid wordt afgetrokken van de bijdragen van emittenten voor wie die verhogingen niet gelden, naar verhouding van de bijdragen verschuldigd op grond van § 1, tweede lid. § 5. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 30 juni.
Art. 22.§ 1. Emittenten naar buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten, op 1 januari, zijn toegelaten tot de eerste markt van een Belgische effectenbeurs, betalen gezamenlijk en gelijkmatig omgeslagen, een bijdrage, van 10 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag.
Wanneer effectenbewijzen zijn toegelaten tot de eerste markt, is de bijdrage verschuldigd door de emittenten van die bewijzen.
Emittenten naar buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de nieuwe markt van de Effectenbeurs van Brussel, zijn een bijdrage verschuldigd van 100.000 frank per emittent. De opbrengst van die bijdrage wordt afgetrokken van het in het eerste lid vastgestelde bedrag vóór dit wordt omgeslagen.
De in dit artikel bedoelde bijdragen worden gehalveerd voor emittenten die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, wanneer de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de officiële notering of de nieuwe markt van een beurs die gevestigd is en werkzaam is in die andere Staat.
De bijdrage verschuldigd op grond van het eerste, tweede en vierde lid, is ten minste 10.000 frank. § 2. Dit artikel is niet van toepassing op beleggingsvennootschappen die niet van het besloten type zijn, zoals gedefinieerd in artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs.
De in dit artikel vastgestelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen. § 3. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 30 juni.
Art. 23.De portefeuillemaatschappijen die op 1 januari zijn ingeschreven met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967, betalen gezamenlijk een bijdrage van 10 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag. Dit bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De in het eerste lid vastgestelde bijdrage wordt omgeslagen over de ingeschreven portefeuillemaatschappijen naar verhouding van het bedrag van hun eigen vermogen zoals uitgedrukt in de laatste jaarrekening, na aftrek van de kapitaalsubsidies.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 30 juni.
Art. 24.De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan de ondernemingen de uitzonderlijke uitgaven ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens de bepalingen van de artikelen 46, derde lid, 2° en 3° en 48, eerste lid van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, krachtens de artikelen 92, derde lid, 2° en 3°, 94, eerste lid en 133 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, krachtens artikel 10, derde lid van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, voor het toezicht op de coöperatieve vennootschap Belfox dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen. De krachtens dit lid verschuldigde bijdrage wordt betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
De in het eerste lid bedoelde inkomsten die niet zijn gebruikt om prestaties van derden te betalen en de overige diverse inkomsten zoals financiële en uitzonderlijke opbrengsten, terugbetalingen en opbrengsten uit de verkoop van drukwerk, worden, na aftrek van oninbare bedragen, gezamenlijk in aanmerking genomen voor de vaststelling van het overeenkomstig de artikelen 25 en 26 bepaalde bedrag.
Art. 25.Als het totaal van de op grond van de artikelen 2 tot 24 door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen geïnde of te innen bedragen zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, groter is dan het bedrag vastgesteld voor dat jaar met toepassing van artikel 1, betaalt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen het overschot terug aan de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 2, 3, 15, 21 en 22, naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen van die verschillende categorieën van ondernemingen. Het overschot dat per categorie wordt terugbetaald, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie, naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Terugbetalingen van minder dan 1.000 frank kunnen worden verrekend met de bijdrage voor het volgende jaar.
Terugbetalingen geschieden vóór eind februari van het volgende jaar.
Art. 26.Als het totaal van de op grond van de artikelen 2 tot 24 door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen geïnde of te innen bedragen zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, lager is dan het bedrag vastgesteld voor dat jaar met toepassing van artikel 1, doet de Commissie voor het Bank- en Financiewezen voor het verschil een beroep op de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 2, 3, 15, 21 en 22. Dit verschil wordt omgeslagen over de verschillende categorieën van ondernemingen naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen. Het bijkomende bedrag dat aan elke categorie wordt gevraagd, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Bijkomende opvragingen van minder dan 1.000 frank kunnen worden toegevoegd aan de opvragingen voor het volgende jaar.
Bijkomende opvragingen geschieden tegen eind februari van het volgende jaar.
Art. 27.Uit de beschikbare middelen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op 31 december 1997, wordt een algemene begrotingsreserve gevormd van 50 miljoen, beschikbaar voor investeringen en uitzonderlijke risico's en lasten zoals bedoeld in Hoofdstuk VIII, afdeling 2, VIII, C, in de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekening van de ondernemingen.
Wanneer de overeenkomstig het eerste lid gevormde reserve, op het einde van het jaar, ingevolge de hieraan onttrokken bedragen, onder 25 miljoen daalt, wordt die reserve opnieuw gestijfd via afname van de onttrekkingen aan het in artikel 25, eerste lid bedoelde overschot of door toevoeging van dit bedrag aan het in artikel 26, eerste lid, bedoelde verschil. Ingeval de onttrokken bedragen meer belopen dan het krachtens artikel 25, eerste lid terug te betalen overschot, wordt het verschil verwerkt overeenkomstig artikel 26, eerste lid. Hetzelfde geldt als er geen overschot noch verschil is in de zin van de artikelen 25, eerste lid en 26, eerste lid.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde reserve en de beperking als vastgesteld in het tweede lid, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid.
Art. 28.De in de artikelen 2, eerste lid, eerste zin, 3, eerste lid, eerste zin, 21 en 22 bepaalde basisbijdragen van de in die bepalingen bedoelde ondernemingen worden voor de jaren 1998, 1999 en 2000 met de volgende bedragen verminderd : a) voor de in artikel 2 bedoelde ondernemingen : 1998 : 105 miljoen 1999 : 70 miljoen 2000 : 35 miljoen b) voor de in artikel 3 bedoelde ondernemingen : 1998 : 13 miljoen 1999 : 8,5 miljoen 2000 : 4,5 miljoen c) voor de in artikel 21 bedoelde ondernemingen : 1998 : 23,5 miljoen 1999 : 15,5 miljoen 2000 : 8 miljoen d) voor de in artikel 22 bedoelde ondernemingen : 1998 : 2 miljoen 1999 : 1,5 miljoen 2000 : 0,5 miljoen. De minima bedoeld in de artikelen 5, § 4, 7, § 4 en 10, derde lid, gelden niet voor de jaren bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Als de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ontvangen middelen op 31 december 1997 een positief saldo vertonen t.o.v. haar recurrente uitgaven van het jaar, dan wordt dit aan het einde van het jaar toegevoegd aan de bedragen vermeld in het eerste en tweede lid, naar rato van deze bedragen per categorie van bedoelde ondernemingen.
Art. 29.In afwijking van artikel 20, eerste lid, 1°, 2° et 4°, wordt de bijdrage in de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen voor het toezicht zoals geregeld door de artikelen 4 en 5 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs en door artikel 22 van het koninklijk besluit van 22 december 1995 houdende de oprichting en de inrichting van de Belgische Future- en Optiebeurs, voor het jaar 1998, als volgt gedragen : 1° 7 miljoen frank door de emittenten naar Belgisch of buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten, op 1 januari, zijn toegelaten tot één van de Belgische secundaire markten die toegankelijk zijn voor het publiek;dit bedrag wordt gelijkmatig omgeslagen over die emittenten; wanneer financiële instrumenten van eenzelfde emittent tot verschillende markten zijn toegelaten, dient deze emittent slechts één bijdrage te betalen; deze bepaling is niet van toepassing op de emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot de rentenmarkt van de effectenbeurzen of tot de buiten-beursmarkt met het Rentenfonds als autoriteit; 2° 7 miljoen frank door de Belgische of buitenlandse leden, op 1 januari, van de Belgische markten die toegankelijk zijn voor het publiek;dit bedrag wordt gelijkmatig omgeslagen over die leden; wanneer eenzelfde bemiddelaar lid is van verschillende markten, dient hij slechts één bijdrage te betalen; deze bepaling is niet van toepassing op de leden van de buiten-beursmarkt met het Rentenfonds als autoriteit, evenmin als op de leden van Belfox;
Art. 30.De op grond van de voorschriften van de artikelen 2 tot 24, 26 en 27 geïnde of te innen bedragen, zijn verbonden aan het boekjaar waarin zich het feit heeft voorgedaan dat daartoe aanleiding was.
Art. 31.De bij dit besluit vastgestelde bijdragen worden gestort op de rekening van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen bij de Nationale Bank van België.
Art. 32.De personen die instaan voor de betaling van de bij dit besluit vastgestelde bijdragen, delen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, op de wijze en binnen de termijn die zij bepaalt, alle nodige gegevens mee voor de berekening van die bijdragen
Art. 33.Onverminderd de nog op grond van zijn voorschriften te innen bedragen, wordt het koninklijk besluit van 17 mei 1979 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juli 1981, 9 augustus 1985, 5 augustus 1991, 14 oktober 1991, 25 november 1991, 29 november 1993, 31 januari 1994, 27 december 1994, 7 april 1995, 13 december 1995, 13 februari 1996 en 30 december 1996, opgeheven.
Art. 34.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1998.
Voor de toepassing van artikel 1, tweede en derde lid, geschiedt de aanpassing op 31 december 1998 onder verwijzing naar het jaar 1996.
Art. 35.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 8 december 1997.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Ph. MAYSTADT