Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 januari 1999
gepubliceerd op 29 januari 1999

Koninklijk besluit tot wijziging het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen

bron
ministerie van financien
numac
1999003012
pub.
29/01/1999
prom.
10/01/1999
ELI
eli/besluit/1999/01/10/1999003012/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten, inzonderheid op artikel 36, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 262 van 26 maart 1936, het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939 en de wetten van 8 augustus 1980, 4 december 1990, 17 juni 1991 en 22 maart 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 26 januari 1998;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd door de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat een herschikking van de bijdragen aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen verschuldigd door een aantal aan haar toezicht onderworpen instellingen per 1 januari 1999 dient te worden doorgevoerd en de betrokken instellingen van deze herschikking dienen te worden in kennis gesteld;

Overwegende dat om praktische redenen en omwille van de rechtszekerheid bepaalde modaliteiten van de financiering van deze Commissie met ingang van 1998 dienen aangepast te worden;

Overwegende dat bijgevolg de wijziging van het koninklijk besluit van 8 december 1997 en de bekendmaking van die wijziging onverwijld vereist is;

Op de voordracht van onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 2.De op 1 januari in België gevestigde kredietinstellingen betalen gezamenlijk een bijdrage van 490 miljoen frank in het in artikel 1, eerste lid vastgestelde bedrag.

De helft van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen waarvoor in België reglementaire eigenvermogensvereisten gelden naar verhouding van hun maximaal reglementair vereiste eigen vermogen, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen tot 10 miljard frank wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen van 10 miljard tot 50 miljard frank wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen van 50 miljard tot 100 miljard frank wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal reglementair vereiste eigen vermogen dat meer bedraagt dan 100 miljard frank wordt voor een vierde in aanmerking genomen.

Het in aanmerking genomen reglementair vereiste eigen vermogen is het eigen vermogen voor de positie van de kredietinstelling op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig artikel 82 van het besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen.

Een vierde van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen naar verhouding van hun positieve bruto-opbrengsten in het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van de opbrengsten tot 5 miljard frank wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 5 miljard tot 10 miljard frank wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 10 miljard tot 20 miljard frank wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 20 miljard tot 40 miljard frank wordt voor een vierde in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten dat meer bedraagt dan 40 miljard frank wordt niet in aanmerking genomen.

Onder bruto-opbrengsten moet het bankproduct, na aftrek van het renteresultaat, worden verstaan zoals dat blijkt uit de periodieke staten aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, worden, voor de toepassing van dit lid, vastgesteld op basis van één derde van de positieve bruto-opbrengsten.

Een vierde van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen naar verhouding van hun balanstotaal op 31 december van het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van het balanstotaal tot 250 miljard frank, wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 250 miljard tot 500 miljard frank, wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 500 miljard tot 1000 miljard frank, wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 1 000 miljard tot 2 500 miljard frank, wordt voor een vierde in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal dat meer bedraagt dan 2 500 miljard frank, wordt niet in aanmerking genomen.

De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, worden, voor de toepassing van dit lid, vastgesteld op basis van één derde van hun balanstotaal.

Als de totale bijdrage van een kredietinstelling die niet ressorteert onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 200 000 frank bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage. Als de totale bijdrage verschuldigd door een kredietinstelling die ressorteert onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 66 667 frank bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage. De totale aldus verkregen verhoging wordt afgetrokken van de totale bijdrage van de overige kredietinstellingen en hierover omgeslagen naar verhouding van de bijdrage berekend op grond van het tweede tot het vierde lid.

Kredietinstellingen waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig zoals vastgesteld in dit artikel, zolang zij onderworpen blijven aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

De in dit artikel bedoelde bedragen, met inbegrip van de bedragen die de schijven uitmaken waarvan sprake in de tweede tot vierde lid, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.

De Commissie voor het Bank- en Financiewezen vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 juni. »

Art. 2.Artikel 3, tweede lid, c), van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « Wanneer de som van de bijdragen vastgesteld in littera a) en b) meer bedraagt dan de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt dit overschot afgetrokken van de bijdragen van de beleggingsondernemingen en hierover verdeeld naar verhouding van de bijdrage berekend op grond van littera a) en b). De aldus bekomen bijdrage wordt voor de vennootschappen voor vermogensbeheer, de vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten en de vennootschappen voor beleggingsadvies, waarvan de bijdrage meer zou bedragen dan 400 000 frank, verminderd ten belope van een bedrag van 100 000 frank; in het geval hun bijdrage dientengevolge lager zou worden dan 400 000 frank, geldt dit laatste bedrag als bijdrage. Het totaal van deze bijdrageverminderingen wordt omgeslagen over de beursvennootschappen naar verhouding van hun bijdrage berekend op grond van de voorafgaande bepalingen. »

Art. 3.In artikel 15, § 7, van hetzelfde besluit wordt de tweede zin vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van dit besluit wordt als een monetaire beleggingsinstelling aanzien, de beleggingsinstelling waarvan de Nationale Bank van België met toepassing van de criteria bepaald in samenspraak met de Europese Centrale Bank, een rapportering als monetaire instelling eist. »

Art. 4.In artikel 25 van hetzelfde besluit wordt het woord « februari » vervangen door het woord « maart ».

Art. 5.In artikel 26 van hetzelfde besluit wordt het woord « februari » vervangen door het woord « maart ».

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Evenwel, hebben de artikelen 3 tot 5 uitwerking met ingang van 1 januari 1998.

Art. 7.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

^