gepubliceerd op 30 januari 2001
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk, betreffende de arbeidsvoorwaarden
7 JANUARI 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk, betreffende de arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk, betreffende de arbeidsvoorwaarden.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 januari 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999 Arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 14 juli 1999 onder het nummer 51473/COF/102.08) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werklieden en werksters van de ondernemingen welke onder het Paritair Subcomité voor het bedrijf der marmergroeven en -zagerijen op het gehele grondgebied van het Rijk ressorteren.
Onder "werklieden" worden de werklieden en werksters verstaan. HOOFDSTUK II. - Lonen en premies A. Meerderjarige werklieden Minimumuurlonen
Art. 2.De minimum barema uurlonen en de werkelijke uurlonen worden met 4 BEF per uur verhoogd op 1 april 1999 en met 4 BEF per uur op 1 januari 2000, in een arbeidstijdregeling van 38 uren per week.
Na deze verhoging, worden de nieuwe lonen de volgende op 1 april 1999: Hulpwerklieden 348,94 BEF Geoefenden 363,73 BEF Geschoolden 379,35 BEF De werklieden die de nodige lichamelijke geschiktheid niet bezitten voor de uit te oefenen functie, mogen worden betaald op basis van 90 pct. van de categorie "hulpwerklieden".
Deze schaalminima dienen te worden beschouwd als een gewaarborgd minimumuurloon, alle om het even welke premies inbegrepen, met uitsluiting van de ploegenpremies.
Deze minimumuurlonen gelden voor de werklieden die met normaal rendement werken en stemmen overeen met de indexreeks 102,56 tot 103,58.
Art. 3.Aan de werklieden die in ploegen werken wordt bij hun uurlonen een minimum-premie uitbetaald die als volgt is vastgesteld in een arbeidstijdregeling van 38 uren per week : BEF - Ochtendploeg 0 Namiddagploeg 25 Nachtploeg 74 De werkgever kan de gemiddelde premie als volgt berekenen : Regeling van 38 uur/week - voor de 3 ploegen : (0 BEF + 25 BEF + 74 BEF) : 3 = 33 BEF/uur - voor de 2 ploegen : (0 BEF + 25 BEF) : 2 = 12,50 BEF/uur Deze premies worden geïndexeerd zoals de lonen.
Art. 4.De werklieden hebben recht op het loon van hun beroepencategorie welke in artikel 2 is bepaald. Wanneer zij bij gelegenheid in een lagere looncategorie moeten gaan werken, dan hebben zij recht op hun gewoon loon. Wanneer zij bij gelegenheid in een hogere looncategorie moeten gaan werken, dan hebben zij recht op het loon van die categorie.
B. Jongere werklieden
Art. 5.De minimumuurlonen alsook de werkelijk betaalde uurlonen van de jongere werklieden worden berekend op de uurlonen van de meerderjarige werklieden van de beroepencategorie waartoe de betrokkenen behoren, verlaagd tot volgende percentages : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 6.De jongere werklieden die het normaal werk van meerderjarige werklieden verrichten, hebben recht op de lonen welke overeenstemmen met de beroepencategorie waartoe zij behoren.
Art. 7.Om op de in kolom "met diploma's" van artikel 5 vastgestelde lonen aanspraak te kunnen maken, moeten de gediplomeerde werklieden en de leerlingen die de cursussen van een vakschool of van een bedrijfsschool volgen : a. houder zijn van diploma's of cursussen volgen welke in de behoeften van het marmerbedrijf voorzien (mechanica, elektriciteit, tekenen);b. aan hun werkgever er van doen blijken dat zij op de cursussen werkelijk aanwezig zijn. HOOFDSTUK III. - Koppeling van de lonen en de ploegenpremies aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen
Art. 8.De in artikel 2 bepaalde minimumuurlonen, de werkelijk betaalde lonen, de ploegenpremies alsmede de lonen van de jongere werklieden die bepaald zijn bij artikel 5 worden gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen dat maandelijks vastgesteld wordt door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt wordt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 9.Elke schommeling van het indexcijfer van 1 pct. van zijn waarde geeft recht op een verhoging met 1 pct. van de lonen die op dat ogenblik betaald worden.
Voorbeeld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De waarde van het indexcijfer dat als hoogste grens van de reeks is aangegeven is het indexcijfer dat overschreden moet worden om een nieuwe verhoging met 1 pct. te veroorzaken.
Wanneer de derde decimaal van deze berekening gelijk is aan of hoger dan vijf, wordt de tweede decimaal van de grens afgerond op de hogere eenheid. Wanneer zij lager is dan vijf, is zij te verwaarlozen.
De lonen die worden uitbetaald na de overschrijding van het hoogste grensindexcijfer van de reeks blijven bijgevolg onveranderd zolang het indexcijfer van de consumptieprijzen boven het begin van de reeks blijft en de volgende reeks nog niet bereikt heeft.
Voorbeeld : De uurlonen die betaald worden ingevolge de overschrijding van het hoogste grensindexcijfer van de reeks 102,56 blijven geldig zolang het indexcijfer tussen 102,56 en 103,58 schommelt.
Art. 10.De loonwijzigingen gaan in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarop het indexcijfer van de consumptieprijzen betrekking heeft. HOOFDSTUK IV. - Eindejaarspremie
Art. 11.De werklieden die op 1 december van het lopende jaar in de onderneming ingeschreven zijn, zullen voor 31 december van het refertejaar een jaarlijkse eindejaarspremie van 169 uren (in 39-urenstelsel) van hun individueel loon op 30 november van het refertejaar ontvangen, of 164,66 uren (in 38-urenstelsel).
Onder individueel loon dient te worden verstaan het uurloon verhoogd met de premies uitgedrukt per uur met uitzondering van de ploegenpremies.
Hebben recht op de premies naar rato van hun effectieve arbeidsprestaties en voor zover zij ten minste 3 maand in dienst in de onderneming zijn : - de werklieden die op 1 december van het refertejaar ingeschreven zijn; - de werklieden die door de werkgever werden ontslagen, behalve bij ontslag om dringende of disciplinaire reden; - de gepensioneerden, de bruggepensioneerden en de rechthebbenden van de overleden werklieden.
Het aantal dagen effectieve activiteit van de onderneming en/of de afdelingen is index 100 voor de berekening van de evenredige delen.
De dagen die verloren gingen door een arbeidsongeval, zullen worden beschouwd als effectief gewerkte dagen zoals de dagen van syndicale vorming.
De premies die in sommige ondernemingen worden betaald voor het patroonsfeest blijven behouden, maar worden beperkt tot 1 000 BEF. HOOFDSTUK V. - Bijkomende uitkering in geval van werkloosheid
Art. 12.Onverminderd de bepalingen van de artikelen 27 en 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden, in geval van volledige of gedeeltelijke schorsing van het werk wegens vorst, sneeuw of ijzel, recht op de betaling van een dagelijkse uitkering, die ten laste van hun werkgever valt.
Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst beslist de werkgever met instemming van de vakbondsafvaardiging of, bij ontstentenis ervan, van de meerderheid van het personeel, over de gepastheid van het werk volledig of gedeeltelijk stil te leggen wegens de in het eerste lid van dit artikel opgesomde oorzaken, over de datum van deze stillegging en over de datum van de volledige of gedeeltelijke hervatting van het werk.
De oorzaken die vreemd zijn aan de onderneming, zoals de totale stillegging van de vervoermiddelen, de schorsingen van de arbeid bij leveranciers of kopers, voor zover zij toegeschreven worden aan weerverlet, kunnen geen aanleiding geven tot de betaling van de uitkering indien de onderneming, die enkel om deze vreemde redenen het werk moet staken, haar personeel uit dien hoofde werkloos stelt.
Art. 13.De in artikel 14 bepaalde uitkeringen zijn ook verschuldigd voor elke vorm van werkloosheid, uitgezonderd de technische werkloosheid. Zij worden gedurende maximum 30 dagen per jaar toegekend vanaf het jaar 1994. 1. De werkman die werkloos wordt, ontvangt de uitkering voor iedere dag van zijn twintig eerste werkloosheidsdagen;2. Er wordt een pool gevormd door het aantal werklieden ingeschreven in het personeelsregister op 1 januari 1999 te vermenigvuldigen met twintig.Het aldus vastgesteld aantal stemt overeen met het totaal aantal bijkomende uitkeringen die het werkliedenpersoneel kan genieten tijdens de geldigheidsduur van de overeenkomst; 3. Indien, na wat bepaald is in punt 1, er op het einde van de overeenkomst een kredietsaldo vastgesteld in punt 2 overblijft, wordt dit laatste ten voordele van de werklieden verdeeld naar rato en ten belope van het aantal werkloosheidsdagen van elkeen.
Art. 14.Het bedrag van de werkgeverstussenkomst betaald aan de werklieden bij gedeeltelijke werkloosheid is voor alle werklieden op 250 BEF per dag gebracht vanaf 1 januari 1999.
De samenvoeging van deze uitkeringen en van de werkloosheidsuitkeringen is evenwel beperkt tot 90 pct. van het normale netto dagloon.
Art. 15.De in artikel 13 bedoelde dagen zijn die welke worden vergoed bij toepassing van de werkloosheidsreglementering.
De in deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde uitkering wordt nochtans ook toegekend, wanneer alle andere voorwaarden zijn vervuld, aan de werklieden die van het recht op werkloosheidsuitkeringen uitgesloten zijn, in de volgende gevallen : 1. wanneer zij de voorwaarden inzake stage welke door de werkloosheidsreglementering worden gesteld, niet vervullen;2. wanneer zij de 65-jarige leeftijd hebben bereikt;3. wanneer te hunnen opzichte krachtens de werkloosheidsreglementering, een sanctie werd toegepast.
Art. 16.De in artikel 1 bedoelde werklieden hebben recht op de betaling van de uitkering voor zover : 1. zij in de marmergroeven en -zagerijen welke onder het Paritair Comité voor het groefbedrijf ressorteren tenminste negen maanden ingeschreven zijn vóór de datum van de eerste stillegging van het werk in het lopende referentiejaar, waarvan drie maanden in de onderneming zelf;2. zij in de onderneming niet meer dan één dag ongeoorloofd verzuim per maand aanwezigheid in deze onderneming tellen, met een maximum van negen dagen;3. zij, vóór de datum van de uitbetaling van de uitkering, hun arbeidsovereenkomst voor werklieden niet hebben opgezegd of niet om een dringende reden door hun werkgever werden ontslagen.
Art. 17.De uitkering wordt niet toegekend voor de weerverletdagen wegens vorst, sneeuw of ijzel die in een periode van staking of uitsluiting vallen.
Art. 18.De uitkering wordt rechtstreeks uitbetaald aan de arbeider door de werkgever die hem tewerkstelt.
De uitkering wordt uitbetaald op de gewone betaaldag van de lonen voor de periode waarin de stillegging zich heeft voorgedaan, of op een datum overeen te komen tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging. HOOFDSTUK VI. - Fonds voor bestaanszekerheid
Art. 19.Er is voorzien een bijdrage van 1,2 pct. van de loonmassa geïnd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, die zal terug gestort worden aan het fonds voor bestaanszekerheid van de sector. HOOFDSTUK VII. - Syndicale premie
Art. 20.Vanaf het boekjaar 1999, is de syndicale premie op 4 000 BEF gebracht. HOOFDSTUK VIII. - Brugpensioen
Art. 21.Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen, wordt het principe van de toepassing van een regeling van conventioneel brugpensioen volgens de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 in deze sector aanvaard voor het werkend personeel dat voor deze formule opteert en tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000 de leeftijd van 58 jaar bereikt.
Er zal een bijkomende collectieve arbeidsovereenkomst over de toekenningsvoorwaarden van dit brugpensioen worden gesloten. HOOFDSTUK IX. - Vorming en tewerkstelling
Art. 22.0,20 pct. van de loonmassa aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid zal worden aangewend voor de vorming van de werklieden van de sector en aan de personen behorend tot de risicogroepen.
Het fonds voor bestaanszekerheid van de sector zal zorgen voor de opleiding en de beroepsvervolmaking van de werklieden die in dienst worden genomen in het kader van de brugpensioneringen of van de werklieden aan wie in hetzelfde kader wordt gevraagd andere functies uit te oefenen.
Art. 23.Over alle problemen betreffende het behoud van het tewerkstellingsniveau in de ondernemingen zal er voortdurend op paritair niveau overleg worden gepleegd in de ondernemingsraden of met de vakbondsafvaardigingen.
Art. 24.Een jaarlijks vormingspremie van een bedrag van 2 000 BEF zal door het fonds van bestaanszekerheid toegekend worden aan de werklieden op 15 augustus 1999 en 15 augustus 2000.
De ondernemingen zullen het formulier voor 1 juni van het dienstjaar aan het fonds voor bestaanszekerheid zenden met als basis het vorige referentiejaar.
De werklieden hebben recht op de premie, naar rato van hun effectieve arbeidsprestaties, met een minimum van 1 000 BEF en voor zover zij ten minste 3 maand in dienst in de onderneming zijn gedurende het lopende referentiejaar. HOOFDSTUK X. - Opzeggingstermijnen
Art. 25.Bij afwijking van artikel 59 van de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de opzeggingstermijn vastgesteld op 10 weken voor de werklieden die gedurende 20 jaar en meer bij de onderneming in dienst zijn geweest. HOOFDSTUK XI. - Duur van de overeenkomst
Art. 26.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 2000.
Art. 27.Deze overeenkomst is geldig op voorwaarde dat de sociale vrede gevrijwaard wordt en dat over geen enkel punt van deze overeenkomst opnieuw wordt onderhandeld tijdens de geldigheidsduur ervan.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 7 januari 2001.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX