Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 december 2007
gepubliceerd op 21 december 2007

Koninklijk besluit betreffende de overeenkomsten inzake Europese toppen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2007003560
pub.
21/12/2007
prom.
06/12/2007
ELI
eli/besluit/2007/12/06/2007003560/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende de overeenkomsten inzake Europese toppen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De Regering heeft de eer U het ontwerp van koninklijk besluit voor te leggen waarin beoogd wordt om het kader van de « overeenkomsten inzake Europese Toppen » vast te leggen.

Het gaat om de uitvoering van de beslissing van de Ministerraad van 21 september 2007, betreffende het « fonds ter financiering van sommige gedane uitgaven die verband houden met de veiligheid die voortvloeit uit de organisatie van de Europese Toppen te Brussel », opgericht krachtens de artikelen 2 en 4 van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel, en krachtens artikel 467 van de programmawet van 24 december 2002.

Dit ontwerp vervangt het koninklijk besluit van 1 december 2003 houdende de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële tussenkomst te kunnen genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van de criminaliteit gedurende de Europese Toppen en andere initiatieven die gepaard gaan met de internationale functie van de stad Brussel en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Dat koninklijk besluit wordt opgeheven.

Immers, met dit koninklijk besluit wil men op nauwkeurige wijze richtlijnen inzake de toekenning, het gebruik en de evaluatie van de maatregel uitvaardigen en tevens een evaluatieprocedure uitwerken. Met de administratieve vereenvoudiging in het achterhoofd werd bovendien beslist om zich voor deze richtlijnen te baseren op de in het kader van de strategische veiligheids- en preventieplannen voorziene financiële richtlijnen.

Aangezien de Ministerraad op 5 april 2003 beslist heeft om aan de Minister van Binnenlandse Zaken de uitvoering toe te vertrouwen van de maatregelen die gepaard gaan met « het fonds ter financiering van sommige uitgaven die verband houden met de veiligheid die voortvloeit uit de organisatie van de Europese Toppen te Brussel », beslissing die sindsdien stilzwijgend verlengd werd, en vooral rekening houdend met het bedrag dat jaarlijks aan hem wordt toegewezen voor de opvolging en de evaluatie der maatregelen, behoort het tot de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken om die maatregelen te nemen, de bedoelde overeenkomsten af te sluiten en om over de evaluatie van de ontwerpen te beslissen. Dit punt wordt verduidelijkt om op de opmerkingen te antwoorden die de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies 43.729/2 van 13 november 2007 .geformuleerd heeft.

Bespreking van de artikelen : HOOFDSTUK I. - Definities Artikel 1 behoeft geen commentaar. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het sluiten van een overeenkomst De artikelen 2 tot 8 behoeven geen commentaar.

HOOFDSTUK III. - Toekennings- en gebruiksvoorwaarden voor de financiële tussenkomst Afdeling 1. - Algemeenheden

De artikelen 9 en 10 behoeven geen commentaar. Afdeling 2. - Bestemming van de toelage

De artikelen 11 en 12 behoeven geen commentaar.

In artikel 13 wordt het beginsel van het in aanmerking komen der uitgaven in herinnering gebracht en gedefinieerd.

In artikel 14 wordt het beginsel van de opportuniteit der uitgaven in herinnering gebracht. Evenwel werd verduidelijkt wat onder opportuniteit moet verstaan worden en dat als gevolg van de opmerkingen die de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies 43.729/2 van 13 november 2007 gemaakt heeft. HOOFDSTUK IV. - Controlewerkwijzen voor de financiële toelage Afdeling 1. - Voorstelling van het financieel dossier

De artikelen 15 en 16 behoeven geen commentaar. Afdeling 2. - Controlewerkwijze en toepas-singsprocedures voor het

opstellen van de financiële afrekening De artikelen 17 tot 20 behoeven geen commentaar. HOOFDSTUK V. - Evaluatie van de projecten Artikel 21 behoeft geen commentaar.

HOOFDSTUKoofdstuk VI. - Overgangsbepaling Artikel 22 werd gewijzigd rekening houdend met de opmerkingen die de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies 43.729/2 van 13 november 2007 heeft gemaakt. HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepaling Artikel 23 behoeft geen commentaar. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepaling In artikel 24 wordt uitgelegd dat onderhavig besluit uitwerking heeft op 1 januari 2007, hetgeen in strijd is met het algemeen rechtsbeginsel van de niet-retroactiviteit van de administratieve handelingen. In onderhavig geval gaat het er echter om de continuïteit van de openbare dienst te garanderen en dat met inachtneming van het feit dat de middelen die door toedoen van die overeenkomsten ter beschikking van de gemeenten gesteld worden bij voorbeeld de tenlasteneming van gemeentepersoneel mogelijk maken. De toepassing van het beginsel van de niet-retroactiviteit houdt het risico in juridische onzekerheid tot gevolg te hebben voor de gemeenten die in 2007 kosten hebben gemaakt en die alzo de sinds 2004 vastgelegde opdrachten en doelstellingen voortzetten. Deze precisering geeft gevolg aan de opmerkingen die de afdeling Wetgeving van de Raad van State in haar advies van 4 3.729/2 van 13 november 2007 gemaakt heeft.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES 43.729/2 VAN 13 NOVEMBER 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 17 oktober 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de overeenkomsten inzake Europese toppen", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de regering op het feit dat, wegens het ontslag, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerkingen 1. Artikel 12, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit luidt als volgt : « De algemene uitgavenbegroting bepaalt, zo nodig, de aan de uitgaven verbonden voorwaarden.Bij ontstentenis van een organieke wet, moet er voor elke toelage in de algemene uitgavenbegroting een speciale bepaling zijn die de aard van de toelage preciseert; die toelagen kunnen worden toegekend onder de 11 voorwaarden vastgesteld door de Koning. » Daaruit volgt dat een toelage steeds haar grondslag moet vinden in ofwel "een speciale bepaling (van de begroting) die de aard van de toelage preciseert", ofwel een "organieke wet." 2. Indien een "een speciale bepaling (van de begroting) die de aard van de toelage preciseert" in het eerste geval de grondslag vormt van een geplande toelageregeling, kan deze bepaling alleen gelden voor het betrokken begrotingsjaar en zou op grond daarvan geen permanent juridisch kader kunnen worden vastgelegd voor het toekennen van de geplande toelagen. Uit het ontwerp en het daar bijgevoegde dossier blijkt evenwel dat het in de bedoeling ligt een zodanig permanent kader vast te leggen voor de "financiële tussenkomst toegekend aan de stad Brussel en aan de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om het preventiebeleid dat zij voeren verder uit te werken en meer in het bijzonder in het licht van de grote manifestaties tijdens de Europese Toppen en de verwante gebeurtenissen", naar het voorbeeld van de bedoeling die, mutatis mutandis, voorzat bij het koninklijk besluit van december 2003 houdende de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële tussenkomst te kunnen genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van de criminaliteit gedurende de Europese toppen en andere initiatieven die gepaard gaan met de internationale functie van de stad Brussel en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat wordt opgeheven bij artikel 24 van het ontwerp.

Het ontwerpbesluit kan zijn rechtsgrond dus niet ontlenen aan speciale bepalingen van de rijksbegroting die voorzien in een zodanige uitgave.

In de aanhef wordt trouwens geen enkele bepaling van dat type aangevoerd als rechtsgrond van het ontwerp. 3. Het beginsel van het ontwerp zou dus slechts aanvaardbaar zijn indien het zijn rechtsgrond ontleent aan een "organieke wet" die in de toelage zou voorzien. Artikel 4, eerste lid, van het wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, levert deze organieke wet op, in zoverre het voorziet in de toekenning van "toelagen aan de lokale politiezones en de gemeenten, die verbonden zijn met de veiligheid voortvloeiend uit de organisatie van de Europese Toppen te Brussel", ook al ware het verkieslijk geweest dat deze bepaling vollediger was, inzonderheid, op zijn minst, wat de kerngegevens betreft voor het bepalen van het bedrag van de toelage en de voorwaarden voor de toekenning ervan; deze wankele rechtsgrond kan de afdeling wetgeving van de Raad van State er evenwel niet van ontslaan het ontwerp te onderzoeken dat er uitvoering aan beoogt te verlenen. 4. Uit artikel 12, derde lid, in fine, van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit blijkt dat de toelagen "kunnen worden toegekend onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning".Deze toelagen komen ten laste van een "deelfonds" opgericht bij de artikelen 2 en 4 van de voormelde wet van 10 augustus 2001 en bij artikel 467 van de programmawet (I) van 24 december 2002, en dat de naam draagt "Fonds ter financiering van sommige uitgaven verricht die verbonden zijn met de veiligheid voortvloeiend uit de organisatie van de Europese Toppen te Brussel (1).

Onder het hierboven te kennen gegeven voorbehoud in verband met deze wankele rechtsgrond, ontleent de Koning dus aan de voormelde wetsbepalingen, die beschouwd moeten worden in samenhang met de algemene uitvoeringsbevoegdheid die Hij ontleent aan artikel 108 van de Grondwet, de bevoegdheid om te preciseren onder welke voorwaarden de kwestieuze toelagen zullen worden toegekend; het gaat in beginsel om voorwaarden die betrekking hebben zowel op de inhoud als op de procedure, met inachtneming van de organieke wetgeving terzake, inzonderheid van de artikelen 55 en volgende van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit betreffende de "controle op het aanwenden van deze toelagen". 5. Nochtans dient rekening te worden gehouden met artikel 5, tweede zin, van dezelfde wet van 10 augustus 2001, dat als volgt luidt : « Over de aanwending van de middelen bedoeld in artikel 4 wordt beslist door de federale leden van de Samenwerkingscommissie na advies van de Samenwerkingscommissie.» Gelet op de grondwettelijke beginselen, zoals ze onder meer worden gehuldigd in de artikelen 33, 37 en 108 van de Grondwet, op grond waarvan in beginsel alleen aan de Koning uitvoeringsbevoegdheden mogen worden toegekend, onder voorbehoud van de beperkte bevoegdheden die, voor detailkwesties, kunnen worden toegekend aan de ministers en zelfs, uitzonderlijk, aan het overheidsbestuur, kan artikel 5, tweede zin, van de voormelde wet van 10 augustus 2001 alleen restrictief worden uitgelegd : het verleent de "federale leden van de Samenwerkingscommissie" alleen de bevoegdheid om toelagen toe te kennen waarin artikel 4 van dezelfde wet voorziet. 6. Indien bijgevolg zodoende blijkt dat de Koning wel bevoegd is om het ontwerp aan te nemen, staat het aan Hem de aan de "federale leden van de Samenwerkingscommissie" gedane bevoegdheidsopdracht in acht te nemen, zoals ze blijkt uit artikel 5, tweede zin, van de voormelde wet van 10 augustus 2001. In dat opzicht doet het ontwerp de hierna uiteengezette moeilijkheden rijzen. 7. Het bedrag van de aan elke gemeente toegekende toelage wordt automatisch vastgesteld in artikel 9 van het ontwerp, luidende : « De verdeling van het bedrag tussen de gemeenten gebeurt volgens de volgende sleutel : 50 % aan de gemeenten met een strategisch veiligheids- en preventieplan, in verhouding tot de in dat kader toegekende bedragen en 50 % in gelijke delen verdeeld tussen de gemeenten ». Evenwel dient rekening te worden gehouden met de artikelen 17 tot 21 van het ontwerp, die voorzien in het optreden van de FOD Binnenlandse Zaken en, na beroep, van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Volgens het ontwerp is het zaak van die overheden om een aantal controles uit te oefenen die hoofdzakelijk erin bestaan na te gaan of de gesubsidieerde uitgaven stroken met de regels die opgenomen zijn in het ontworpen besluit en of ze overeenstemmen met de doelstellingen van de overeenkomst tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de gemeente, van het sluiten waarvan, zoals artikel 3 van het ontwerp bepaalt, de toekenning van de toelage afhankelijk wordt gesteld; volgens artikel 4 van het ontwerp is het deze overeenkomst die ook de "acties" bepaalt waarvoor toelagen worden verleend, overeenkomstige deze bepaling en verscheidene andere bepalingen van het ontwerp.

De verrichtingen die in deze fase zullen plaatsvinden mogen dus niet neerkomen op het zonder meer toepassen van administratieve regels voor het vereffenen van de toelage.

Gelet op de belangrijkheid van de naar aanleiding daarvan gestelde handelingen, die te maken hebben met het effectief toekennen van de toelagen, mogen ze niet vallen onder de bevoegdheid van de FOD Binnenlandse Zaken, noch onder die van de Minister van Binnenlandse Zaken, maar, overeenkomstig artikel 5, tweede zin, van de voormelde wet van 10 augustus 2001, onder die van de "federale leden van de Samenwerkingscommissie, na advies van de Samenwerkingscommissie", waarin artikel 43 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen voorziet.

Het ontwerp moet op dat punt worden herzien. 8. Zulks geldt evenzo voor het sluiten van overeenkomsten tussen de betrokken gemeenten en de subsidiërende overheid, geregeld in de artikelen 3 en 4 van het ontwerp.Gelet op de centrale rol van deze overeenkomsten in de algemene strekking van de geplande regeling, staat het eveneens aan de overheden, aangewezen in artikel 5 van de voormelde wet van 10 augustus 2001, dat wil zeggen de "federale leden van de Samenwerkingscommissie, na advies van de Samenwerkingscommissie", de overeenkomst te sluiten in naam van de subsidiërende overheid.

In dat opzicht wordt gememoreerd dat een overeenkomst, gelet op het gelijkheidsbeginsel en de in beginsel eenzijdige aard van de toelageregeling, in dezen alleen gesloten kan worden om de concrete of detailmatige aspecten te bepalen inzake het ontwikkelen van de "acties" waarin de artikelen 3 tot 8 van het ontwerp voorzien. 9. Voor wat ten slotte de evaluatie van de gesubsidieerde projecten betreft, welke evaluatie volgens artikel 22 van het ontwerp betrekking zal hebben op "de naleving van de bepalingen van de overeenkomst", kan deze, zoals er in deze bepaling vanuit blijkt te worden gegaan, voorbereid worden door een bij name genoemd bestuur;uit artikel 5, tweede zin, van de voormelde wet van 10 augustus 2001, blijkt eveneens dat het aan de "federale leden van de Samenwerkingscommissie, na advies van de Samenwerkingscommissie" staat, en niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken, zoals bepaald in het derde lid van deze bepaling, "de juiste inhoud (lees : het juiste onderwerp) en de voorstellingsmodaliteiten van dat verslag" vast te stellen, aangezien dit verslag moet worden voorgelegd aan de Samenwerkingscommissie in haar geheel : gelet op de adviesverlenende rol van die commissie, bepaald in artikel 5 van de voormelde wet van 10 augustus 2001, mag het verslag immers niet alleen worden overhandigd aan de "federale leden" ervan. 10. Het advies wordt verstrekt onder voorbehoud van deze algemene opmerking. Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Gelet op de algemene opmerkingen dient de aanhef te beginnen met een lid waarin melding wordt gemaakt van artikel 108 van de Grondwet en in het tweede lid van de aanhef, dat het derde lid wordt, dient meer bepaald verwezen te worden naar artikel 4 van de voormelde wet van 10 augustus 2001.2. In het eerste lid, dat het tweede lid wordt, leveren de artikelen 55 tot 58 samen geen rechtsgrond op voor het ontwerp.De artikelen 17 tot 21 van het ontwerp kunnen hun rechtsgrond evenwel ontlenen aan artikel 56, tweede lid van de voormelde gecoördineerde wetten.

In het eerste lid, dat het tweede lid wordt, hoeft dus alleen deze bepaling te worden vermeld.

Bovendien dienen alle uitdrukkelijke nog geldende wijzigingen te worden vermeld die zijn aangebracht in de voormelde wet van 10 augustus 2001, dit wil zeggen de programmawet (I) van 24 december 2002 en de programmawet van 22 december 2003. 3. Het derde lid van de aanhef moet vervallen.Het besluit dat erin wordt vermeld levert gene rechtsgrond op voor de ontworpen tekst. Dat besluit wordt daarenboven niet gewijzigd, noch opgeheven bij de ontworpen tekst. 4. Aangezien de adviezen en de beslissing waarvan sprake is in het vijfde en zesde lid niet verplicht zijn, dient de vermelding ervan te vervallen.5. In het zevende lid dienen de woorden "6 september 2007" vervangen te worden door de-woorden "10 september 2007".6. Aangezien de adviesaanvraag is ingediend met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, is het niet noodzakelijk het verzoek om spoedbehandeling met bijzondere redenen te omkleden wat de ontworpen bepalingen betreft. Het tiende lid moet bijgevolg vervallen.

Dispositief Artikelen 13 en 14 Deze artikelen stellen het gebruik van de financiële toelage afhankelijk van het "beginsel van het in aanmerking komen der uitgaven" en "het beginsel van de opportuniteit der uitgaven", zonder deze twee begrippen verder te definiëren.

Zoals blijkt uit de adviesaanvraag, is het ontworpen besluit grotendeels gebaseerd op het mechanisme van de strategische veiligheids- en preventieplannen.

Artikel 8 van het koninklijk besluit van 7 december 2006 betreffende de strategische veiligheids- en preventieplannen bevat de volgende preciseringen : « De aanwending van de toelage is onderworpen aan het toewijzingsbeginsel van de kredieten, aan het beginsel van het in aanmerking komen van de uitgaven en aan het opportuniteitsbeginsel van de uitgaven.

Onder in aanmerking komende uitgaven wordt verstaan de vastgestelde uitgaven of voorziene uitgaven door middel van overeenkomst of afwijkend schriftelijk akkoord.

Onder opportuniteit wordt verstaan het verband dat kan worden gelegd tussen de uitgave en realisatie van de in de overeenkomst vastgestelde doelstellingen. » De Raad van State had er in zijn advies 41.173/2/V, op 4 september 2006 verstrekt over een ontwerp van besluit dat ontstaan heeft gegeven aan het voormelde koninklijk besluit van 7 december 2006, reeds op gewezen dat de inhoud van deze bepaling, die ertoe strekte het ontbreken van reglementaire voorwaarden waarop de financiële toelage kan worden toegekend, te verhelpen, nogal vaag bleef.

De vraag rijst of het van enig nut is om het aanwenden van de financiële toelage afhankelijk te stellen van deze twee beginselen.

Het is de Raad van State immers niet duidelijk wat het "opportuniteitsbeginsel van de uitgaven" toevoegt aan de beginselen die in acht moeten worden genomen voor alle door de Staat gedane uitgaven, te weten het behoorlijk aanwenden van de staatsgelden en de beginselen van zuinigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid (2).

Wat het beginsel van het in aanmerking komen van de uitgaven betreft, vloeit rechtstreeks uit de ontworpen tekst (en meer bepaald uit bijlage 1 erbij) voort dat slechts bepaalde uitgaven in aanmerking komen.

De artikelen 13 en 14 van het ontwerp moeten bijgevolg dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 19 Artikel 19 moet vervallen, aangezien het een nutteloze herhaling is van artikel 57 van de gecoördineerde wetten op de rijkscomptabiliteit.

Artikel 23 De verwijzing naar de artikelen 19 en 20 moet worden nagekeken.

Bovendien moet de concordantie tussen beide taalversies van de bepaling worden verbeterd.

Artikel 25 Dit artikel laat het ontworpen besluit in werking treden met terugwerking tot 1 januari 2007.

In de regel hebben bestuurshandelingen krachtens een algemeen rechtsbeginsel geen terugwerkende kracht.

Bij ontstentenis van een door de wet verleende machtiging, kan terugwerking slechts bij uitzondering worden aanvaard, inzonderheid wanneer ze noodzakelijk is voor de continuïteit van de openbare dienst of voor de regularisering van een feitelijke toestand of een rechtstoestand en voor zover ze de vereisten inzake rechtszekerheid vervuld zijn en de individuele rechten geëerbiedigd worden.

Bij gebrek aan verantwoording moet artikel 25 van het ontwerp vervallen.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;

P. Vandernoot, staatsraden;

Mevrn. : M. Baguet en A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer R. Wimmer, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Vandernoot.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele.

De voorzitter, Y. Kreins. (1) Begrotingsfonds 13-X opgenomen in de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen;de oprichting van dit begrotingsfonds haakt in op een opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State in haar advies 34.328/1/2/3/4, gegeven op 31 oktober 2002, over de artikelen 419 tot 421 van het voorontwerp dat ontstaan heeft gegeven aan de voormelde programmawet (I) van 24 december 2007 (opmerking nr. 2). (2) Krachtens artikel 5, § 1, achtste lid, van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof, heeft het Rekenhof tot taak de verkregen resultaten na gedane uitgaven te controleren en opmerkingen te maken over het verband tussen de aangewende middelen en de verkregen resultaten (beginsel van doelmatigheid), tussen de verkregen resultaten en de beoogde doelstellingen (beginsel van doeltreffendheid), alsmede over de kosten van de aangewende middelen (beginsel van zuinigheid). 6 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende de overeenkomsten inzake Europese toppen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 56, alinea 2;

Gelet op de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de programmawet van 24 december 2002 en de programmawet van 22 december 2003, en meer bepaald artikel 4;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 2003 houdende de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële tussenkomst te kunnen genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van de criminaliteit gedurende de Europese toppen en andere initiatieven die gepaard gaan met de internationale functie van de stad Brussel en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 10 september 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 21 september 2007;

Gelet op het advies 43.729/2 van de Raad van State, gegeven op 13 november 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt verstaan onder : 1° gemeente : de stad Brussel of één van de 18 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die begunstigde of potentieel begunstigde zijn van een overeenkomst inzake Europese toppen.2° overeenkomst inzake Europese toppen : overeenkomst die gesloten wordt tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de betrokken gemeenten en dat overeenkomstig onderhavig besluit.3° de Minister : de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn afgevaardigde. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het sluiten van een overeenkomst

Art. 2.Binnen de perken van de beschikbare kredieten wordt een financiële tussenkomst toegekend aan de stad Brussel en aan de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om het preventiebeleid dat zij voeren verder uit te werken en meer in het bijzonder in het licht van de grote manifestaties tijdens de Europese Toppen en de verwante gebeurtenissen.

Art. 3.De toekenning van een toelage is afhankelijk van het sluiten van een overeenkomst tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de gemeente.

Art. 4.De tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de gemeente afgesloten overeenkomst voorziet in acties die : 1° de levenskwaliteit en de veiligheid in de wijken handhaven;2° tot de integratie en het samenleven van de burgers bijdragen;3° bijdragen om de criminaliteit waarvan de Europese ambtenaren slachtoffer zijn, te beperken;4° de gevolgen van het slachtofferschap beperken;5° bijdragen tot het bewaren van de openbare rust en meer bepaald de goede verstandhouding tussen de Belgische gemeenschap en de buitenlandse gemeenschap;6° bijdragen tot het verminderen van het onveiligheidsgevoel.

Art. 5.De in de zin van artikel 3 ontwikkelde acties dienen zich bij voorrang te richten tot volgende doelgroepen, wijken en geografische zones : a) de kwetsbare jongeren van de betrokken gemeenten;b) de bewoners van de wijken die grenzen aan de veiligheidsperimeter die wordt ingesteld bij manifestaties waarmee de Europese toppen gepaard gaan;c) de ambtenaren van de Europese instellingen en hun familie;d) de wijken waar instellingen van de Europese Unie en de Europese scholen gevestigd zijn, evenals de woonwijken van hun ambtenaren; e) de grote verkeersassen (stations, metro,...); f) de toeristische en vermaakwijken;g) de horecasector.

Art. 6.De ontwikkelde projecten kunnen de vorm van punctuele acties aannemen of van bestendige aard zijn.

Art. 7.De gemeente die over een overeenkomst in de zin van artikel 3 beschikt, heeft de mogelijkheid om met verscheidene ervaren bestaande verenigingen samen te werken voor het uitwerken en uitvoeren van de projecten.

Art. 8.In geval van supralokale samenwerking moet het met de gemeente en/of een of meer gemeenten van een zelfde zone of van verschillende zones opgezette preventiewerk het onderwerp van een bijkomende overeenkomst uitmaken.

In de vermelde overeenkomst dient de tenlasteneming van de financiële tussenkomst van de betrokken gemeente en gemeenten nauwgezet omschreven te worden. HOOFDSTUK III. - Toekennings- en gebruiksvoorwaarden voor de financiële tussenkomst Afdeling 1. - Algemeenheden

Art. 9.De verdeling van het bedrag tussen de gemeenten gebeurt volgens de volgende sleutel : 50 % aan de gemeenten met een strategisch veiligheids- en preventieplan, in verhouding tot de in dat kader toegekende bedragen en 50 % in gelijke delen verdeeld tussen de gemeenten.

Art. 10.Eens de overeenkomst met de Minister van Binnenlandse Zaken is afgesloten, ontvangt iedere betrokken gemeente als voorschot een eerste schijf van 50 % van het haar toegekende bedrag. Afdeling 2. - Bestemming van de toelage

Art. 11.Het gebruik van de toelage is onderworpen aan het beginsel van de annaliteit der uitgaven. Enkel de tussen 1 januari en 31 december van het betrokken jaar aangegane uitgaven zullen bij de eindafrekening in overweging genomen worden.

Art. 12.Overeenkomstig het beginsel van de bestemming der kredieten : De personeelskosten geven alle kosten weer die de werkgever draagt voor de indienstneming van het in het kader van de overeenkomst aangeworven personeel. Die kosten omvatten eveneens de overuren die het socio-preventief personeel presteert in verband met de Europese toppen en verwante gebeurtenissen. Onder overuren worden verstaan de uren die gepresteerd worden in het kader van de voorbereiding, het beheer, de debriefings en de opvolging van de Europese toppen en verwante gebeurtenissen en meer in het bijzonder de overuren die gepresteerd worden in een periode van veertien dagen vóór en zeven dagen na het bedoelde evenement.

De werkingskosten omvatten de administratieve kosten, de reiskosten, de actiemiddelen evenals de uitrustings- en de opleidingskosten voor de stadswachten/gemeenschapswachten die nodig zijn voor de uitvoering van de in het kader van de overeenkomst ontwikkelde initiatieven.

De investeringen zijn de uitgaven die een eenheidswaarde hebben die ten minste 100 EUR bedraagt en waarvan het betrokken voorwerp een vermoedelijke gebruiksduur van meer dan één jaar heeft.

Art. 13.Het gebruik van de toelage is onderhevig aan het beginsel van het in aanmerking komen der uitgaven. De lijst van de in aanmerking komende uitgaven is als bijlage 1 bij onderhavig besluit gevoegd.

Art. 14.Het gebruik van de toelage is onderhevig aan het beginsel van de opportuniteit der uitgaven. Onder opportuniteit dient men het verband te verstaan dat kan aangetoond worden tussen de uitgave en de totstandbrenging van de in de overeenkomst bepaalde doelstellingen. HOOFDSTUK IV. - Controlewerkwijzen voor de financiële toelage Afdeling 1. - Voorstelling van het financieel dossier

Art. 15.De gemeenten rechtvaardigen hun uitgaven door de voorstelling van een financieel dossier voor het referentiejaar.

Elke voorgelegde uitgave moet vergezeld zijn door een bewijs en een betalingsbewijs.

Onder bewijs verstaat men : de facturen die van externe leveranciers uitgaan, de bestelbons die van de gemeente uitgaan, gedetailleerde schuldvorderingen en interne facturen. Die volledige en leesbare documenten kunnen de originele exemplaren zijn, ofwel kopieën.

Aan het financieel dossier wordt een verklaring op erewoord van de gemeenteontvanger toegevoegd, waarin de gedetailleerde en volledige lijst van de ingezonden kopieën is opgenomen en waarin geattesteerd wordt dat zij met de originele documenten overeenstemmen.

Onder betalingsbewijs verstaat men : de kopieën van rekeninguittreksels of ieder door de begunstigde van een kwijting voorziene document of, bij gebreke daaraan, een verklaring op erewoord van de gemeenteontvanger waarin de gedetailleerde en volledige lijst van de gedane uitgaven is opgenomen en waarin verklaard wordt dat zij wel degelijk betaald werden. Kopieën van een betalingsopdracht of -bevel hebben geen enkele bewijswaarde.

Art. 16.§ 1. Het financieel dossier bestaat uit drie delen : 1° Het overzicht van de uitgaven dat ter beschikking gesteld wordt via het ICT-systeem dat beschikbaar is op de website van de Algemene Directie Veiligheid- en Preventie.Elke door de gemeente aangestelde verantwoordelijke krijgt hiervoor beveiligde toegangscodes, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens wordt gewaarborgd, en tevens een handleiding van de webtoepassing.

Het overzicht van de uitgaven wordt pas gevalideerd op voorwaarde dat de datum van goedkeuring van de schuldvordering ingevoerd wordt in het systeem en dat de beslissing van de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen als bijlage doorgezonden wordt.

Dat overzicht zal online vervolledigd en gevalideerd worden en dat ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het betreffende begrotingsjaar. 2° De bewijzen van het referentiejaar betreffende de personeels- en investeringsuitgaven, die per brief of per drager aan de FOD Binnenlandse Zaken worden bezorgd.Deze documenten worden ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het betreffende begrotingsjaar ingezonden. 3° De bewijzen van het referentiejaar betreffende de werkingskosten, die in de gemeenten worden bewaard en die ter beschikking van de FOD Binnenlandse Zaken worden gehouden.Die documenten worden ten laatste vanaf 30 juni van het jaar dat volgt op het betreffende begrotingsjaar ter beschikking van de FOD Binnenlandse Zaken gehouden. § 2. De lijst van de vereiste bewijzen bevindt zich als bijlage 2 van dit besluit. § 3. De documenten worden gedurende vijf jaar na het betrokken begrotingsjaar bewaard. Dit termijn gaat in vanaf de indiening van het financieel dossier met betrekking tot het jaar van de overeenkomst. Afdeling 2. - Controlewerkwijze en toepassingsprocedures voor het

opstellen van de financiële afrekening

Art. 17.De FOD Binnenlandse Zaken voert een grondige controle uit van de bestanddelen van het financieel dossier dat door de gemeenten wordt ingediend.

Twee soorten controles worden uitgeoefend : 1° De controle bij de Algemene Directie Veiligheid- en Preventie.Die heeft betrekking op : a) de ontvankelijkheid van de ingediende bewijsdocumenten. Een document wordt als ontvankelijk beschouwd zodra de in de artikels 15 en 16 van onderhavig besluit vermelde voorwaarden worden nageleefd en het deel uitmaakt van de in bijlage 2 van onderhavig besluit voorgeschreven documenten. b) de naleving van de voorwaarden van de artikels 9 tot en met 14 van onderhavig besluit.2° De controle in de gemeente zelf, die betrekking heeft op de effectieve uitgaven en op hun verband met de doelstellingen van de overeenkomst.Die controle gebeurt steekproefsgewijs.

Art. 18.De FOD Binnenlandse Zaken kan bijkomende informatie opvragen.

Het niet bezorgen van de opgevraagde aanvullingen leidt tot de afwijzing van de betrokken uitgaven.

Art. 19.Na afloop van de controle ontvangt de gemeente een voorlopige afrekening en beschikt ze over maximum twintig werkdagen om haar akkoord te geven of, in geval van niet-akkoord over de toegekende bedragen, haar argumenten voor te leggen. Dit termijn begint te lopen vanaf de datum waarop de gemeente de voorlopige afrekening ontvangen heeft.

Na dit termijn, of in geval van akkoord over de bedragen van de afrekening, stelt de FOD Binnenlandse Zaken de eindafrekening op.

Art. 20.Na de betekening van de eindafrekening beschikt de gemeente over een termijn van dertig werkdagen om bij de Minister van Binnenlandse Zaken beroep aan te tekenen tegen de eindafrekening.

Het saldo wordt uitbetaald na verloop van de beroepstermijn of na de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken over dat beroep. HOOFDSTUK V. - Evaluatie van de projecten

Art. 21.De naleving van de bepalingen van de overeenkomst wordt opgevolgd door de medewerkers van de Algemene Directie Veiligheid- en Preventie - FOD Binnenlandse Zaken, die op het terrein toezichts- en evaluatiebezoeken zullen afleggen.

Bovendien dient elke gemeente uiterlijk op 30 juni van het jaar dat volgt op het referentiejaar een gedetailleerd activiteitenverslag in over de in het kader van die overeenkomst opgezette projecten.

De Minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de juiste inhoud en de voorstellingsmodaliteiten van dat verslag. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepaling

Art. 22.De bepalingen uit de artikelen 19 en 20 van onderhavig besluit zijn eveneens van toepassing op de overeenkomsten van de vorige jaren waarvan de afrekening nog niet afgesloten werd. HOOFDSTUK VII. - Opheffingsbepaling

Art. 23.Het koninklijk besluit van 1 september 2003 houdende de voorwaarden waaraan de gemeenten moeten voldoen om een financiële tussenkomst te kunnen genieten in het kader van een overeenkomst betreffende de preventie van de criminaliteit gedurende de Europese toppen en andere initiatieven die gepaard gaan met de internationale functie van de stad Brussel en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt opgeheven. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepaling

Art. 24.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.

Art. 25.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 1 - Lijst der in aanmerking komende uitgaven PERSONEELSKOSTEN 1. ALGEMEEN. De personeelskosten verwijzen naar de loonkosten of elke andere kost die door de werkgever worden gedragen voor de indienststelling van het in het kader van het strategisch plan aangeworven personeel. Hierin zijn begrepen : de premies (tweetaligheidspremie, vergoeding voor onregelmatige prestaties en overuren) en de sociale bijdragen en dat rekening houdend met het toegekende forfaitair bedrag. De personeelskosten omvatten niet het uniform, het materieel en de bijzondere vergoedingen zoals de reiskosten (behalve de kosten van het personeel van de overeenkomst inzake Europese toppen voor het woon-werkverkeer met het openbaar vervoer - trein, tram, bus, metro - en dat ten belope van het bedrag dat overeenstemt met de wettelijke tussenkomst van de werkgever) en de ontslagkosten. 2. BIJZONDERHEDEN. 2.1. Tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken en opportuniteit van de aanwerving.

De loonkosten van personen waarvan de indiensttreding niet kan worden gerechtvaardigd door een opportuniteitsverband met het bereiken van de doelstellingen van de overeenkomst inzake Europese toppen, kunnen niet ten laste worden genomen. 2.2. Tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken en statuten.

De tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken in de personeelskosten betreft : a. het geheel van personeelsleden die aangeworven zijn door de gemeente, met uitzondering van de personeelsleden die in punt c bedoeld worden.In dit geval zijn alleen de hierna in het punt 2.3 hernomen forfaitaire maximumbedragen van toepassing. Deze mogen in geen enkel geval worden overschreden. b. het geheel van personeelsleden die aangeworven zijn door een vzw of elke andere dienst/instelling die over eigen rechtspersoonlijkheid beschikt (overdracht van aan de overeenkomst inzake Europese toppen toegekende middelen, met uitsluiting van de in de punten a en c bedoelde personeelsleden).In dit geval zijn alleen de hierna in het punt 2.3 hernomen forfaitaire maximumbedragen van toepassing. Deze mogen in geen enkel geval worden overschreden. c. het geheel van personeelsleden die aangeworven of tewerkgesteld zijn in het kader van vervangingscontracten of interimcontracten.In dit geval zijn alleen de hierna in het punt 2.3 hernomen forfaitaire maximumbedragen van toepassing. Deze mogen in geen enkel geval worden overschreden.

De aanwerving van personeel geeft aanleiding tot de toekenning van een maximale forfaitaire tegemoetkoming ter dekking van de reële lasten waarmee de gemeente geconfronteerd wordt in het kader van de tewerkstelling van dat personeel. De reële lasten omvatten het geheel van de tewerkstellingskosten (salaris, werkgeversbijdragen en andere), verminderd met de bijzondere premies (bijvoorbeeld : GESCO-premie), toelagen (bijvoorbeeld : werkuitkering) of bijzondere vrijstellingen (bijv. van een gedeelte van de werkgeversbijdrage) die verbonden zijn aan de statuten waaronder dat personeel aangeworven wordt en waarvan de gemeente heeft kunnen genieten.

Worden niet beschouwd als personeelskosten : a. de aan de inwerkingtreding van de artikelen 60 (prestaties) verbonden kosten;b. de aan de bezoldiging van studenten en jobstudenten verbonden kosten;c. de aan punctuele diensten in het kader van de tewerkstelling van PWA-personeel verbonden kosten (buiten Stadswachten);d. prestatiekosten (bijv.consultants, deskundigen, sprekers op colloquia/seminaries) Deze worden dientengevolge aangerekend op de enveloppe van de werkingskosten.

De ontslagvergoedingen indien de vooropzeg niet wordt gepresteerd, worden in geen enkel geval ten laste genomen. 2.3. Toepasselijke forfaits.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2.4. Berekening van de forfaitaire tussenkomst.

Om het bedrag van de financiële tussenkomst van Binnenlandse Zaken te bepalen wordt rekening gehouden met : 1° de werkelijke kost van het personeelslid ten laste van de gemeente 2° de aftrek van de tussenkomst van andere overheden 3° en/of het door de gemeente gevraagde bedrag van de tussenkomst. De toegekende forfaitaire bedragen worden proportioneel berekend : - in verhouding tot het aantal gepresteerde dagen en maanden 2; - in verhouding tot de werktijden; - en in verhouding tot het kwalificatieniveau en de aanwerving van de persoon.

De in punt 2.3. vermelde toepasselijke forfaits mogen in geen enkel geval overschreden worden. 2.5. Vervanging van een personeelslid wegens ziekte of zwangerschapsverlof of wegens elke andere vorm van langdurig verlof.

Indien een krachtens een overeenkomst inzake Europese toppen tewerkgesteld personeelslid tijdens het contractjaar gedurende lange tijd afwezig is (wegens ziekte, zwangerschapsverlof of elke andere vorm van langdurig verlof), dan bestaat de mogelijkheid om die persoon te vervangen.

Wat de berekening van de forfaitaire tussenkomst betreft, zie punt 2.4. 2.6. Omschakeling van een voltijdse naar een deeltijdse tewerkstelling in het kader van een loopbaanonderbreking, ouderschapsverlof of andere omstandigheden.

De omschakeling van een voltijdse naar een deeltijdse tewerkstelling is toegestaan in de loop van het begrotingsjaar. Hetzelfde geldt voor het invullen van de vrijgekomen deeltijdse betrekking.

De eventueel aan de uitsplitsing van de betrekkingen verbonden meerkost blijft ten laste van de gemeente.

Wat de berekening van de forfaitaire tussenkomst betreft, zie punt 2.4. 2.7. Overuren.

Het is toegestaan om de door het socio-preventief personeel gepresteerde overuren in aanmerking te nemen indien zij gepresteerd werden tijdens de periodes van de Europese toppen, en meer in het bijzonder naar aanleiding van de voorbereiding, het beheer, de debriefings en de opvolging van de Europese toppen en de verwante gebeurtenissen. Voor de berekening van die periode wordt rekening gehouden met de datum waarop de betrokken Europese top heeft plaatsgehad, evenals met een periode van veertien dagen vóór en zeven dagen na die datum.

Bovendien moeten die overuren verband houden met de in onderhavig besluit beoogde doelstellingen.

Onder socio-preventief personeel wordt verstaan, het personeel dat aangeworven is in het kader van een Strategisch Veiligheids- en Preventieplan, een overeenkomst in het kader van Grootstedenbeleid, een Veiligheids- en Preventiecontract van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en een overeenkomst inzake Europese Toppen.

WERKINGSKOSTEN De volgende opsommingen mogen niet als alomvattend beschouwd worden.

Een beperkte manoeuvreerruimte blijft behouden om gelijkaardige uitgaven of uitgaven die niet in deze lijst voorkomen, te kunnen weigeren/aanvaarden. 1. Administratiekosten. De administratiekosten dekken tegelijk de gewone kosten die veroorzaakt worden door de werking van een beheerssecretariaat evenals de opleidings- en zendingskosten en de uitgaven die er verband mee houden.

Zo verstaat men onder administratiekosten : - de postzegels (enkel voor de briefwisseling van de preventiedienst); - de telefoonkosten : - vaste lijnen : abonnementen en gesprekken - beperking van de internationale gesprekken; - mobiele telefoons : voorafbetaalde kaarten, abonnementen en gesprekken - beperking van de internationale gesprekken; - internet : abonnement, gebruik en activering; - de abonnementen en aankoop van vakliteratuur; - de kantoorbenodigdheden; - de verblijfskosten tijdens residentiële colloquia, opleidingen en activiteiten in België; - de parkeerkosten bij reizen; - de drank- en/of maaltijdkosten en dat enkel tijdens langdurige vergaderingen, bijzondere prestaties (avondprestaties, contactnamebudget voor straathoekwerkers...) - Iedere onkostennota moet vergezeld worden door een nota met omstandige uitleg. 2. Reiskosten. 2.1. Algemeen.

Enkel de reiskosten van het personeel dat aangeworven wordt in het kader van een overeenkomst inzake Europese toppen en betoelaagd wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken, en dat nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van de overeenkomst, kunnen op het toegekende budget worden ingebracht.

De reiskosten voor het woon-werkverkeer komen niet in aanmerking. Zij dienen op de loonkosten ingebracht te worden. 2.2. Bijzonderheden.

De reiskosten van personeel dat onder de bevoegdheid van een andere subsidiërende overheid valt en dat deelneemt aan de uitvoering van de in de overeenkomst voorziene doelstellingen of die tot de verwezenlijking van deze doelstellingen kunnen bijdragen, kunnen dus als afwijking en onder voorbehoud van de indiening van een gemotiveerde verklarende nota (die aan de bewijzen wordt toegevoegd) worden ingebracht op de reiskosten/actiemiddelen van de overeenkomst.

De FOD Binnenlandse Zaken behoudt zich evenwel het recht voor om de relevantie van de gegeven motivering te beoordelen.

Met uitsluiting van de reiskosten voor het woon-werkverkeer kunnen de reizen van het personeel van de overeenkomst in het kader van de realisatie van de doelstellingen van de overeenkomst ten laste van die overeenkomst genomen worden. Zij worden dan ingebracht op de actiemiddelen (vervoerskosten zoals de huur van een wagen) of op de reiskosten. 2.2.1. Aanvaarde uitgaven. 2.2.1.1. Voertuigen die via een overeenkomst inzake Europese toppen of een strategisch plan (of ex-veiligheids- en samenlevingscontract, preventiecontract, veiligheids- en preventiecontract) gefinancierd worden en die uitsluitend ter beschikking van de doelstellingen van de overeenkomst gesteld worden : - de brandstofkosten van de voertuigen (benzinekaart); - de verzekeringskosten van de voertuigen; - de onderhoudskosten van de voertuigen; - de herstellingskosten van de voertuigen. 2.2.1.2. Gemeentevoertuigen die niet via een overeenkomst inzake Europese toppen of een strategisch plan (of ex-veiligheids- en samenlevingscontract, preventiecontract, veiligheids- en preventiecontract) gefinancierd worden, maar uitsluitend ter beschikking van één of meer in het kader van de overeenkomst ontwikkelde projecten gesteld worden : - de brandstofkosten van de voertuigen (benzinekaart); - de verzekeringskosten van de voertuigen; - de herstellingskosten van de voertuigen in geval van schade die men ondergaan heeft tijdens een periode van veertien dagen vóór en zeven dagen na het plaatsvinden van de Europese Top. 2.2.1.3. Gemeentevoertuigen die niet via een overeenkomst inzake Europese toppen of een strategisch plan (of ex-veiligheids- en samenlevingscontract, preventiecontract, veiligheids- en preventiecontract) gefinancierd worden en die niet-uitsluitend ter beschikking van één of meer in het kader van de overeenkomst ontwikkelde projecten gesteld worden : - de brandstofkosten van de voertuigen (benzinekaart) in verhouding tot het gebruik voor het/de project(en); - de verzekeringskosten van de voertuigen in verhouding tot het gebruik voor het/de project(en); of - de kilometervergoeding van de gemeentevoertuigen in verhouding tot het gebruik voor het/de project(en); - de herstellingskosten van de voertuigen in geval van schade die men ondergaan heeft tijdens een periode van veertien dagen vóór en zeven dagen na het plaatsvinden van de Europese Top. 2.2.1.4. Ander- - de kilometervergoeding van de persoonlijke voertuigen van de personeelsleden; - de vervoersbewijzen. 2.2.2. Geweigerde uitgaven : - de onderhoudskosten van de gemeentevoertuigen die niet via een overeenkomst inzake Europese toppen of een strategisch plan (of ex-veiligheids- en samenlevingscontract, preventiecontract, veiligheids- en preventiecontract) worden gefinancierd; - de verzekeringskosten van de persoonlijke voertuigen van de personeelsleden, die voor ritten bij de uitoefening van hun functie gebruikt worden. 3. Actiemiddelen. 3.1. Algemeen.

De actiemiddelen zijn middelen die worden vrijgemaakt om de doelstellingen van de overeenkomst te realiseren/te bereiken en/of die niet reeds in de administratiekosten werden opgenomen. 3.1.1. Aanvaarde uitgaven : - de telefoonkosten : > vaste lijnen : abonnementen en gesprekken - beperking van de internationale gesprekken; > mobiele telefoons : voorafbetaalde kaarten, abonnementen en gesprekken - beperking van de internationale gesprekken; > Internet : abonnement, gebruik en activering; - de kosten voor de deelname aan activiteiten van het omkaderende personeel dat door de FOD Binnenlandse Zaken in het kader van de overeenkomst betoelaagd wordt; - de realisatie, verspreiding van sensibiliseringsmateriaal of andere uitgaven die verbonden zijn aan de organisatie van sensibiliseringsacties voor een doelpubliek; - het klein activiteitenmaterieel (voorbeelden : gezelschapsspelen, boeken, ballons...); - de huur en de lasten - water, gas, elektriciteit, brand- en diefstalverzekering en verwarming - van de lokalen van de preventiedienst of van de wijkhuizen, jeugdhuizen, jeugdruimtes of andere gedecentraliseerde diensten van de overeenkomst behalve gemeente-eigendom 3, en dat in verhouding tot de bezetting door de diensten die in het kader van de overeenkomst door de Minister van Binnenlandse Zaken worden gefinancierd; - de lasten - water, gas, elektriciteit en verwarming - van de gemeentelijke lokalen 4 die (de stad of gemeente) ter beschikking steldt voor diensten, en dat in verhouding tot bezetting door de diensten die in het kader van de overeenkomst inzake Europese toppen door de Minister van Binnenlandse Zaken worden gefinancierd; - de onderhoudskosten van de lokalen indien men een beroep doet op een extern (niet- gemeentelijk) schoonmaakbedrijf - een verklarende nota moet dan bij de ingediende bewijzen gevoegd worden; - de verwezenlijking en de publicatie van folders en brochures; - de inbraakbeveiligingskits; - de beveiligingspremies zoals de inbraakpreventiepremies; - de huur van zalen, stands, tenten voor de organisatie van evenementen; - de huur van demonstratiematerieel voor de organisatie van evenementen; - de huur van vervoermiddelen in het kader van een activiteit; - de huur van een kopieermachine, een telefoon-fax; - het onderhoud en herstel van materieel; - de cateringkosten tijdens interne vergaderingen of in het kader van het onthaal van het publiek, voor zover deze redelijk zijn en met uitzondering van de alcoholhoudende dranken; - de cateringkosten tijdens externe vergaderingen, voor zover deze redelijk zijn en met uitzondering van alcoholhoudende dranken; - de representatiekosten (restauratie, contactnamebudget voor straathoekwerkers... behoudens alcolholhoudende dranken) in het kader van de uitvoering en aanwending van de overeenkomst of nog in het kader van bijzondere prestaties; - de verfraaiing der lokalen (voorbeelden : behang, verf), op voorwaarde dat deze uitsluitend ter beschikking van het personeel van de overeenkomst het strategisch plan worden gesteld of, in voorkomend geval, in verhouding tot de bezetting van de lokalen; - de kosten voor deelname aan externe activiteiten, zowel voor het omkaderend personeel als voor de begunstigden (voorbeelden : inkom attractieparken, bioscoop, ijspiste,...); - de leasing van wagens. De restwaarde die de aankoop van het voertuig mogelijk maakt, blijft ten laste van de stad of gemeente en kan in geen geval door de FOD Binnenlandse Zaken ten laste genomen worden; - de renting van voertuigen; - de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor de organisatie van activiteiten in het kader van de overeenkomst; - de apothekerskosten; 3.1.2. Geweigerde uitgaven : - de huur van lokalen die de stad of gemeente ter beschikking stelt en waarvan zij eigenaar is; - de huur van gemeentematerieel (b.v. kantoorgerief, informaticamaterieel, audiovisuele toestellen, kopieermachine ...) dat ter beschikking van de overeenkomst gesteld wordt; - de onderhoudskosten van de lokalen van de preventiedienst die de de stad of gemeente ter beschikking stelt en/of van de lokalen van de wijkhuizen, de jeugdhuizen, de jongerenruimtes en de gedecentraliseerde diensten, behalve indien er een beroep moest worden gedaan op de diensten van bedrijven die niet van de stad of gemeente afhangen. In dat laatste geval is een verklarende nota nodig; - de facturatie van uren die gepresteerd worden door gemeentepersoneel buiten de overeenkomst. - de receptiekosten (catering en kosten die verband houden met de organisatie van een receptie, zoals bijvoorbeeld de huur van de zaal, de prestaties...) tijdens activiteiten of feestelijkheden in het kader van plaatselijke preventie-initiatieven; 3.2. Bijzonderheden. 3.2.1. Kledij of kledijvergoeding.

De kledijvergoedingen (forfaitaire toelagen of vergoedingen die aan de werknemer uitbetaald worden) worden slechts toegekend aan personen die in het kader van de overeenkomst worden tewerkgesteld en op voorwaarde dat het toekennen van een kledijvergoeding een wettelijke verplichting is voor de stad of gemeente en dat de toegekende bedragen redelijk zijn.

Met uitzondering van de voor de Stadswachten voorziene reglementaire uitrusting en dit binnen de grenzen van het toegekende forfait, worden de kosten die de stad of gemeente maakt voor het aankopen van kledij (bijv. : uitrusting van preventiewerkers zoals straathoekwerkers of wijkwerkers) niet ten laste genomen. Kunnen wel worden ingeschreven in de overeenkomst : de kledijkosten die dienen voor bestemd zijn om de identificatie van de diensten (teams) en dus de publiciteit van de in het kader van de overeenkomst ontwikkelde projecten te waarborgen (bijv. : T-shirt met opschrift « strategisch plan », k-way met logo...) en dat in het bijzonder wegens hun aard van representatiekost.

In alle gevallen zal de FOD Binnenlandse Zaken bij de overdracht van de bewijzen de motiveringen moeten kunnen identificeren die doorslaggevend waren bij de aankoop van de diverse kledingsstukken. 3.2.2. Toekenning van beveiligingspremies.

Een stad of gemeente kan de premies die in het kader van de inbraakpreventie aan de bevolking worden toegekend, verhalen op de toelage van het strategisch plan, op voorwaarde dat er een verband met de doelstellingen van het strategisch plan kan aangetoond worden (zie Inbraakpremies).

INVESTERINGEN 1. ALGEMEEN. De investeringen zijn de uitgaven die een eenheidswaarde hebben van minstens euro 100 en waarvan het voorwerp een vermoedelijke gebruiksduur van meer dan één jaar heeft.

De volgende opsommingen mogen niet als alomvattend beschouwd worden.

Een beperkte manoeuvreerruimte blijft behouden om gelijkaardige uitgaven of uitgaven die niet in deze lijst voorkomen, te kunnen weigeren/aanvaarden. 2. BIJZONDERHEDEN. 2.1. Aanvaarde uitgaven. - de aankoop van audiovisueel materieel; - de aankoop of leasing en installatie van informaticamaterieel (b.v.

PC, printer, scanner, monitor, draagbare computer, graveertoestel voor CD-ROM, informaticalicenties en -programma's, USB-sticks, hardware); - de aankoop en installatie van tele/radio-communicatie materiaal (telefooncentrale, GSM en wagenkit, walkie-talkie, vaste telefoon, internetmodem) - De GSM-toestellen die aangekocht worden ter vervanging van verloren of gestolen toestellen blijven ten laste van de gemeente; - de aankoop van kantoormeubelen; - de aankoop van meubels voor de inrichting van buurthuizen of andere infrastructuur en gedecentraliseerde diensten die door de overeenkomst gefinancierd worden; - de aankoop en installatie van (een) kopieermachine(s); - de aankoop van graveer- en anti-diefstaltoestel(len); - de aankoop en installatie van beveiligingsmaterieel voor de preventiedienst en/of de gedecentraliseerde lokalen; - de aankoop van tentoonstellingswanden, van stand(s), luifel(s)...; - de aankoop van fietsen en bromfietsen met een cylinderinhoud van max. 50 cc; - de aankoop van promotiematerieel (b.v. : uitstalkast voor technopreventief materieel); - de aankoop van materieel voor sportactiviteiten; - de aankoop van elektrische huishoudtoestellen (de bestemming van het materieel moet uitdrukkelijk in de afrekening worden vermeld); - de aankoop van klein gereedschap; - de aankoop van machine voor reiniging van graffiti. 2.2. Geweigerde uitgaven : - de aankoop van auto's en moto's; - de aankoop van gebouwen; - de verbouwing of renovatie van gebouwen (voorbeelden : de aankoop en/of installatie van sanitair, centrale verwarming, telefoonlijnen, vloerbekleding, behang/gordijnen of vervanging van het dak, ramen); - de aankoop van sportmaterieel.

STADSWACHTEN/ GEMEENSCHAPSWACHTEN Met betrekking tot deze materie, zijn de specifieke dispositieven van toepassing zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 19 maart 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, ter ondersteuning van extra-aanwervingen door de gemeenten voor het lokaal veiligheidsbeleid en van het koninklijk besluit van 9 april 2007 tot bepaling van de toekennings-, aanwendings- en controlevoorwaarden van de financiële toelage van de steden en gemeenten die begunstigde zijn van een strategisch veiligheids- en preventieplan, en meer specifiek het gedeelte met betrekking tot de stadswachten/ gemeenschapswachten.

GEMEENTELIJKE PREMIES INZAKE TECHNOPREVENTIEVE MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN INBRAAK IN WONINGEN (Inbraakpreventiepremies) 1. ALGEMEEN. De steden of gemeenten kunnen een deel van het hen via de overeenkomst inzake Europese toppen toegekende subsidiebedrag aanwenden voor de toekenning van inbraakpreventiepremies en dat op voorwaarde dat ze de doelstellingen van het plan bereiken.

De tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken zal tot 100 % van het bedrag van de toegekende premie bedragen, maar zal geenszins het vastgestelde maximum forfaitaire bedrag overschrijden. 2. BIJZONDERHEDEN : VOORWAARDEN. 2.1. De premie is enkel voor particulieren 4 bestemd. 2.2. De gemeente is verplicht een gemeentelijk reglement door de gemeentelijke overheden te laten goedkeuren, waarin de toekenningsvoorwaarden voor de beveiligingspremies worden bepaald. Ook al blijven de gemeenten vrij om het percentage van de tussenkomst, en de juiste toekenningsvoorwaarden van de desbetreffende premies te bepalen, ze moeten echter de bepaling van een maximum forfaitair bedrag van euro 500 per premie (maximum bedrag) naleven. 2.3. De premie dient de elementairste beveiligingsmaatregelen te bevorderen en de maatregelen moeten passen in een totale aanpak.

Daarom is het advies van een (erkend) technopreventief adviseur, die hiertoe een opleiding genoten heeft, noodzakelijk. De premie wordt niet toegekend voor de installatie van elektronische alarmsystemen. 2.4. Per woning kan slechts 1 premie worden toegekend.

KREDIETEN DIE AAN EEN VZW OF ELKE ANDERE INSTELLING MET RECHTSPERSOONLIJKHEID OVERGEDRAGEN WORDEN Het is toegestaan om sommige voorziene middelen (personeelskosten, actiemiddelen, investeringen) ter beschikking te stellen van een v.z.w. of elke andere instelling met rechtspersoonlijkheid, die voor de uitvoering van de in de overeenkomst bedoelde doelstellingen zal instaan. Daartoe dient de gemeente met die instelling een overeenkomst af te sluiten, waarin de rechten en plichten van elke partij worden opgenomen, evenals de doelstellingen en de resultaten die moeten bereikt worden.

De algemene beginselen van deze richtlijnen(aard van de uitgaven, voorafgaande vergunnings-/afwijkingsprocedures, ...) blijven echter volledig van toepassing. Daaruit vloeit voort dat de kosten, die het loon van het door een vzw of een andere instelling met rechtspersoonlijkheid aangeworven personeel dekken, evenals de werkingsmiddelen en investeringen, respectievelijk op de personeelskosten, werkingsmiddelen en investeringen van het strategisch plan aangerekend worden en aan de door het koninklijk besluit opgelegde beperkingen beantwoorden.

In dat geval is de gemeente eveneens verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de acties en het voorleggen van de bewijzen.

De VZW's of elke andere instelling met rechtspersoonlijkheid dienen de bedragen van hun uitgaven maandelijks aan de verantwoordelijke stad of gemeente voor te leggen. Die zal hen opnemen in haar samenvattende uitgavenstaat, die aan de FOD Binnenlandse Zaken voorgelegd moet worden.

Zo initiatieven aan een VZW of elke andere instelling met rechtspersoonlijkheid worden toevertrouwd, dienen de uitgewerkte acties en/of projecten in overeenstemming te zijn met de overeenkomst die tussen de gemeente en de FOD Binnenlandse zaken wordt afgesloten, met de ingediende financiële documenten evenals met de wetgeving betreffende de controle op de toekenning en aanwending van bepaalde subsidies. De gemeente is de enige gesprekspartner van de FOD Binnenlandse Zaken en blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van het strategisch plan en voor het voorleggen en motiveren van het financieel dossier (1) Berekening van de dagen in 365ste : waarbij de weekends, verlofdagen, ziekteverloven (tot 28 - 30 of 31ste dag in geval van langdurige ziekte ...) gelijkgesteld worden met de gepresteerde dagen. (2) Onder gemeente-eigendom wordt verstaan elk onroerend goed dat rechtstreeks tot het patrimonium van de gemeente /stad behoort.(3) Onder gemeentelijke gebouwen of lokalen worden verstaan elk onroerend goed dat rechtstreeks tot het patrimonium van de gemeente/stad behoort.(4) Voor de beveiliging van zelfstandige ondernemers wordt naar het systeem van de fiscale aftrek verwezen. Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 6 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage 2. - Documenten die in het kader van de voorlegging van het financieel dossier ter beschikking gesteld of ingediend moeten worden A. Personeelskosten.

Algemeen : - In geval van aanwerving van personeel in de loop van het referentiejaar wordt een kopie van het aanwervingscontract of van de aanwervings- of toewijzingsbeslissing bijgevoegd en, in geval van ontslag (op initiatief van de werknemer of van de werkgever), een kopie van de betekening van de einddatum van het arbeidscontract. - Een samenvattende staat van de maandelijkse betalingen (document waarin de identiteit van de werknemer voorkomt, evenals diens maandelijkse loonkost voor de ganse periode van tewerkstelling) wordt meegestuurd voor ieder in het kader van de overeenkomst aangeworven persoon.

B. Werkingskosten en investeringen.

Algemeen : Voor elke voorgelegde uitgave wordt een bewijsdocument toegevoegd (zie bepalingen artikel 15, § 2) Indien de uitgave werd gedaan bij het begin of het einde van het referentiejaar, moet ook een kopie van de bestelbon toegevoegd worden en/of een kopie van de beslissing van de gemeenteraad of van het college.

Daarenboven dient voor iedere uitgave het overeenstemmende betalingsbewijs toegevoegd te worden (zie artikel 15, § 2).

Bijzonderheden : Jobstudenten - Reiskosten - Inbraakpreventiepremies - Verzekeringscontract - Leasing-rentingcontract - Vervanging van gestolen materieel - Jobstudenten : de arbeidscontracten en de maandelijkse loonstaten (zie A) - Reiskosten : 1) Openbaar vervoer : de kopie van de vervoersbewijzen, die het mogelijk maken de dag van gebruik te identificeren.2) Privé-voertuig : de maandelijkse staten van de afgelegde kilometers en de per km betaalde prijs.3) Dienstvoertuig : de collegebeslissing voor het ter beschikking stellen van het voertuig, samen met een omstandige nota, de naam van het personeelslid, de maandelijkse staten van de afgelegde kilometers.4) Tankkaart : de factuur van de leverancier met identificatie van het voertuig en de eigenaar ervan, de maandelijkse staten van de afgelegde kilometers. - Inbraakpreventiepremies : de beschrijvende fiche van de begunstigde van de premie en van het geïnstalleerde materieel. - Verzekeringscontracten voertuigen : de kopie van het verzekeringscontract evenals van de premies (vervaldagberichten van de verzekeraar). - Leasing-/rentingcontract : de kopie van het contract of van de overeenkomst. - Vervanging van gestolen materieel : de kopie van het proces-verbaal dat door de politie in het kader van de diefstalaangifte werd opgesteld.

C. Aan VZW's of aan elke andere instelling met rechtspersoonlijkheid overgedragen kredieten Wat de kredieten betreft die aan een VZW worden overgedragen, komen enkel de volgende documenten in aanmerking : - een kopie van het protocolakkoord waarin de rechten en plichten van de partijen zijn opgenomen en waarin de modaliteiten voor de budgetoverdracht worden bepaald; - het bewijs van de overschrijving van de overgedragen budgetten; - een verklaring van de burgemeester waaruit blijkt dat de verbintenissen die in het protocol voorkomen, in de loop van het contractjaar werden nageleefd en dat alle in het kader van de overeenkomst ontvangen middelen in overeenstemming met de bewoordingen en doeleinden van de overeenkomst aangewend werden. Aan die verklaring wordt het activiteitenverslag van de VZW toegevoegd. - inzake de aanwending van personeel (dat door de gemeente gedetacheerd of door de VZW aangeworven wordt), dient de VZW of instelling zich naar de richtlijnen betreffende de loonkosten te schikken; - inzake de werkingskosten en de investeringen moet de VZW of instelling de richtlijnen betreffende de administratiekosten, reiskosten, actiemiddelen en investeringen naleven.

De gemeente blijft verantwoordelijk voor de voorlegging en de motivering van het financieel dossier jegens de betoelagende instantie.

De FOD Binnenlandse Zaken kan steekproefsgewijs controle uitvoeren op de bewijsdocumenten die het deel van zijn subsidies betreffen, die aan een VZW of aan iedere andere instelling met rechtspersoonlijkheid werden overgedragen.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 6 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^