gepubliceerd op 19 maart 1999
Koninklijk besluit tot aanwijzing van de ambtenaren en agenten die worden belast met het toezicht op de toepassing van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en tot regeling van de minnelijke schikking
5 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de ambtenaren en agenten die worden belast met het toezicht op de toepassing van Hoofdstuk I van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en tot regeling van de minnelijke schikking
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, inzonderheid op Hoofdstuk I van Titel II;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 30 april 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 7 mei 1998;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad op 8 mei 1998 betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 augustus 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Behalve de officieren van de gerechtelijke politie, de gerechtelijke agenten bij de parketten, de rijkswacht en de gemeentelijke politie, worden de volgende ambtenaren en agenten gelast te waken over de toepassing van hoofdstuk I van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap en van de uitvoeringsbesluiten : 1° de ambtenaren van niveau 1, aangewezen door de minister die de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, en de controleurs van de dienst « Handelsberoepen en Ambachten, Organisatie van de Middenstand en Inspectie » van het Bestuur voor het KMO-beleid van het Ministerie van Middenstand en Landbouw;2° de ambtenaren en beambten van het Bestuur Economische Inspectie van het Ministerie van Economische Zaken.
Art. 2.De processen-verbaal houdende vaststelling van de inbreuken bedoeld in artikel 16, § 1, van de programmawet van 10 februari 1998, worden, naargelang het geval, doorgestuurd naar de ambtenaren die daartoe, overeenkomstig artikel 16, §3, eerste lid, van dezelfde wet zijn aangesteld door de Minister die de middenstand onder zijn bevoegdheid heeft of door de Minister die de economische zaken onder zijn bevoegdheid heeft.
Art. 3.De bedragen die bij wijze van minnelijke schikking aan de overtreder ter betaling worden voorgesteld, mogen niet lager zijn dan 2 600 frank en niet hoger dan 300 000 frank.
Art. 4.Geen voorstel van betaling kan worden gedaan dan nadat een afschrift van het proces-verbaal, waarbij de inbreuk wordt vastgesteld, met een aangetekende brief aan de overtreder is betekend.
Art. 5.Elk betalingsvoorstel wordt, samen met een stortings- of overschrijvingsformulier, per aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de overtreder toegestuurd binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van het proces-verbaal.
Dit voorstel vermeldt de termijn waarbinnen moet worden betaald. Deze termijn is minstens vijftien dagen en hoogstens drie maanden.
De betaling moet worden gedaan aan de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, die de ambtenaren die door de Minister zijn aangewezen, daarvan op de hoogte brengt.
Art. 6.Indien geen betaling wordt voorgesteld binnen de termijn bepaald in artikel 5, eerste lid, wordt het proces-verbaal uiterlijk bij het verstrijken van die termijn doorgestuurd naar de procureur des Konings.
Art. 7.In geval van niet-betaling binnen de in het betalingsvoorstel vermelde termijn, wordt het proces-verbaal naar de procureur des Konings gestuurd.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.Onze Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, Onze Minister van Financiën, en Onze Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 februari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister van de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR