gepubliceerd op 13 december 2004
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie
5 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, inzonderheid op artikel 14, § 1, gewijzigd bij de programmawet van 9 juli 2004, en artikel 23;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 2004 houdende bepalingen ingevolge het arrest nr. 5/2004 van 14 januari 2004 van het Arbitragehof waarbij sommige bepalingen van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie werden vernietigd;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 september 2004 Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 september 2004;
Gelet op het advies 37.714/3 van de Raad van State, gegeven op 26 oktober 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Artikel 2bis.Om aanspraak te kunnen maken op het leefloon vastgesteld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet, moet de echtgenoot of de levenspartner van de aanvrager de voorwaarden voorzien bij artikel 3, 1°, 2°, 4° en 6°, van dezelfde wet vervullen.
Bovendien moet de echtgenoot of levenspartner voldoen aan de voorwaarde voorzien bij artikel 3, 5°, van de wet indien hij over eigen inkomsten beschikt die lager zijn dan het bedrag dat bepaald is in artikel 14, § 1, eerste lid, 1°, van dezelfde wet. Deze inkomsten worden berekend overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk II van de wet. »
Art. 2.In artikel 6, § 1, 1°, en § 3, van hetzelfde besluit worden de woorden « van artikel 34, §§ 1 en 2 » vervangen door de woorden « van artikel 34, §§ 1, 2 en 4 ».
Art. 3.Artikel 22, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003, wordt aangevuld als volgt : « o) het terugbetaalbaar belastingkrediet zoals bepaald bij artikel 134, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. »
Art. 4.Artikel 22, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 22.§ 2. Wanneer het in aanmerking te nemen bedrag van de bestaansmiddelen lager is dan het bedrag van het leefloon voorzien in artikel 14, § 1, eerste lid, van de wet, heeft betrokkene recht op een bijkomende vrijstelling van respectievelijk 155 EUR, 250 EUR, 310 EUR op jaarbasis, naargelang hij respectievelijk behoort tot de categorie 1, 2 of 3 van de begunstigden bedoeld bij artikel 14, § 1, eerste lid, van de wet. »
Art. 5.In artikel 25 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1°, wordt aangevuld met een volgend lid : « De verhoging met 125,00 EUR geldt ook voor elk kind voor wie de echtgenoot of levenspartner van de aanvrager voor wat betreft de kinderbijslag de hoedanigheid van bijslagtrekkende bezit indien de aanvrager gerechtigd is op een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3° van de wet.» 2° Het artikel wordt aangevuld met een volgende paragraaf : « § 6.Indien de aanvrager van een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid is, wordt het kadastraal inkomen, het vrijgesteld bedrag, het bedrag van de hypothecaire intresten en het bedrag van de lijfrente vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed. »
Art. 6.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een volgend lid : « Indien de aanvrager van een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid is, wordt het bedrag van de huur vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed. »
Art. 7.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een volgend lid : « In geval van gemeenschappelijke rekening van de aanvrager van een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet en zijn echtgenoot of levenspartner worden de kapitalen en de in het eerste lid vermelde bedragen van 6.200 EUR en 12.500 EUR vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan 2 en de noemer gelijk is aan het aantal personen die houder van de rekening zijn. »
Art. 8.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een volgende paragraaf : « § 4. De verkoopwaarde van de afgestane roerende of onroerende goederen waarvan de aanvrager op een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid was met zijn echtgenoot of levenspartner, wordt vermenigvuldigd met de breuk die het deel van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner in de onverdeeldheid uitdrukt. »
Art. 9.In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Tussen het eerste en het tweede lid worden volgende leden als volgt ingelast : « De vrijgestelde eerste schijf van 37.200 EUR van de verkoopwaarde van een in het eerste lid bedoelde goed wordt vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van de rechten op het goed bij afstand ten bezwarende titel wanneer de aanvrager eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid was.
In geval van afstand ten bezwarende titel door de aanvrager van een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet en zijn echtgenoot of levenspartner van een in het eerste lid bedoelde goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar of vruchtgebruiker waren, wordt de vrijgestelde eerste schijf van 37.200 EUR van de verkoopwaarde vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid uitdrukt van het recht van de aanvrager en zijn echtgenoot of levenspartner op dit goed. » 2° In het tweede lid dat het vierde lid wordt, wordt het woord « vorige » vervangen door het woord « eerste ».
Art. 10.Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een volgend lid : « In geval van afstand ten bezwarende titel door de aanvrager van een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet en zijn echtgenoot of levenspartner van een in het eerste lid bedoelde goed waarvan beiden in onverdeeldheid eigenaar waren, worden de persoonlijke schulden van beiden afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed indien voldaan is aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden. »
Art. 11.In artikel 31, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « van 2.250 EUR » worden geschrapt; 2° de vermelding « 1°, 2°, 3° of 4° » wordt vervangen door « 1°, 2° of 3° ».
Art. 12.Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. Indien de aanvrager gerechtigd is op een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet worden alle bestaansmiddelen van de echtgenoot of levenspartner in aanmerking genomen. Deze inkomsten worden berekend overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk II van de wet. »
Art. 13.Artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 2003, wordt aangevuld met een volgende paragraaf : « § 5. De in §§ 1 en 2 bepaalde vrijstelling geldt ook voor de echtgenoot of de levenspartner van de gerechtigde op een leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet indien hij aan de in dit artikel gestelde voorwaarden voldoet. »
Art. 14.Artikel 36 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een volgende lid : « Indien de begunstigde gerechtigd is op een leefloon als bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet, en samenwoont met een echtgenoot of levenspartner te zijnen laste, wordt het leefloon voor de helft uitbetaald aan de begunstigde en voor de andere helft aan de echtgenoot of levenspartner. Om redenen van billijkheid mag een andere verdeling worden toegepast. »
Art. 15.In artikel 40, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « van artikel 34, § 1, tweede lid » vervangen door de woorden « van artikel 34, § 1, tweede lid of § 4 ».
Art. 16.Het koninklijk besluit van 1 maart 2004 houdende bepalingen ingevolge het arrest nr. 5/2004 van 14 januari 2004 van het Arbitragehof waarbij sommige bepalingen van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie werden vernietigd, wordt opgeheven.
Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005.
Art. 18.Onze Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 5 december 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, C. DUPONT