Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 mei 1999
gepubliceerd op 04 juni 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012420
pub.
04/06/1999
prom.
04/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/04/1999012420/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op de tweede bijzondere richtlijn 89/655/EEG van 30 november 1989 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats, gewijzigd bij de richtlijn 95/63/EG van 5 december 1995;

Gelet op het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947, inzonderheid op artikel 35 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 augustus 1962, artikel 36 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 januari 1971 en 17 juni 1997, artikel 39 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 december 1972, artikel 40 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 februari 1960, artikel 41 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1960 en 7 augustus 1995, artikel 41bis ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 maart 1975, artikel 44, de artikelen 284 tot 291, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 1962, 17 september 1987 en 17 juni 1997, de artikelen 292 tot 308 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 oktober 1969 en 17 september 1987, de artikelen 309 tot 318 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 oktober 1969, 7 december 1979 en 17 september 1987, de artikelen 321 tot 322 en 324 tot 325 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 september 1970 en 5 mei 1995, de artikelen 327, 327bis en 328 tot 341 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 oktober 1956, 2 juni 1961, 9 maart 1962 , 4 mei 1962, 7 februari 1966, 17 september 1987 en 16 april 1992, de artikelen 434.4.2., 434.5.1. en 434.5.2. ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 december 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 september 1991, artikel 466 ingevoegd bij koninklijk besluit van 18 september 1991, de artikelen 502, 502bis, 503 en 504 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 februari 1957 en 9 maart 1962, de artikelen 551 tot 560 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1960, 9 maart 1962 en 17 september 1987, de artikelen 561 en 562, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1962, de artikelen 563, 563bis en 564 ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1962 en artikel 573;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk gegeven op 28 januari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de richtlijn 95/63/EG uiterlijk op 5 december 1998 in Belgisch recht diende omgezet te zijn; dat het derhalve dringend noodzakelijk is zonder uitstel de nodige maatregelen te treffen om te vermijden dat de aansprakelijkheid van de Belgische staat in het gedrang zou komen;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daarmee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. ».

Art. 2.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het tweede lid wordt vervangen door het volgend lid : « Bij de keuze van de arbeidsmiddelen die hij overweegt te gebruiken, houdt de werkgever rekening met de arbeidsomstandigheden en de specifieke kenmerken van de arbeid en met de in de onderneming of inrichting, met name op de werkpost, bestaande risico's voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers en, in voorkomend geval, de risico's die daaraan zouden kunnen worden toegevoegd door het gebruik van de desbetreffende arbeidsmiddelen. ».

B) het artikel wordt aangevuld met het volgend lid : « Wanneer het niet mogelijk is de veiligheid en de gezondheid van de werknemers aldus volledig te waarborgen bij het gebruik van arbeidsmiddelen, treft de werkgever passende maatregelen om de risico's tot een minimum te beperken. ».

Art. 3.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 4.De werkpost en de houding van de werknemers bij het gebruik van arbeidsmiddelen, alsmede de ergonomische beginselen, moeten door de werkgever ten volle in aanmerking worden genomen bij de toepassing van de minimumvoorschriften van de bijlage I. ».

Art. 4.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 5.De werkgever treft de nodige maatregelen opdat de arbeidsmiddelen worden opgesteld, gebruikt en, in voorkomend geval gemonteerd en gedemonteerd, in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II. Wanneer het gebruik van een arbeidsmiddel een specifiek gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers kan opleveren, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat : 1° het gebruik van het arbeidsmiddel voorbehouden blijft aan de werknemers die met het gebruik belast zijn;2° de betrokken werknemers in geval van herstelling, ombouwing, onderhoud of verzorging daartoe een specifieke bekwaamheid bezitten. ».

Art. 5.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : « Art. 6.- Onverminderd de bepalingen van de artikelen 17 tot 21 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de werknemers, bedoeld in artikel 5, tweede lid, 2°, een adequate specifieke opleiding krijgen. ».

Art. 6.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) Tussen het derde en het vierde lid wordt volgend lid ingevoegd : « De werknemers dienen te worden gewezen op de gevaren die zij lopen, op de arbeidsmiddelen in hun onmiddellijke werkomgeving en op de veranderingen die voor hen van belang zijn, voor zover die betrekking hebben op de in hun onmiddellijke werkomgeving gesitueerde arbeidsmiddelen, ook al maken de werknemers hiervan geen rechtstreeks gebruik. ».

B) Het laatste lid wordt vervangen door volgende bepaling : « De instructies worden geviseerd en, als het past aangevuld door de preventieadviseurs van de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk die belast zijn met de opdrachten en taken bedoeld in artikel 5 en artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk en die beschikken over de toepasselijke vaardigheden bedoeld in artikel 14, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit van 27 maart 1998. ».

Art. 7.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : A) Artikel 8.1 wordt vervangen door volgende bepalingen : « Art. 8.1. Iedere bestelling van installaties, machines en gemechaniseerde werktuigen omvat in de bestelbon of in het lastencohier de eis van de naleving van : 1° de vigerende wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne;2° de voorwaarden inzake veiligheid en hygiëne, niet noodzakelijk bij de vigerende wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne opgelegd, maar onontbeerlijk om het objectief te bereiken vooropgesteld door het dynamisch risicobeheersingssysteem bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. De preventieadviseurs van de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk die belast zijn met de opdrachten en taken bedoeld in artikel 5 en artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk en die beschikken over de toepasselijke vaardigheden bedoeld in artikel 14, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit van 27 maart 1998 nemen deel aan de werkzaamheden voor het opstellen van de bestelbon. Gebeurlijk doen zij aanvullende vereisten bijvoegen op het gebied van de veiligheid en hygiëne na raadpleging, indien nodig, van andere bevoegde personen.

De bestelbon wordt geviseerd door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, van de afdeling van de interne dienst. ».

B) Artikel 8.3 wordt vervangen door volgende bepalingen : « 8.3. Vóór elke indienststelling is de werkgever in het bezit van een verslag dat de naleving vaststelt van : 1° de vigerende wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne;2° de voorwaarden inzake veiligheid en hygiëne, niet noodzakelijk bij de vigerende wetten en reglementen inzake veiligheid en hygiëne opgelegd, maar onontbeerlijk om het objectief te bereiken vooropgesteld door het dynamisch risicobeheersingssysteem bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Het verslag wordt opgesteld door de preventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst of, in voorkomend geval, van de afdeling van de interne dienst, in overleg met de andere preventieadviseurs van de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk die belast zijn met de opdrachten en taken bedoeld in artikel 5 en artikel 7, § 1 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk en die beschikken over de toepasselijke vaardigheden bedoeld in artikel 14, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit van 27 maart 1998, en na raadpleging, indien nodig, van andere bevoegde personen. ».

C) In artikel 8.5, eerste lid, 1° worden de woorden « onontbeerlijke veiligheidswaarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen en de recipienten » vervangen door de woorden « de waarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen, de recipiënten en de beschermingsmiddelen inzake veiligheid en gezondheid ».

D) In artikel 8.5, tweede lid, worden de woorden « het objectief vooropgesteld in artikel 54quater, 2, van het A.R.A.B. » vervangen door de woorden « het objectief vooropgesteld door het dynamisch risicobeheersingssysteem bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. ».

E) In artikel 8.5, derde lid, worden de woorden « de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen » vervangen door de woorden « de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk of, in voorkomend geval, de afdeling ervan ».

F) Artikel 8.6 wordt vervangen door volgende bepaling : « 8.6. De documenten en attesten bedoeld in dit artikel worden ter beschikking gehouden van de ambtenaren belast met het toezicht.

De documenten bedoeld in dit artikel worden medegedeeld aan het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk of, bij ontstentenis van een comité, aan de vakbondsafvaardiging en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers, overeenkomstig artikel 53 van de wet betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. ».

Art. 8.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «

Art. 9.- Onverminderd de bepalingen van artikel 3, moeten de arbeidsmiddelen die ter beschikking van de werknemers zijn gesteld in de onderneming of inrichting, voldoen aan de bepalingen van de besluiten genomen in uitvoering van de communautaire richtlijnen die op deze arbeidsmiddelen van toepassing zijn.

Voor zover de bepalingen bedoeld in het eerste lid niet of slechts ten dele van toepassing zijn moeten de arbeidsmiddelen die ter beschikking van de werknemers zijn gesteld in de onderneming of inrichting voldoen aan de minimumvoorschriften bedoeld in de bijlage I van dit besluit en aan de bepalingen van het A.R.A.B. die er op van toepassing zijn. »

Art. 9.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.- De werkgever neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen door een adequaat onderhoud in zodanige staat worden gehouden dat zij tijdens de gehele gebruiksduur voldoen aan de toepasselijke bepalingen. ».

Art. 10.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 11.- De werkgever ziet erop toe dat de arbeidsmiddelen waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie, worden onderworpen, na de installatie en vóór de eerste ingebruikneming, aan een eerste controle, alsmede aan een controle na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek, teneinde ervoor te zorgen dat deze arbeidsmiddelen op de juiste wijze worden geïnstalleerd en goed functioneren.

De werkgever ziet erop toe dat de arbeidsmiddelen die onderhevig zijn aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties, worden onderworpen aan : 1° periodieke controles en, in voorkomend geval, aan periodieke proeven;2° bijzondere controles, telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van het arbeidsmiddel, zoals ombouw, ongevallen, natuurverschijnselen en lange perioden van buitengebruikstelling. De in het tweede lid bedoelde controles hebben tot doel te garanderen dat de veiligheids- en gezondheidsvoorschriften worden nageleefd en deze verslechteringen tijdig worden opgespoord en hersteld.

De resultaten van de controles moeten schriftelijk worden vastgelegd en ter beschikking worden gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. Zij moeten gedurende een gepaste tijd worden bewaard.

Wanneer de betrokken arbeidsmiddelen buiten de onderneming worden gebruikt, moeten zij vergezeld gaan van een materieel bewijs van de laatste controle.

Onverminderd de wettelijke verplichtingen inzake controles door erkende organismen, worden de in dit artikel bedoelde controles uitgevoerd door deskundige personen, intern of extern aan de onderneming of inrichting. ».

Art. 11.In artikel 12 van hetzelfde besluit wordt het laatste lid opgeheven.

Art. 12.§ 1. Worden opgeheven in het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, goedgekeurd bij de besluiten van de Regent van 11 februari 1946 en 27 september 1947 : 1° artikel 35, d), e), f), g), h), i), j), k) en l), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 augustus 1962;2° artikel 36, gewijzigd bij het koninklijke besluit van 19 september 1980;3° artikel 39, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 januari 1971 en 17 juni 1997;4° artikel 40, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 februari 1960;5° artikel 41, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1960 en 7 augustus 1995;6° artikel 41bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 maart 1975;7° artikel 44;8° artikel 270bis ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 1984;9° de artikelen 309 tot 318, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 oktober 1969, 7 december 1979 en 17 september 1987;10° de artikelen 321, 322, 324 en 325, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 september 1970;11° de artikelen 327, 327bis en de artikelen 328 tot 341, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 oktober 1956, 2 juni 1961, 9 maart 1962, 4 mei 1962, 7 februari 1966, 17 september 1987 en 16 april 1992; 12° artikel 434.4.2, derde lid en de artikelen 434.5.1 en 434.5.2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 december 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 september 1991; 13° artikel 466, tweede en derde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 september 1991; § 2. Worden opgeheven in hetzelfde Reglement de bepalingen van de volgende artikelen, voor zover het maatregelen van interne politie betreft die betrekking hebben op de arbeidsbescherming : 1° de artikelen 284 tot 291, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 maart 1962, 17 september 1987 en 17 juni 1997;2° de artikelen 292 tot 308, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 oktober 1969 en 17 september 1987;3° de artikelen 502, 502bis, 503 en 504, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 februari 1957 en 9 maart 1962;4° de artikelen 551 tot 560, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1960, 9 maart 1962 en 17 september 1987;5° de artikelen 561 en 562, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1962;6° de artikelen 563, 563bis en 564, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 maart 1962;7° artikel 573.»

Art. 13.De bijlage van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° het opschrift van de bijlage wordt vervangen door : « Bijlage I Minimumvoorschriften bedoeld in artikel 9";2° in punt 1 worden de woorden "de artikelen 9 en 10" vervangen door de woorden "het artikel 9";3° aan punt 1 wordt een tweede lid toegevoegd luidend als volgt : "De onderstaande minimumvoorschriften, voor zover van toepassing op arbeidsmiddelen die in gebruik zijn, vergen niet noodzakelijkerwijs dezelfde maatregelen als de fundamentele eisen die van toepassing zijn op nieuwe arbeidsmiddelen.»; 4° de twee laatste leden van punt 3.1 worden vervangen door volgende bepaling : "De bedieningssystemen moeten veilig zijn en bij de keuze moet rekening worden gehouden met defecten, storingen en belastingen die bij het gebruik kunnen worden verwacht. ».

Art. 14.Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage II toegevoegd luidend als volgt : « Bijlage II Bepalingen betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen conform artikel 5, eerste lid. 0. Voorafgaande opmerking. De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing met inachtneming van het bepaalde in dit besluit en wanneer het overeenkomstige risico voor het betrokken arbeidsmiddel bestaat. 1. Arbeidsmiddelen moeten zodanig geïnstalleerd, opgesteld en gebruikt worden dat de gevaren voor de gebruikers van het arbeidsmiddel en de andere werknemers beperkt worden, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er voldoende vrije ruimte is tussen de bewegende delen van de arbeidsmiddelen en de vaste of de bewegende delen van hun omgeving en dat alle gebruikte of geproduceerde energieën of stoffen op veilige wijze kunnen worden aan en/of afgevoerd.2. De montage en de demontage van arbeidsmiddelen moeten op veilige wijze plaatsvinden, met name onder naleving van de eventuele aanwijzingen van de fabrikant.3. Arbeidsmiddelen die bij gebruik door bliksem kunnen worden getroffen, moeten door passende inrichtingen of maatregelen tegen blikseminslag worden beschermd.

Art. 15.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

^