gepubliceerd op 19 januari 2002
Koninklijk besluit betreffende de erkenning van beroepsorganisaties van beoefenaars van een niet-conventionele praktijk of van een praktijk die in aanmerking kan komen om als niet-conventionele praktijk gekwalificeerd te worden
4 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de erkenning van beroepsorganisaties van beoefenaars van een niet-conventionele praktijk of van een praktijk die in aanmerking kan komen om als niet-conventionele praktijk gekwalificeerd te worden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen, inzonderheid op artikel 2, § 1, 3°;
Gelet op het advies 30.706/3 van de Raad van State, gegeven op 6 februari 2001;
Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij;
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de erkenning, overeenkomstig artikel 2, § 1, 3°, van de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen, van beroepsorganisaties van beoefenaars van een niet-conventionele praktijk of van een praktijk die in aanmerking kan komen om als niet-conventionele praktijk gekwalificeerd te worden.
Art. 2.Om erkend te worden als beroepsorganisatie van beoefenaars van een praktijk als bedoeld in artikel 1, en om erkend te blijven, moet de beroepsorganisatie voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° erkend zijn als beroepsvereniging overeenkomstig de wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen en het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 genomen in uitvoering van artikel 6 van de wet van 31 maart 1898 op de beroepsverenigingen;2° zich statutair richten tot de boefenaars van de betrokken praktijk of de praktijken, die werkzaam zijn in ten minste twee van de gewesten bedoeld in artikel 3 van de Grondwet;3° beschikken over een reglement van inwendige orde waarin rechten en plichten van de leden geregeld worden;4° normen vastgesteld hebben met betrekking tot de financiële vergoedingen in verband met de uitoefening van de praktijk, welke bindend zijn voor de leden;5° normen vastgesteld hebben met betrekking tot de toetreding van nieuwe leden, met name betreffende : - de basisopleiding die vereist is om lid te zijn van de beroepsorganisatie; - de bijzondere opleiding die vereist is om lid te zijn van de beroepsorganisatie; - de studiecyclus en zijn duurtijd; - de vereiste praktijkstages; - de nauwkeurige beschrijving van de vereiste diploma's of certificaten; - de instelling of de instellingen die leidt tot de uitreiking van de vereiste diploma's of certificaten; - de permanente vorming; - de kwaliteitsevalutie; 6° beschikken over het bewijs van de dekking van de burgerlijke en professionele aansprakelijkheid van al haar leden en de personen die onder toezicht staan van deze laatsten, waarvoor een verzekeringsmaatschappij instaat die gerechtigd is om verzekeringspraktijken te voeren in België;7° zich ertoe verbinden om deel te nemen aan wetenschappelijk onderzoek en aan externe evaluatie, dit laatste volgens de methode bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort;8° een beschrijving geven van : - de betrokken praktijk of betrokken praktijken; - de wetenschappelijke vooruitgang en/of onderzoek van de tevredenheid van de patiënten over de betrokken praktijk of betrokken praktijken; - de ontwikkeling van onderzoeksactiviteiten; - de kwaliteit van de zorg die aan de patiënten wordt verleend; 9° zich ertoe verbinden om elk jaar, aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, de ledenlijst op te sturen met vermelding van alle behaalde diploma's of certificaten en van de adressen waar de betrokken praktijk of betrokken praktijken worden uitgeoefend.
Art. 3.De erkenning wordt door Ons verleend. Zij geldt voor een periode van zes jaar en kan vernieuwd worden.
Art. 4.De erkenning kan door Ons ingetrokken als blijkt dat de beroepsorganisatie niet meer beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 2.
Art. 5.De minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort bepaalt de modaliteiten van het indienen van een aanvraag tot erkenning.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop de wet houdende de bekrachtiging ervan, overeenkomstig artikel 4 van de voornoemde wet van 29 april 1999, in werking zal treden.
Art. 7.Onze Minister van Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 juli 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET