gepubliceerd op 11 maart 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
4 FEBRUARI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 110 en 128, § 2, eerste lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 205, § 1, 3°, a), b) en c) gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 april 1997, artikel 205, § 2 en artikel 238, § 2;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Dienst voor uitkeringen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uitgebracht op 17 maart 1999;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 205 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 april 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 1, 3°, a) en b) wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de jongeren die aan de volgende voorwaarden voldoen : 1. a) hetzij studies hebben beëindigd van de lagere secundaire cyclus met technische of beroepsvorming of studies van de hogere secundaire cyclus in een onderwijsinstelling die door een Gemeenschap is opgericht, erkend of gesubsidieerd;b) hetzij een diploma of studiegetuigschrift voor de bevoegde examencommissie van een Gemeenschap hebben behaald;c) hetzij een leertijd hebben beëindigd zoals is bepaald in de wetgeving betreffende de vorming en de opleiding in een zelfstandig beroep;d) hetzij voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, § 1, eerste lid, 2°, f) of g) van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;2. de hoedanigheid hebben verkregen van gerechtigde als bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a) of c) van de gecoördineerde wet, uiterlijk de dag na het tijdvak van zeven maanden na het beëindigen van de bovenvermelde studies of leertijd of het behalen van een diploma of studiegetuigschrift voor de bevoegde examencommissie van een Gemeenschap. Indien de jongere andere studies aanvat nadat hij onderwijs van de hogere secundaire cyclus of van de lagere secundaire cyclus met een technische of een beroepsvorming heeft beëindigd, gaat de in het eerste lid, 2, vastgestelde termijn in, de dag na het einde van de laatst voltooide studies of de dag na het stopzetten van de studies indien daaraan voortijdig een einde werd gemaakt.
De in het eerste lid, 2, bedoelde termijn wordt verlengd met : a) drie maanden of zes maanden voor de personen die, krachtens artikel 36, § 1, eerste lid, 4° van het voormelde koninklijk besluit van 25 november 1991, na de beëindiging van hun studies of hun leertijd moeten ingeschreven zijn als werkzoekende gedurende respectievelijk ten minste 233 of 310 werkdagen vooraleer werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten;b) de duur van de overeenkomst voor tewerkstelling van studenten uitgevoerd gedurende de maanden juli, augustus of september, wanneer de student tijdens die tewerkstelling onttrokken is aan de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid voor werknemers;c) de duur van de periode tijdens welke de betrokkene door zijn oproeping of wederoproeping onder de wapens niet in staat is geweest om de hoedanigheid van gerechtigde te verkrijgen als bedoeld in artikel 86, § 1, 1°, a) of c) van de gecoördineerde wet;d) de duur van de periode tijdens welke de betrokkene arbeidsongeschikt is, in een tijdvak van moederschapsbescherming of in vaderschapsverlof is, als bedoeld in de gecoördineerde wet.».
B) § 1, 3°, c) wordt opgeheven;
C) § 2 wordt opgeheven.
Art. 2.Artikel 238, § 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Voor de gerechtigden bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7°, van de gecoördineerde wet en voor de gerechtigden die een rustpensioen als mijnwerker genieten, wordt de uitkering voor begrafeniskosten alleen verleend indien zij, op de dag van hun overlijden, in de hoedanigheid van gerechtigde aanspraak kunnen maken op geneeskundige verstrekkingen. ».
Art. 3.Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 februari 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE