Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 mei 2007
gepubliceerd op 21 mei 2007

Koninklijk besluit betreffende de ten laste neming van de kosten inzake openbaar vervoer in woonwerkverkeer van de federale personeelsleden door de Staat en sommige federale openbare instellingen

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2007002087
pub.
21/05/2007
prom.
03/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/03/2007002087/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

3 MEI 2007. - Koninklijk besluit betreffende de ten laste neming van de kosten inzake openbaar vervoer in woonwerkverkeer van de federale personeelsleden door de Staat en sommige federale openbare instellingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 juli 2002, 5 september 2002, 3 februari 2003, 24 november 2004, 28 april 2005, 27 mei 2005 en 26 januari 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 januari 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, waarbij het volledig gratis openbaar vervoer in woon-werkverkeer voor de personeelsleden werd ingevoerd met ingang van 1 januari 2007;

Overwegende dat dit thans ingevoerde systeem van volledig gratis openbaar vervoer in woon-werkverkeer evenwel eindigt op 31 december 2007;

Overwegende dat het om ecologische redenen, en niet in het minst wegens de doelstelling de Kyotonorm te halen waarbij het vooral geboden is het natuurlijk leefmilieu in stand te houden en te beschermen, absoluut noodzakelijk is de uitlaatgassen van privé-vervoermiddelen drastisch te beperken mits de federale personeelsleden ertoe aan te zetten het openbaar vervoer massaal te benuttigen, wat er trouwens ook zal toe bijdragen het aantal verkeersongevallen, en vooral de dodelijke en zwaargewonde slachtoffers hierbij, te doen verminderen;

Gelet op het feit dat de genomen maatregelen inzake gratis openbaar vervoer succesvol zijn;

Overwegende dat het dan ook, om elke onzekerheid ter zake uit te sluiten, aangewezen is het stelsel van gratis openbaar vervoer in woon-werkverkeer zo vlug mogelijk definitief te maken;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 april 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 april 2007;

Gelet op het protocol nr. 595 van 23 april 2007 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 25 april 2007;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3,§ 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het dringend geboden is, om sociale en ecologische redenen, het stelsel van gratis openbaar vervoer, ingevoerd bij het koninklijk besluit van 26 januari 2007, dat evenwel verstrijkt op 31 december 2007, zo vlug mogelijk definitief te maken;

Overwegende dat de administratieve rechtspraktijk reeds meermaals heeft aangetoond dat de voorafgaande administratieve voorbereiding voor de totstandkoming van een besluit vaak geruime tijd in beslag neemt, en er daarbij ook nog parlementsverkiezingen zullen plaatshebben op 10 juni 2007 wat onvermijdelijk tot nog bijkomende vertraging zal leiden;

Dat het bijgevolg dringend geboden is het nodige te doen om dit stelsel met een grote sociale en ecologische inslag zo spoedig mogelijk te bestendigen;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Recht op ten laste neming door de overheid van de kosten van het gemeenschappelijk openbaar vervoer in woon-werkverkeer

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van : 1° de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, alsook de diensten die ervan afhangen;2° het ministerie van landsverdediging, met inbegrip van de krijgsmacht;3° de rechtspersonen van publiek recht die tot het federaal administratief openbaar ambt behoren, zoals bepaald in artikel 1,3° van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenaren-zaken;4° het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding;5° de rechterlijke orde, met inbegrip van de bijzondere diensten die haar terzijde staan;6° de Raad van State;7° het secretariaat van de Hoge raad voor de zelfstandigen en de KMO. Andere federale diensten kunnen vrijwillig tot dit stelsel toetreden, mits de minister bevoegd voor ambtenarenzaken hierover te informeren en zelf toe te treden tot de conventies, afgesloten met de onderscheiden maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer.

Art. 2.In principe gebeuren de grote verplaatsingen in woon-werkverkeer van de federale personeelsleden, bedoeld in artikel 1, met de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen.

De overheid verleent hun hiertoe de kosteloosheid van dit openbaar vervoer, waarbij evenwel steeds de meest voordelige manier voor deze overheid dient aangewend te worden. HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijk openbaar vervoer

Art. 3.Teneinde dit kosteloos openbaar vervoer in woon-werkverkeer te realiseren, sluit de minister bevoegd voor ambtenarenzaken conventies af met de federale en de regionale maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer, te weten de NMBS, alsook DE LIJN, de SRWT-TEC en de MIVB, waarin wordt gestipuleerd dat de betrokken personeelsleden niets betalen voor de aankoop van hun treinkaarten tweede klasse en hun abonnementen, maar dat de overheden de volledige kostprijs hiervan rechtstreeks betalen aan deze maatschappijen volgens de overeengekomen modaliteiten.

Art. 4.Wanneer personeelsleden zelf nog vervoerbewijzen aangekocht hebben, inzonderheid meerrittenkaarten, worden de kosten hiervan bij het verstrijken van de geldigheid terugbetaald tegen de afgifte van dit vervoerbewijs.

Art. 5.De minister die, hetzij de hiërarchische bevoegdheid, hetzij de controlemacht uitoefent, regelt, met instemming van de minister bevoegd voor ambtenarenzaken, de gevallen die een zodanig aspect vertonen dat een aangepaste oplossing verantwoord is. HOOFDSTUK III. - Uitzonderlijk gebruik van persoonlijke vervoermiddelen

Art. 6.De in artikel 1 bedoelde overheidsdiensten die personeelsleden tewerkstellen in de situaties vermeld in artikel 7 hierna, sluiten overeenkomsten af met de regionale openbare vervoersmaatschappijen teneinde deze personeelsleden af te halen en terug te brengen bij de dichtstbijzijnde NMBS-halteplaats of regionale tram-, metro- of bushalteplaats.

Art. 7.Voor zover er door de overheid evenwel geen specifiek aangepast vervoersaanbod voor concrete gevallen kan worden georganiseerd, mag aan de personeelsleden die helemaal geen gebruik kunnen maken van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen toegestaan worden dat zij hun eigen voertuig zouden mogen gebruiken over een vooraf bepaalde afstand, mits zij zich in één van hiernavolgende situaties bevinden : 1° een lichamelijke verhindering laat permanent of tijdelijk niet toe het openbaar vervoer te gebruiken;2° de werkplaats is gelegen op meer dan drie kilometer van de dichtstbijzijnde halteplaats van een openbaar vervoermiddel;3° het onregelmatig werkrooster of prestaties in continudienst sluiten het gebruik van het openbaar vervoer uit over een afstand van ten minste drie kilometer;4° wegens een uitzonderlijke en hoogdringende oproeping is het gebruik van openbare vervoermiddelen niet mogelijk.

Art. 8.De noodzaak tot het gebruik van het eigen voertuig, zoals omschreven in artikel 7, wordt bewezen : in 1° door een medisch attest dat in geval van twijfel ter controle aan MEDEX wordt voorgelegd; in sommige gevallen mag aanvaard worden dat het voertuig door een derde persoon wordt bestuurd; in 2° en 3° door attesten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk openbaar vervoer die de streek bedienen waarin uitdrukkelijk verklaard wordt dat er geen, of toch zeker niet op de nodige tijdstippen openbaar vervoer wordt aangeboden; deze attesten mogen in voorkomend geval vervangen worden door afdrukken via internet van de dienstregelingen van de betrokken maatschappijen; in 4° door een attest van de oproepende overheid waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat elk uitstel of tijdverlies ernstige nadelen zou teweeg brengen.

Art. 9.De tussenkomst van de overheid in de kosten bij het gebruik van persoonlijke vervoermiddelen wordt berekend op basis van de prijs van de treinkaart tweede klasse geldig voor een maand over de aangenomen afstand.

Wanneer de verplaatsing niet dagelijks werd gedaan wordt het bedrag van de tussenkomst vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal dagen waarop gewerkt en gereisd werd weergeeft en de noemer het totaal aantal werkdagen in die welbepaalde maand bevat.

Deze tussenkomst mag nooit gecumuleerd worden met een gelijkaardige tegemoetkoming in woon-werkverkeer, behoudens bij gemotiveerde uitzonderlijke en hoogdringende oproeping en in dit geval uitsluitend in cumulatie met een abonnement op het openbaar vervoer.

Art. 10.De betaling wordt uitgevoerd op basis van een maandelijks ingediende kostenstaat na het verstrijken van de kalendermaand waarin het woon-werkverkeer heeft plaatsgehad.

Wanneer personeelsleden die aan alle gestelde voorwaarden voldoen samen reizen in een persoonlijk voertuig, wordt de tegemoetkoming betaald aan de bestuurder van dit voertuig.

Art. 11.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het woon-werkverkeer bedoeld in het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 12.Treinkaarten en abonnementen waarvan de geldigheidsduur nog niet verstreken is bij de inwerkingtreding van dit besluit, kunnen verder worden gebruikt tot op hun vervaldatum.

Art. 13.Het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 juli 2002, 5 september 2002, 3 februari 2003, 24 november 2004, 28 april 2005, 27 mei 2005 en 26 januari 2007, wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 15.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 15.Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 mei 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Ambtenarenzaken, Ch. DUPONT

^