Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 juni 2007
gepubliceerd op 15 juni 2007

Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 8, § 2, vierde lid, van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2007022891
pub.
15/06/2007
prom.
03/06/2007
ELI
eli/besluit/2007/06/03/2007022891/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 8, § 2, vierde lid, van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer aan Uwe Majesteit een koninklijk besluit voor te leggen dat genomen werd ter uitvoering van artikel 8, § 2, vierde lid van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen.

Artikel 8, § 2 van voormelde wet van 21 juli 1844 bevat een limitatieve opsomming van de premies, toelagen, weddenbijslagen en andere analoge voordelen waarmee, bovenop de wedde, rekening moet worden gehouden voor de vaststelling van de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van het pensioen.

Het besluit bepaalt dat voortaan rekening zal worden gehouden met de competentietoelage toegekend met toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 13, 14, 15, 17, 19 en 21 van het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende de bijzondere bepalingen met betrekking tot de bezoldigingsregeling van het personeel van de Federale Overheidsdienst Financiën en het Ministerie van Financiën.

Op die manier voorziet het besluit, voor de personeelsleden van de FOD Financiën en van de PDOS (de gewezen Administratie der Pensioenen van het Ministerie van Financiën) die titularis zijn van bijzondere graden, in de in aanmerkingneming van de competentietoelage, zoals thans reeds het geval is voor de titularissen van gemene graden van die instelling en met toepassing van artikel 8, § 2, 41° van de wet van 21 juli 1844, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 april 2003 (dat de competentietoelage bedoelt toegekend met toepassing van de artikelen 34 tot en met 36 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden).

Het feit dat de toelage in aanmerking genomen wordt voor de berekening van het pensioen heeft tot gevolg dat de afhouding van 7,5 pct. die bepaald wordt in artikel 60 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, moet uitgevoerd worden.

De uitwerking van dit besluit werd vastgesteld op 1 juni 2002, datum die bepaald is in artikel 48, 2°, van het koninklijk besluit van 3 maart 2005. Het betreft de eerste datum vanaf welke een juridische grondslag bestaat om een competentietoelage toe te kennen aan de personeelsleden van de FOD Financiën en de PDOS die titularis zijn van een bijzondere graad. Op 1 januari 2002 werd immers geen enkele competentietoelage toegekend aan de personeelsleden van niveau D doch uitsluitend een weddencomplement.

In dit koninklijk besluit werd in ruime mate rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State vervat in zijn adviezen van 9 mei 2007 (nrs. 42.843/2, 42.845/2 en 42.846/2). Dit geldt eveneens voor de andere ontwerpen van koninklijk besluit waarop deze adviezen betrekking hebben. De opeenvolging van de nummering van de premies en toelagen die in de lijst van de voor de berekening van het pensioen in aanmerking te nemen weddenbijslagen worden ingevoegd, wordt verzekerd.

De ontwerpen werden evenwel niet samengevoegd omdat zij onder verschillende onderhandelingscomités vallen en aan deze ook als afzonderlijke ontwerpen werden voorgelegd.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

3 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 8, § 2, vierde lid, van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, inzonderheid op artikel 8, § 2, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 september 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 21 december 2006;

Gelet op het protocol nr. 158/2 van 27 maart 2007 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het advies nr. 42.846/2 van de Raad van State, gegeven op 9 mei 2007, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de samengeordende wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 8, § 2, eerste lid van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999 en aangevuld bij de wet van 30 maart 2001 en bij de koninklijke besluiten van 25 maart 2003, 3 april 2003 en 7 mei 2004, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 48° de competentietoelage toegekend met toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 13, 14, 15, 17, 19 en 21 van het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende de bijzondere bepalingen met betrekking tot de bezoldigingsregeling van het personeel van de Federale Overheidsdienst Financiën en het Ministerie van Financiën; ».

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2002.

Art. 3.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 juni 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

^