gepubliceerd op 06 maart 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten
2 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van verschillende teksten betreffende de rechtspositie van het personeel van de politiediensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op artikel 121, vervangen bij de wet van 26 april 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen IV.I.37, VI.II.3bis, VI.II.10, eerste lid, 1°, tweede lid, 4° en derde lid, VI.II.15, VI.II.16, VI.II.18, derde lid, VI.II.19, § 1, vierde lid, VI.II.21, eerste lid enVI.II.23;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen 17 en 17ter;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 september 2001 houdende het minimaal effectief van het operationeel en van het administratief en logistiek personeel van de lokale politie;
Gelet op het protocol nr. 185/4 van 19 juli 2006 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 juli 2006;
Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 24 januari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 19 september 2006;
Gelet op het advies 42.188/2 van de Raad van State, gegeven op 21 februari 2007;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel VI.II.3bis RPPol, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De aspirant-inspecteur van politie die in de loop van zijn basisopleiding de voorkeur heeft geuit om te worden aangewezen in een bepaalde zone van lokale politie waarvan de personeelsbezetting deficitair is ten aanzien van het door Ons vastgesteld minimaal effectief en die gebruik maakt van de in artikel VI.II.15, § 2, bedoelde maatregel, wordt in die zone benoemd zodra hij geslaagd is in de basisopleiding.
In voorkomend geval worden de laureaten bepaald per dalende opleidingscyclus en in dalende orde van de datum van inschrijving voor de selectieproeven. »
Art. 2.In artikel VI.II.10 RPPol worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° een aanwezigheidstermijn heeft volbracht in de betrekking die het bekleedt, met inbegrip van de duur van, in voorkomend geval, de functionele opleiding voor die betrekking en de termijn bedoeld in artikel VI.II.26.
Deze aanwezigheidstermijn wordt als volgt vastgesteld : a) voor de personeelsleden van het administratief en logistiek kader : drie jaar;b) voor de personeelsleden van het operationeel kader : vijf jaar. Mits akkoord van de korpschef voor de lokale politie of de commissaris-generaal of de betrokken directeur-generaal voor de federale politie, komen deze personeelsleden evenwel na een aanwezigheidstermijn van drie jaar in aanmerking voor de mobiliteit; »; 2° het tweede lid, 4°, wordt vervangen als volgt : « 4° het personeelslid bedoeld in artikel VI.II.89, tweede lid, na een aanwezigheidstermijn van één jaar te rekenen vanaf zijn herplaatsing in overtal; »; 3° in het tweede lid worden een 5° en 6° ingevoegd, luidende : « 5° de aspiranten bedoeld in artikel VI.II.15, § 2, derde lid, na een aanwezigheidstermijn van één jaar; 6° de aspiranten bedoeld in artikel VI.II.15, § 3, na een aanwezigheidstermijn die door de betrokken zone werd vastgesteld op zes, zeven of acht jaar. »
Art. 3.Artikel VI.II.15 RPPol, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de § § 2, 3 en 4, luidende : « § 2. Indien de in § 1, tweede lid, bedoelde betrekkingen ingevolge de in datzelfde lid bedoelde vacantverklaring niet worden begeven, kunnen de betrokken politiezones binnen dat deficitair saldo en ten belope van het aantal door hen aangegeven vacante betrekkingen, de in artikel VI.II.3bis, § 2, bedoelde maatregel toepassen.
De zones met een in het eerste lid bedoelde deficitair saldo maken het voorwerp uit van een onderzoek door de algemene inspectie van de federale en de lokale politie naar de oorzaken van hun deficitair karakter.
Indien een politiezone, na de toepassing van artikel VI.II.3bis deficitair blijft, kan de minister, op haar vraag en voor de resterende deficitaire betrekkingen die niet het voorwerp zijn van een bijkomende aanwerving bedoeld in § 3, beslissen tot een ambtshalve aanwijzing van aspiranten die via mobiliteit geen betrekking postuleerden of kregen toegewezen. § 3. Onverminderd de maatregelen bedoeld in § 2, kan een deficitaire zone binnen het deficitair saldo, vastgesteld na de in § 1, tweede lid, bedoelde mobiliteit en een tweede onmiddellijk navolgende mobiliteitscyclus binnen dewelke een voorrang geldt op basis van de anciënniteit onder de geschikt bevonden kandidaten, ten belope van het aantal door haar aangegeven vacante betrekkingen, opteren voor een bijkomende aanwerving, via selectie door de directie van de rekrutering en van de selectie, waarbij de betrokken zone de opleidings-, verlonings- en uitrustingskost van de aldus aangeworven aspiranten ten laste neemt. In dit raam vermeldt die oproep tot de kandidaten de in artikel VI.II.10, tweede lid, 6°, bedoelde aanwezigheidstermijn en geschiedt de vertegenwoordiging van de lokale politie in de in artikel IV.I.27, 5°, RPPol bedoelde selectiecommissie door een personeelslid van de betrokken zone. § 4. Het aanwenden van de maatregelen bedoeld in § 2 en § 3 houdt voor de betrokken zone de verplichting in tot daadwerkelijke aanwerving ten belope van het aantal door haar in het raam van de respectieve maatregel aangegeven vacante betrekkingen. Bij een overaanbod aan kandidaten kiest de betrokken zone de meest geschikten. »
Art. 4.In de artikelen IV.I.37, VI.II.10, derde lid, VI.II.16, VI.II.18, derde lid, VI.II.19, § 1, vierde lid, VI.II.21, eerste lid, VI.II.23 RPPol en in de artikelen 17 en 17ter van het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten, worden de woorden « artikel VI.II.15 » vervangen door de woorden « artikel VI.II.15, § 1 ».
Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 6.In afwijking van artikel 5 geldt de in artikel 2 bedoelde aanwezigheidstermijn van vijf jaar voor de mobiliteitscycli geïnitieerd na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 7.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 maart 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL