gepubliceerd op 31 januari 2002
Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten
20 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen VI.II.10, tweede lid, 1°, en vierde lid, VI.II.13, 2° en 3°, VI.II.14, VI.II.17, VI.II.18, eerste en vierde lid, VI.II.19, § 1, eerste lid en tweede lid, 1°, VI.II.20, tweede lid, VI.II.24, tweede lid, VI.II.42, tweede lid, VI.II.46, eerste lid, VI.II.47, tweede lid, VI.II.52, eerste lid, VI.II.56, tweede lid, VI.II.71;
Gelet op het protocol nr 44/1 van 3 mei 2001 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 april 2001;
Gelet op het advies van de adviesraad van burgemeesters, gegeven op 7 mei 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 4 september 2001;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat de korpsen van de lokale politie uiterlijk op 1 januari 2002 moeten zijn in plaats gesteld; dat het sedert de inwerkingtreding van het rechtspositiebesluit van het personeel van de politiediensten voor de korpsen van de gemeentepolitie niet langer mogelijk is om zelf rechtstreeks personeelsleden aan te werven; dat het derhalve vereist is dat het stelsel van de mobiliteit zo snel mogelijk kan worden toegepast om die politiekorpsen in staat te stellen om via mobiliteit te beantwoorden aan hun personeelsbehoeften;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied Afdeling 1. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden begrepen onder : 1° "RPPol" : het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten;2° "de minister": de Minister van Binnenlandse Zaken;3° "de algemene directie personeel": de algemene directie bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie;4° "de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer" : de directie belast met de opdrachten bedoeld in artikel 11, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie. Afdeling 2. - Toepassingsgebied
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel I.I.1, 3°, RPPol. HOOFDSTUK II. - De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer
Art. 3.De in de artikelen VI.II.17, VI.II.18, eerste lid, VI.II.19, § 1, eerste lid, VI.II.46, eerste lid en VI.II.52, eerste lid, RPPol, bedoelde dienst, is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer. HOOFDSTUK III. - De nadere regels inzake de kandidaatstelling van de aspiranten
Art. 4.De aspiranten kunnen zich vanaf drie maanden vóór het voorziene einde van hun opleiding rechtsgeldig kandidaat stellen voor een overeenkomstig artikel VI.II.10, tweede lid, 1°, RPPol, vacant verklaarde betrekking. HOOFDSTUK IV. - De nadere regels inzake de aanwezigheidstermijn
Art. 5.De aanwezigheidstermijn in een betrekking vangt aan op de datum van benoeming, aanwijzing of herplaatsing van het personeelslid in de betrokken betrekking. Een uitstel van deze inplaatsstelling bij mobiliteit zoals bedoeld in artikel VI.II.26, RPPol, doet geen afbreuk aan die regel.
Indien deze benoeming, aanwijzing of herplaatsing, buiten het geval van de eerste inplaatsstelling, door een functionele opleiding wordt voorafgegaan, begint de aanwezigheidstermijn op de eerste dag van die opleiding.
Art. 6.De aanwezigheidstermijn wordt opgeschort tijdens de periodes gedurende dewelke het personeelslid zich niet in een toestand bevindt waar het zijn aanspraken op bevordering en baremische loopbaan kan doen gelden.
Art. 7.De aanwezigheidstermijn wordt eveneens geschorst gedurende de periode waarin het personeelslid één van de stelsels geniet bedoeld in de artikelen VIII.IV.2, VIII.IV.3, VIII.XII.1 en VIII.XII.2, VIII.XIII.1 en VIII.XV.1 tot en met VIII.XV.5, RPPol. HOOFDSTUK V. - Het mobiliteitsdossier
Art. 8.Een mobiliteitsdossier zoals bedoeld in artikel VI.II.13, RPPol, wordt door de in artikel 15 bedoelde overheid waarvan het personeelslid afhangt, samengesteld voor elke vacante betrekking die een personeelslid aanvraagt. HOOFDSTUK VI. - De nadere regels inzake de procedurevoorschriften betreffende de mobiliteit
Art. 9.De mededeling van de vacatures bedoeld in artikel VI.II.17, RPPol, moet ten minste de gegevens bepaald in bijlage 1 bevatten.
Art. 10.De publicatie van de oproep tot kandidaatstelling, bedoeld in artikel VI.II.18, RPPol, vindt plaats volgens een model vastgesteld door de directeur-generaal van de algemene directie personeel en richt zich tot alle betrokken personeelsleden.
Art. 11.Het in artikel VI.II.19, § 1, 1°, RPPol, bedoelde modelformulier van kandidaatstelling voor mobiliteit en de in artikel VI.II.13, 2°, RPPol bedoelde mobiliteitsfiche worden respectievelijk vastgesteld in de bijlagen 2 en 3.
Art. 12.De uittreksels of afschriften uit het persoonlijk dossier die ten minste bij het mobiliteitsdossier worden gevoegd overeenkomstig artikel VI.II.13, 3°, RPPol, zijn : 1° het blad der tuchtstraffen, zelfs indien blanco; 2° de evaluatieverslagen bedoeld in artikel VII.I.47, 6°, RPPol; 3° alle stukken bedoeld in artikel VII.I.47, 5°, RPPol, die sinds de laatste evaluatie bij het evaluatiedossier werden gevoegd; 4° een getuigschrift van afwezigheid van een maatregel van inwendige orde lastens betrokken personeelslid of, in voorkomend geval, de stukken met betrekking tot dergelijke maatregelen.
Art. 13.De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer neemt alle beslissingen betreffende de aanwijzingen bij mobiliteit op in het personeelsbulletin.
De nadere regels betreffende de inhoud en de verspreiding van het personeelsbulletin worden door de minister bepaald.
Art. 14.Elk personeelslid dat op het personeelsbulletin wordt vermeld, dateert en ondertekent voor "Kennisgenomen op..." het uittreksel van dit bulletin waarop zijn naam voorkomt.
De hiërarchische overheid waarvan het personeelslid afhangt zendt het origineel van het getekend en gedateerd uittreksel naar de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer terug.
Art. 15.De in artikel VII.I.3, 4°, RPPol, bedoelde overheid, waarvan het betrokken personeelslid afhangt of, voor de commissaris-generaal en de inspecteur-generaal, de minister of de door hem aangewezen dienst en voor de korpschefs van de lokale politie, naar gelang van het geval, de burgemeester of de voorzitter van het politiecollege, bezorgt het mobiliteitsdossier binnen de vijftien dagen na de uiterste datum van indiening van de betrokken kandidaatstelling aan de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer.
Art. 16.Indien het personeelslid zijn kandidaatstelling indient per aangetekende brief of door middel van een brief rechtstreeks overhandigd aan de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer, bezorgt het van die brief een kopie aan de in artikel 15 bedoelde overheid waarvan het personeelslid afhangt.
In het in het eerste lid bedoelde geval, is de overheid niet gehouden de stukken bedoeld in artikel VI.II.13, 2° en 5°, RPPol, bij het mobiliteitsdossier te voegen.
Art. 17.Op het einde van de toewijzingsprocedure van de betrekkingen, bezorgt de in artikel VI.II.15, RPPol, bedoelde overheid de mobiliteitsdossiers, met inbegrip van de definitieve beslissing over de kandidaatstelling aan de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer.
De directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer bezorgt de mobiliteitsdossiers aan de in artikel 15 bedoelde overheid waarvan het betrokken personeelslid afhangt voor klassering in het persoonlijk dossier van dat laatste. HOOFDSTUK VII. - De nadere regels inzake de aanwijzing van deskundigen bij de selectiecommissies
Art. 18.De voorzitters van de in de artikelen VI.II.41, VI.II.44, VI.II.46, VI.II.52, VI.II.55 en VI.II.59, RPPol, bedoelde selectiecommissies wijzen de deskundigen bij die selectiecommissies aan.
De in het eerste lid bedoelde deskundigen moeten een ervaring kunnen aantonen van ten minste vijf jaar in het domein met betrekking tot de in artikel VI.II.18, 1°, RPPol, bedoelde functiebeschrijving. HOOFDSTUK VIII. - De nadere regels inzake de ambtshalve aanwijzing
Art. 19.Bij elke ambtshalve aanwijzing van een personeelslid voor een betrekking licht de commissaris-generaal, overeenkomstig artikel VI.II.69, RPPol, het betrokken personeelslid in van zijn gemotiveerde beslissing tot ambtshalve aanwijzing voor een betrekking.
Het personeelslid beschikt over zeven werkdagen te rekenen vanaf de datum van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving om de commissaris-generaal de omstandigheden mee te delen die tot de herziening van de beslissing zouden kunnen leiden.
Na onderzoek van de door betrokkene aangehaalde omstandigheden, bevestigt de commissaris-generaal al dan niet zijn beslissing en deelt die mee aan betrokkene. HOOFDSTUK IX. - Slotbepaling
Art. 20.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 21.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Ministre van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 20 november 2001 Minimum inhoud van de mededeling van de vacatures aan de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer 1° de benaming van de betrekking;2° een korte functiebeschrijving van de te begeven betrekking;3° het gewenste profiel;4° de gewone plaats van het werk;5° de categorieën van het personeel die zich voor de vacature mogen inschrijven; 6° de wijze van selectie onder de kandidaten en inzonderheid of de betrekking wordt begeven naar anciënniteit in de zin van artikel VI.II.22, RPPol; 7° of het een betrekking betreft waarvoor in de zin van artikel VII.I.21, tweede lid, 1°, RPPol, een specifieke evaluatie wordt gevraagd, in het bijzonder betreffende de vereiste bijzondere bekwaamheden; 8° over de uiterste datum van indienen van de kandidaatstellingen;9° over de gewenste uiterste datum voor dewelke de selectie moet plaatsgrijpen;10° het adres en de dienst waar alle nadere toelichtingen te verkrijgen zijn over de vacante betrekking; In voorkomend geval : 11° de samenstelling van de bevoegde selectiecommissie dan wel of een beroep zal worden gedaan op de nationale selectiecommissie voor officieren van de lokale politie bedoeld in artikel VI.II.46, RPPol of, naar gelang van het geval, de nationale selectiecommissie voor personeelsleden van niveau A van de lokale politie bedoeld in artikel VI.II.52, RPPol; 12° of het een betrekking betreft die maar binnen een bepaalde termijn werkelijk vacant zal zijn; Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN
Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 20 november 2001 Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 20 november 2001 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN