Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 juni 2010
gepubliceerd op 14 juni 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2010009561
pub.
14/06/2010
prom.
02/06/2010
ELI
eli/besluit/2010/06/02/2010009561/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 JUNI 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, artikel 353bis, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997, en gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1999, 12 april 1999 en 25 april 2007 en artikel 354, eerste lid, vervangen bij de wet van 25 april 2007;

Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, artikel 39, derde lid, vervangen bij de wet van 9 juli 2004 en gewijzigd bij de wet van 22 december 2008;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 25 september 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting van 2 december 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 16 december 2009;

Gelet op het protocol nr. 349 houdende de besluiten van de onderhandelingen van het Sectorcomité III Justitie, op datum van 19 februari 2010;

Gelet op het protocol nr. 5 van het onderhandelingscomité van de griffiers, referendarissen en parketjuristen van de Rechterlijke Orde, afgesloten op 19 februari 2010;

Gelet op het advies nr. 48.078/2 van de Raad van State, gegeven op 3 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Justitie;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.Het personeelslid heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is bepaald : - minder dan 45 jaar : 26 werkdagen; - van 45 tot 49 jaar : 27 werkdagen; - van 50 tot 54 jaar : 28 werkdagen; - van 55 tot 59 jaar : 29 werkdagen; - van 60 tot 61 jaar : 30 werkdagen; - op 62 jaar : 31 werkdagen; - op 63 jaar : 32 werkdagen; - van 64 tot 65 jaar : 33 werkdagen. »

Art. 2.Artikel 9, § 1, vijfde lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin : « Onder « bijkomend jaarlijks vakantieverlof » dient te worden verstaan het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof hoger dan 29 werkdagen. »

Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 25bis ingevoegd, luidende : « Art.25bis. Wanneer het vrouwelijke personeelslid de arbeidsonderbreking na de negende week met ten minste twee weken kan verlengen, kunnen de laatste twee weken van de postnatale rustperiode op haar verzoek worden omgezet in verlofdagen van postnatale rust, in toepassing van artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.

Ten laatste vier weken voor het einde van de verplichte periode van postnatale rust, brengt het vrouwelijke personeelslid de overheid waaronder ze ressorteert schriftelijk op de hoogte van de omzetting en de planning bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971.

De verlofdagen van postnatale rust moeten worden opgenomen binnen acht weken te rekenen vanaf het einde van de ononderbroken periode van postnatale rust.

De verlofdagen van postnatale rust worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. »

Art. 4.De artikelen 1 en 2 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2008.

Art. 5.De Minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Nice, 2 juni 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

^