gepubliceerd op 08 juli 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel, wat de benoeming in de rangen 17, 16 en 15 betreft
2 JUNI 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het Rijkspersoneel, wat de benoeming in de rangen 17, 16 en 15 betreft
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 72, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 maart 1989, 14 september 1994, 26 september 1994 en 10 april 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 22, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, artikel 26, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 13 november 1990, 27 oktober 1992 en 14 september 1994, artikel 27bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, artikel 37, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 oktober 1992, artikel 39, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 november 1990 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, artikel 60, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 25 april 1980, 19 september 1990, 18 november 1991, 14 september 1994, 17 maart 1995 en 10 april 1995 en artikel 79quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969 en vervangen bij het koninklijk besluit van 4 juli 1979;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 november 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 21 november 1997;
Gelet op het protocol nr. 275 van 16 oktober 1997 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 7 november 1997, betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 8 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het opschrift van hoofdstuk I van Titel II van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk I. - Benoeming tot een graad van rang 17, rang 16 of rang 15. » Art.2. De artikelen 20bis tot 20quater van hetzelfde besluit vormen een afdeling 1 met het volgende opschrift : « Afdeling 1. - Benoeming tot een graad van rang 17. »
Art. 3.Een afdeling 2, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : « Afdeling 2. - Benoeming tot een graad van rang 16 of van rang 15
Art. 20quinquies.§ 1. Tot een graad van rang 16 kunnen benoemd worden : 1° de rijksambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 16;2° de rijksambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15 en die ten minste één jaar graadanciënniteit tellen. § 2. In afwijking van artikel 72, §§ 2 en 3 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, doet de minister een oproep tot de kandidaten door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid bij wie en de termijn waarbinnen de kandidatuur moet ingediend worden, de algemene voorwaarden die gesteld worden om te worden benoemd tot een graad van rang 16 alsook de beschrijving van de functies betrekking hebbend op de te begeven betrekking. Het bericht nodigt eveneens de kandidaten uit om hun bekwaamheden inzake beheer van de overheidsdiensten te laten gelden. § 3. De in de eerste paragraaf bedoelde rijksambtenaren die op regelmatige wijze hun kandidatuur hebben ingediend worden gehoord door de directieraad van het ministerie waar de betrekking te begeven is.
De directieraad stelt een voorstel op dat ten minste één kandidaat en ten hoogste vijf kandidaten per vacante betrekking omvat. De directieraad rangschikt deze kandidaten volgens hun kwaliteiten inzake beheer van de overheidsdiensten.
Het voorstel wordt aan de belanghebbenden betekend. De ambtenaar die zich benadeeld acht kan, binnen tien dagen na de berekening, een bezwaar bij de directieraad indienen en vragen gehoord te worden. § 4. Voor de benoeming tot een graad van rang 16 wordt voorrang gegeven aan degene van de kandidaten die eenparig door de directieraad is voorgesteld.
Indien de minister meent niet te kunnen instemmen met het eenparig voorstel van de directieraad en indien hij een andere van de vijf kandidaten voordraagt, wordt zijn voorstel met bijzondere redenen omkleed.
De benoeming tot een graad van rang 16 wordt door Ons verleend.
Art. 20sexies.§ 1. Tot een graad van rang 15 kunnen benoemd worden : 1° de rijksambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15;2° de ambtenaren van het ministerie waar de betrekking te begeven is, die titularis zijn van een graad van rang 13 en die ten minste één jaar graadanciënniteit en twaalf jaar anciënniteit in niveau 1 tellen. § 2. In afwijking van artikel 72, §§ 2 en 3 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, doet de minister een oproep tot de kandidaten door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid bij wie en de termijn waarbinnen de kandidatuur moet ingediend worden, de algemene voorwaarden die vereist zijn om benoemd te worden toe een graad van rang 15, alsook een beschrijving van de functies betrekking hebbend op de te begeven betrekking. § 3. De directieraad van het ministerie waar de betrekking te begeven is stelt een voorstel op dat ten minste één kandidaat en ten hoogste vijf kandidaten per vacante betrekking omvat.
De directieraad hoort de kandidaten indien hij dat noodzakelijk acht of indien de betrokkenen erom vragen.
Het voorstel wordt aan de belanghebbenden betekend. De ambtenaar die zich benadeeld acht kan, binnen tien dagen na de betekening, een bezwaar bij de directieraad indienen en vragen gehoord te worden. § 4. Voor de benoeming tot een graad van rang 15 wordt voorrang gegeven aan degene van de kandidaten die eenparig door de directieraad is voorgesteld.
Indien de minister meent niet te kunnen instemmen met het eenparig voorstel van de directieraad en indien hij een andere van de vijf kandidaten voordraagt, wordt zijn voorstel met bijzondere redenen omkleed.
De benoeming tot een graad van rang 15 wordt door Ons verleend. »
Art. 4.Een afdeling 3, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : « Afdeling 3. - Gemene bepaling.
Art. 20septies.De rijksambtenaren die benoemd zijn tot een graad van rang 17, 16 of 15 volgens een bijzondere benoemingswijze of ingevolge een eerste benoeming gebaseerd op bepalingen die afwijken van die welke in de personeelsstatuten zijn voorgeschreven, zijn gedurende de eerste negen jaar die volgen op hun benoeming uitgesloten van de toepassing van de artikelen 20ter, 20quinquies en 20sexies, § 1, 1°. »
Art. 5.Artikel 22, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. De bevordering tot de graden van rang 13 wordt verleend bij wege van verhoging in graad".
Art. 6.Artikel 26, § 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 13 november 1990, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. Dit artikel in niet van toepassing op de bevordering tot een graad van rang 17, 16 of 15. »
Art. 7.In artikel 27bis, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 27 oktober 1992, worden de woorden "behoorlijk met redenen" vervangen door de woorden "met bijzondere redenen".
Art. 8.Artikel 37 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 27 oktober 1992, wordt opgeheven.
Art. 9.Artikel 39 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 28 februari 1986, 13 november 1990 en 10 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 10.Artikel 60, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Dit artikel is niet van toepassing op de anciënniteitsvoorwaarden vereist voor een benoeming tot de graden van rang 17, 16 of 15. »
Art. 11.Een artikel 67bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 67bis.Dit hoofdstuk is niet toepasselijk op de benoeming tot de graden van de rangen 17, 16 en 15. »
Art. 12.Artikel 79quater van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 13.De procedures inzake benoeming tot een graad van rang 16 of 15 die aan de gang zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden verder gezet op grond van de bepalingen die vóór die datum van kracht waren.
Art. 14.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 juni 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT