gepubliceerd op 03 juli 2002
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1968 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten
2 APRIL 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1968 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 20 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1968 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten.
Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Nice, 2 april 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 20 mei 1997 Wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1968 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten (Overeenkomst geregistreerd op 15 september 1997 onder het nummer 44888/CO/121)
Artikel 1.Artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1968 tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 juli 1968, laatst gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 5 december 1996, geregistreerd op 17 januari 1997 onder het nummer 43244/CO/121 wordt aangevuld met de volgende leden : « 3° op de werknemers interimarissen, tewerkgesteld in de sector schoonmaak, voorzover de voordelen niet verleend worden door het Fonds voor bestaanszekerheid voor de uitzendarbeid; 4° op de werklieden en werksters tewerkgesteld door de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen, waarvoor geen verplichting tot bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bestaat, (bijvoorbeeld, naar ons land gedetacheerde werknemers, vallend onder artikel 14 van de Verordering (EEG) 1408/71 van 14 juni 1971 of ter uitvoering van een bilateraal akkoord tussen België en een derde land), met uitsluiting van de studenten die tijdens de zomermaanden gedurende maximum één maand tewerkgesteld worden.»
Art. 2.Artikel 6 van dezelfde collectieve arbeidsovereenkomst wordt aangevuld met de volgende leden : « De bij artikel 5, 3°, bedoelde werknemers hebben recht op de aanvullende voordelen die niet verleend worden door het fonds voor bestaanszekerheid waaronder het uitzendbureau ressorteert, op voorwaarde dat de bij artikel 13 bedoelde werkgeversbijdragen daadwerkelijk werden geïnd.
De bij artikel 5, 4°, bedoelde werknemers hebben recht op de aanvullende voordelen, op voorwaarde dat de bij artikel 13 bedoelde werkgeversbijdragen daadwerkelijk werden geïnd. »
Art. 3.In artikel 13 van dezelfde collectieve arbeidsovereenkomst, wordt tussen het lid één en het lid twee, het volgende lid ingevoegd : « Voor de werknemers interimarissen, tewerkgesteld in de sector schoonmaak, wordt de werkgeversbijdrage van de interimkantoren vastgesteld op 2,5 pct. op de lonen aan 108 pct. aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. »
Art. 4.Artikel 14 van dezelfde collectieve arbeidsovereenkomst wordt aangevuld met de volgende leden : « Wat de werknemer tewerkgesteld door de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen, waarvoor geen verplichting tot bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bestaat, (bijvoorbeeld naar ons land gedetacheerde werknemers, vallend onder artikel 14 van de Verordening (EEG) 1408/71 van 14 juni 1971 of ter uitvoering van een bilateraal akkoord tussen België en een derde land), met uitsluiting van de studenten die tijdens de zomermaanden gedurende maximum een maand tewerkgesteld worden, betreft, wordt de bijdrage bedoeld bij artikel 13 rechtstreeks door het fonds geïnd, volgens modaliteiten welke door de raad van beheer worden bepaald.
Hiertoe dient de schoonmaakonderneming, wanneer het gaat om werknemers die naar ons land gedetacheerd zijn en die vallen onder artikel 14 van de Verordening (EEG) 1408/71 van 14 juni 1971 of ter uitvoering van een bilateraal akkoord tussen België en een derde land, met uitsluiting van de studenten die tijdens de zomermaanden gedurende maximum één maand tewerkgesteld worden, uiterlijk vóór de aanvang van de detachering het fonds schriftelijk in kennis te stellen van de namen van de gedetacheerde werknemers en van de duur van de detachering. Zij zal bovendien, wanneer dit is vereist ingevolge de wetgeving en/of het bilateraal akkoord tussen België en het derde land, bij die informatie aan afschrift voegen van het detacheringsformulier, zoals het formulier E 101 dat geldt voor de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. »
Art. 5.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 mei 1997 en heeft dezelfde geldigheidsduur als deze dewelke zij wijzigt.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 2 april 2002.
De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX