gepubliceerd op 07 oktober 2004
Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat
1 SEPTEMBER 2004. - Koninklijk besluit houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, inzonderheid op artikel 3, § 2, ingevoegd bij de wet van 20 januari 1999;
Overwegende dat de richtlijn 85/337/EG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 en bij richtlijn 2003/35 van de Raad van 26 mei 2003 een procedure voorziet waarbij voor de uitvoering van een project met volledige kennis van zaken een besluit moet kunnen genomen worden wat betreft de daarvan te verwachten aanzienlijke milieu-effecten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 februari 2004.;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 5 februari 2004;
Gelet op het advies van de Raad van State 36.983/3, gegeven op 4 mei 2004 met toepassing van artikel 84, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven en van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat;2° « het procedure-besluit » : het koninklijk besluit van 1 september 2004 betreffende de voorwaarden, de geografische begrenzing en de toekenningsprocedure van concessies voor de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen in de territoriale zee en op het continentaal plat;3° « de bevoegde minister » : de Federale Minister bevoegd voor Economie;4° « de minister » : de Minister of Staatssecretaris die de Bescherming van het mariene milieu onder zijn bevoegdheid heeft;5° « het bestuur » : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen; 6° « de afgevaardigde van de bevoegde minister » : de directeur-generaal van de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; 7° « de commissie », de commissie waarvan sprake in het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot instelling van de raadgevende commissie belast met de coördinatie tussen de administraties die betrokken zijn bij de exploratie en de exploitatie van het continentaal plat en van de territoriale zee en tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten en -kosten;8° « activiteit » : de exploratie en de exploitatie van de minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebodem en van de ondergrond, van de territoriale zee en het continentaal plat, met uitzondering van koolwaterstoffen die het voorwerp uitmaken van het koninklijk besluit van 30 oktober 1997 betreffende het verlenen van uitsluitende vergunningen voor de exploratie en de exploitatie van koolwaterstoffen van het continentaal plat en in de territoriale zee;9° « Verdrag van Espoo » : het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband en zijn Aanhangsels I, II, III, IV, V, VI en VII, gedaan te Espoo op 25 februari 1991 en goedgekeurd bij wet van 9 juni 1999;10° « dag » : kalenderdag;11° « startdatum van de procedure » : de datum van ontvangst van kennisgeving van de inschrijving voorzien in artikel 9, § 3, derde lid van het procedurebesluit;12° « betekenen » : het verzenden bij ter post aangetekende brief, met bericht van ontvangst;13° « belanghebbende » : elke persoon die ten gevolge van de uitoefening van de voor-genomen activiteit nadeel kan ondervinden en elke rechtspersoon die zich tot doel heeft gesteld het mariene milieu dat door de voorgenomen activiteit kan worden getroffen te beschermen.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de nieuwe aanvragen voor een activiteit en op de aanvragen voor verlenging of uitbreiding van een bestaande activiteit na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Inhoud van het milieu-effectenrapport
Art. 3.Het milieu-effectenrapport wordt opgesteld door de aanvrager van een concessie voor een activiteit en te zijnen laste.
Het bevat de volgende elementen : identificatie van de activiteit : objectieven, beschrijving van de operationele karakteristieken in tijd en ruimte, beschrijving van de ingezette middelen, beschrijving van de voornaamste karakteristieken van de exploratie- of exploitatieprocessen met inbegrip van het energiegebruik, productie van afvalstoffen en emissies...; bathymetrische, sedimentologische en hydrodynamische effecten; fysico-chemische effecten ingevolge de mobilisatie en overvloei van de sedimenten; raming van het verlies aan bentische biomassa en het effect van dit verlies op het mariene ecosysteem; evaluatie van de risico's op ongevallen die mariene verontreiniging kunnen veroorzaken; effect van het gebruik van akoestische toestellen op het mariene ecosysteem; verenigbaarheid met de uitoefening van de activiteiten van andere rechtmatige gebruikers van de zee; mogelijk te nemen maatregelen om de voormelde effecten te beperken of te compenseren door milieu-voordelen; een beschrijving van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de activiteit, onder andere inzake lokalisatie of inzake milieu-voorzieningen, en een vergelijking tussen de activiteit en de beschreven alternatieven op grond van het milieu-effecten en verenigbaarheid met de wettelijke en reglementaire voorschriften; aanduiding van de wettelijke en reglementaire voorschriften alsook van de internationale en nationale aanbevelingen die, vanuit milieu-standpunt, van toepassing zijn op de uitoefening van deze activiteit en onderzoek van de verenigbaarheid van deze activiteit met deze voorschriften; overzicht van de moeilijkheden, zoals technische leemten of ontbrekende kennis, die werden ondervonden bij het verzamelen en verwerken van de vereiste informatie.
Art. 4.Voor de aanvraag van een concessie voor een activiteit uit te voeren in de controlezones 1 en 2, zoals bepaald in het procedure-besluit, kan het milieu-effectenrapport de resultaten van het continue onderzoek, gepubliceerd in de driejaarlijkse overzichtsrapporten, voorzien bij artikel 3, § 5, tweede lid, van de wet als uitgangspunt nemen. Het bestuur houdt hiervan een exemplaar ter beschikking van de aanvrager.
Art. 5.Voor de aanvraag van een concesie voor een activiteit uit te voeren in de controlezone 3, zoals bepaald in het procedure-besluit, kan het milieu-effectenrapport de syntheseverslagen als uitgangspunt nemen die voorzien zijn in artikel 10, tweede lid van het koninklijk besluit van 12 maart 2000 ter definiëring van de procedure voor machtiging van het storten in de Noordzee van bepaalde stoffen en materialen. Het bestuur houdt hiervan een exemplaar ter beschikking van de aanvrager.
Art. 6.Voor de in artikelen 4 en 5 bedoelde gevallen bevat het milieu-effectenrapport de elementen die deze verslagen aanvullen en die de argumentatie die erin is ontwikkeld, bevestigen of ontkrachten.
Het bevat tevens een aanduiding over de manier waarop de voorgenomen activiteit zich inschrijft in de beslissingen en aanbevelingen waartoe deze driejaarlijkse rapporten en/of syntheseverslagen zouden kunnen besluiten.
Art. 7.Het opstellen van het milieu-effectenrapport gebeurt onder leiding van een coördinator. Deze coördinator kan een werknemer zijn van de aanvrager.
Hij streeft ernaar zijn opdracht uit te voeren in volledige intellectuele onafhankelijkheid. De aanvrager moet hiertoe in de mate van zijn mogelijkheden bijdragen.
Een coördinator-werknemer kan tijdens en na het uitvoeren van zijn functie als coördinator enkel worden ontslagen nadat de ondernemingsraad, of bij ontstentenis van dit orgaan, de vakbonds-afvaardiging over het voornemen van ontslag en zijn precieze motieven is ingelicht en terzake een standpunt heeft ingenomen.
Art. 8.Wanneer meerdere aanvragen voor concessies betrekking hebben op dezelfde controlezone, zoals bepaald in het procedure-besluit, kan de minister aan de aanvragers die het wensen, toelating verlenen een geïntegreerd milieu-effectenrapport op te stellen.
Art. 9.De bepalingen van dit hoofdstuk en in het bijzonder de artikelen 4 en 5 alsook de kosteloze procedure van de milieu-effectenbeoordeling beschreven in de volgende hoofdstukken, zijn enkel van kracht op voorwaarde dat de onderzoeksactiviteiten gebonden aan elke concessie en voorzien bij artikel 29, § 1, van het procedurebesluit worden verdergezet met dezelfde financiële verdeelsleutel, vermeld in artikel 29, § 2, van voornoemd procedure-besluit. HOOFDSTUK III. - Verloop van de procedure
Art. 10.De aanvrager maakt aan het bestuur het milieu-effectenrapport zoals omschreven in Hoofdstuk II over gelijktijdig met de aanvraag voor een concessie, ingediend in het kader van het procedure-besluit.
Deze overmaking gebeurt in tien exemplaren en in elektronische vorm.
Art. 11.De termijnen en de datums in het hierna vermelde hoofdstuk worden gerekend vanaf de startdatum van de procedure.
Art. 12.§ 1.Het bestuur gaat na of het milieu-effectenrapport volledig en afdoende is en maakt aan de minister binnen vijftien dagen zijn advies terzake over. Op basis van dit advies neemt de minister een beslissing die hij aan de afgevaardigde van de bevoegde minister en de aanvrager betekent tussen de vijftiende en de dertigste dag. § 2. Een negatieve beslissing is met redenen omkleed en duidt aan welke gegevens ontbreken. In de betekening kan de minister ook de uitvoering van bijkomende onderzoeken vragen die hij, overeenkomstig de noodwendigheden van het dossier en naar redelijkheid, nuttig acht. § 3. De toepassing van de vorige paragraaf schorst de procedure die wordt hernomen op het moment dat de ontbrekende en/of bijkomende informatie door de aanvrager wordt bezorgd opdat het milieu-effectenrapport op advies van het bestuur door de minister volledig en afdoend wordt bevonden.
Art. 13.§ 1. Binnen zestig dagen kan iedere belanghebbende zijn standpunten, opmerkingen en bezwaren betekenen aan het bestuur. § 2. Van de dertigste tot de zestigste dag ligt het milieu-effectenrapport van maandag tot en met vrijdag, uitgezonderd feestdagen, elke dag gedurende minstens een halve dag ter inzage bij het bestuur. § 3. Het bestuur kan het milieu-effectenrapport ter inzage stellen op haar website zonder dat dit een substantiële vormvereiste is waarvan de niet naleving de wettigheid van de beslissing van de minister in het gedrang zou kunnen brengen.
Art. 14.§ 1. Wanneer het milieu-effectenrapport een activiteit met grens-overschrijdende dimensie betreft, zendt het bestuur een exemplaar van het rapport naar de bevoegde overheden van een lid-Staat van de Europese Unie of Verdragsluitende Partij bij het Verdrag van Espoo in de gevallen waar door het bestuur is vastgesteld dat de voorgenomen activiteit aanzienlijke effecten kan hebben op de mens of het milieu in deze lid-Staat of Verdragsluitende Partij en in de gevallen waar de bevoegde overheden van deze lid-Staat of Verdragsluitende Partij hierom verzoeken omdat de voorgenomen activiteit er vermoedelijk aanzienlijke effecten zal hebben.
Bij het aldus verzonden milieu-effectenrapport worden inlichtingen gevoegd inzake het verloop van de procedure. § 2. Deze doorzending van het milieu-effectenrapport gebeurt, al naargelang van het geval, onmiddellijk of onmiddellijk na ontvangst van het verzoek tot doorzending ervan. Dit verzoek kan gebeuren tot de zestigste dag.
Binnen hoogstens tachtig dagen kunnen de bevoegde overheden en burgersbelanghebbenden van de voornoemde lidstaten en Verdragsluitende Partijen hun standpunten, opmerkingen en bezwaren inzake het milieu-effectenrapport betekenen aan het bestuur.
Binnen hoogstens negentig dagen wordt overleg gepleegd met de bevoegde overheden van deze lid-Staten en Verdragsluitende Partijen over de potentiële grensoverschrijdende effecten van de activiteit en over de te overwegen maatregelen om die effecten te beperken of teniet te doen.
Art. 15.Binnen honderd dagen wordt het ontwerp van milieu-effectenbeoordeling aan een vergadering van de commissie voorgelegd die vóór de honderd vijftiende dag een advies overmaakt aan het bestuur dat het als bijlage voegt bij de finale versie van de milieu-effectenbeoordeling.
Art. 16.Binnen hoogstens honderd vijfentwintig dagen zendt het bestuur de milieu-effectenbeoordeling naar de minister.
Op deze basis maakt de minister onverwijld zijn advies over aan de bevoegde minister. HOOFDSTUK IV. - Inhoud van de milieu-effectenbeoordeling
Art. 17.In de milieu-effectenbeoordeling adviseert het bestuur over de aanvaardbaarheid van de voorgenomen activiteit voor het mariene milieu. In de gevallen waar het bestuur de voorgenomen activiteit aanvaardbaar acht, adviseert het in de milieu-effectenbeoordeling ook over : - de bijzondere voorwaarden waaronder de activiteit aanvaardbaar is; - de specifieke bepalingen inzake monitoring van de effecten van de activiteit die in aanmerking zouden moeten genomen worden; - de compensatie in milieuvoordelen die aangewezen is voor de nadelige effecten van de activiteit.
Zij houdt op geïntegreerde wijze rekening met de interacties tussen de effecten op het milieu van de voorgenomen activiteit en de globale effecten van de bestaande activiteiten.
Art. 18.In het advies houdt het bestuur onder meer rekening met : 1° het beginsel van het preventief handelen, het beginsel van voorzorg en het beginsel van duurzaam beheer;2° de standpunten, bezwaren en opmerkingen ingediend conform artikel 13;3° in voorkomend geval, de standpunten, bezwaren en opmerkingen ingediend en het overleg gepleegd in toepassing van artikel 14;4° het advies van de commissie. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 19.De Minister bevoegd voor de Bescherming van het mariene milieu en de Minister bevoegd voor Economie zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit
Art. 20.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 1 september 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Economie, M. VERWILGHEN