gepubliceerd op 07 oktober 2019
Koninklijk besluit tot vaststelling van de evaluatiecriteria van de directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en van de weging van deze criteria
1 OKTOBER 2019. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de evaluatiecriteria van de directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en van de weging van deze criteria
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, artikel 259undecies/1, § 2, vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 4 februari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/02/2018 pub. 26/02/2018 numac 2018030424 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring sluiten;
Gelet op het voorstel van het College van procureurs-generaal van 25 juni 2018;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 12 juni 2019;
Gelet op advies 66.518/1/V van de Raad van State, gegeven op 12 september 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Evaluatiecriteria van de directeur en de adjunct-directeur van het COIV en hun weging
Artikel 1.De directeur en de adjunct-directeur worden geëvalueerd op grond van de volgende criteria: 1° Juridische kennis;2° Integriteit - Beroepsethiek;3° Visie;4° Omgevingsbewustzijn;5° Groepsgericht leiderschap;6° Plannen en organiseren;7° Voortgangscontrole;8° Besluitvaardigheid;9° Zin voor openbare dienstverlening;10° Samenwerken;11° Aanpassingsvermogen;12° Stressbestendigheid.
Art. 2.Elk evaluatiecriterium is gelinkt aan een aantal gedragsindicatoren die de mogelijkheid bieden af te leiden of, en in welke mate, de directeur en de adjunct-directeur aan het criterium beantwoorden.
Aan de volgorde van de indicatoren per evaluatiecriterium wordt geen specifieke betekenis toegekend.
Art. 3.De gedragsindicatoren zijn: 1° Juridische kennis De juridische materies beheersen die nuttig zijn voor het uitoefenen van zijn functie. Gedragsindicatoren: a) Heeft concrete kennis van de wettelijke en regelgevende bepalingen die van toepassing zijn op het Centraal Orgaan en op alle organen die nuttig zijn voor het uitvoeren van de opdrachten van het Centraal Orgaan;b) Heeft grondige kennis van het statuut, de deontologie en de tuchtregeling van de magistraten en het personeel van het Centraal Orgaan;c) Kent de regels voor de procedures en de organisatie die relevant zijn voor de goede werking van het Centraal Orgaan.2° Integriteit - Beroepsethiek Blijk geven van onkreukbaarheid en rechtschapenheid, en aangegane verbintenissen of verplichtingen verbonden aan de functie naleven. Gedragsindicatoren: a) Legt zichzelf ten minste dezelfde gedragsnormen op als die welke aan zijn medewerkers zijn opgelegd;b) Is loyaal en duidelijk over zijn bedoelingen en handelt op coherente wijze;c) Waakt erover alle leden van het Centraal Orgaan op gelijke wijze te behandelen;d) Neemt in elke situatie, en in het bijzonder in een kritieke situatie, zijn verantwoordelijkheid op ten aanzien van het Centraal Orgaan en zijn medewerkers;e) Vermijdt elk initiatief dat zijn integriteit en/of zijn indruk van integriteit zou kunnen aantasten;f) Oefent in alle onafhankelijkheid zijn bevoegdheden uit en duldt hierbij geen enkele invloed of druk.3° Visie Een visie ontwikkelen omtrent de hoofdlijnen en de langetermijnstrategie van zijn beleid. Gedragsindicatoren: a) Heeft duidelijke langetermijn-doelstellingen en een plan om zulks te bereiken;b) Plaatst kortetermijnplannen in het langeretermijnperspectief;c) Denkt een aantal stappen vooruit;d) Onderkent snel de oorzaken van problemen;e) Reageert onmiddellijk op nieuwe en onvoorziene omstandigheden;f) Geeft blijk van zin voor synthese.4° Omgevingsbewustzijn Goed geïnformeerd zijn over de politieke en sociale ontwikkelingen, of over andere maatschappelijke fenomenen.Die kennis doeltreffend benutten voor de uitoefening van zijn functie of voor het Centraal Orgaan.
Gedragsindicatoren: a) Is op de hoogte van de belangrijke ontwikkelingen die te maken hebben met zijn functie;b) Blijft goed geïnformeerd over hetgeen een weerslag kan hebben op het Centraal Orgaan of op de eigen taak/functie;c) Is zich bewust van de impact die de aan het Centraal Orgaan toevertrouwde opdrachten kunnen hebben.5° Groepsgericht leiderschap In staat zijn leiding te geven aan een groep en samenwerkingsverbanden tot stand te brengen en te handhaven om een vooropgesteld doel te bereiken. Gedragsindicatoren: a) Heeft concrete kennis van het korps dat hij leidt;b) Delegeert verantwoordelijkheden aan medewerkers en creëert synergie;c) Organiseert effectieve samenwerking binnen de groep van medewerkers;d) Organiseert de besluitvorming zo dat elke medewerker achter zijn actie staat en zijn bijdrage ertoe levert;e) Omschrijft en verdeelt de verantwoordelijkheden tussen de medewerkers;f) Lost onenigheden binnen de groep op doeltreffende wijze op;g) Is vaardig in mondelinge en schriftelijke communicatie, geeft blijk van overtuigingskracht, en waakt erover dat de informatie wordt rondgestuurd;h) Kan zijn medewerkers motiveren en inspireren tot teamspirit.6° Plannen en organiseren Op doeltreffende wijze de doelstellingen en de prioriteiten vastleggen.Bepalen welke acties moeten worden ondernomen, binnen welke termijnen en met welke middelen, om die doelstellingen te verwezenlijken.
Gedragsindicatoren: a) Legt met betrekking tot zijn eigen taak en die van zijn medewerkers duidelijke doelstellingen vast en geeft ondubbelzinnig aan welk resultaat hij wenst te bereiken;b) Evalueert op regelmatige basis zijn acties en die van zijn medewerkers en past ze aan volgens de vastgelegde doelen;c) Evalueert voor de relevante gegevens op correcte wijze de betekenis en het belang ervan op lange termijn, niet alleen voor zijn eigen functie maar ook voor de andere medespelers van het Centraal Orgaan: neemt op basis daarvan alle nodige maatregelen.7° Voortgangscontrole In staat zijn boordtabellen aan te leggen om de voortgang van de werkzaamheden te controleren. Gedragsindicatoren: a) Reageert tijdig op problemen;b) Volgt van nabij de evolutie van het Centraal Orgaan in het licht van de vastgelegde doelstellingen;c) Houdt zich op de hoogte van de vordering van werkzaamheden, zowel op formele als op informele wijze;d) Staat open voor de invoering en de aanwending van nieuwe technologieën als hulp bij het beheer;e) Reageert tijdig door het nemen van gepaste maatregelen bij afwijking van de planning, van de wettelijke verplichtingen, en van de good practices.8° Besluitvaardigheid De noodzakelijke beslissingen nemen, ze onmiddellijk uitvoeren en duidelijke standpunten innemen. Gedragsindicatoren: a) Neemt beslissingen binnen een redelijke termijn;b) Licht zijn beslissingen en de redenen ervan toe;c) Is in staat om in alle omstandigheden beslissingen te nemen;d) Is in staat goede en evenwichtige beslissingen te nemen, rekening houdend met de ingezamelde informatie.9° Zin voor openbare dienstverlening In zijn beleid rekening houden met het standpunt van de actoren van het gerecht, de gebruikers en de actoren van de burgermaatschappij. Gedragsindicatoren: a) Vraagt geregeld naar het standpunt van de actoren van het gerecht, de gebruikers en de actoren van de burgermaatschappij;b) Ontwikkelt een gepaste communicatie voor de actoren van het gerecht, de gebruikers en de actoren van de burgermaatschappij;c) Ontwikkelt een beleid voor de behandeling van klachten die hem worden meegedeeld;d) Organiseert onthaal en informatieverstrekking voor de rechtzoekende;e) Engageert zich binnen de overheidsinstellingen die te maken hebben met justitie.10° Samenwerken De samenwerking en het overleg stimuleren en structureren, zowel op intern als extern vlak. Gedragsindicatoren: a) Ontwikkelt een doorzichtig model voor samenwerking en overleg;b) Geeft blijk van diplomatie;c) Doet op het juiste ogenblik een beroep op personen die een belangrijke rol kunnen spelen bij het zoeken naar de beste oplossing;d) Overbrugt de tegenstellingen en de verschillende zienswijzen binnen het Centraal Orgaan en brengt de medewerkers op constructieve wijze bijeen;e) Brengt bij de medewerkers een gemeenschappelijke werkwijze tot stand en zorgt ervoor dat iedere medewerker zijn bijdrage tijdig levert;f) Waakt over een doeltreffende samenwerking met de externe actoren;g) Legt vlot contact met anderen, kan hen op hun gemak stellen en is in staat om andermans belangstelling te wekken.11° Aanpassingsvermogen Efficiënt functioneren door zich aan te passen aan wijzigingen in de omgeving, de taken, de verantwoordelijkheden en de personele en materiële middelen. Gedragsindicatoren: a) Past zijn oorspronkelijke doelstellingen aan om doeltreffend en op duurzame wijze te kunnen functioneren;b) Is in staat zichzelf in vraag te stellen;c) Staat open voor de argumenten van anderen;d) Kan erkennen dat anderen goede ideeën hebben en houdt er rekening mee;e) Speelt adequaat in op onverwachte en spoedeisende situaties;f) Vindt vernieuwende oplossingen die de situatie kunnen verbeteren;g) Gebruikt de kansen die zich aanbieden om zijn doelstellingen te bereiken.12° Stressbestendigheid Ongeacht de omstandigheden, of deze nu positief of negatief zijn, hoogstaand werk afleveren. Gedragsindicatoren: a) Zoekt naar de beste oplossing, ook bij grote problemen, tijdsdruk en in emotionele geladen omstandigheden;b) Is in staat zich te beheersen, zelfs bij provocatie;c) Vermijdt teveel taalgebruik in alle omstandigheden, drukt zich sereen en bedachtzaam uit;d) Is in staat de prioriteiten te herdefiniëren afhankelijk van de onverwachte wendingen.
Art. 4.Per evaluatiecriterium wordt een beoordeling "goed" of "onvoldoende" toegekend. Die beoordeling wordt met redenen omkleed.
De criteria worden gewogen als volgt: 1° Indien aan de geëvalueerde voor één van de criteria 1 tot 9 de beoordeling "onvoldoende" wordt toegekend, wordt de eindbeoordeling van de evaluatie als "onvoldoende" beschouwd;2° Indien aan de geëvalueerde voor ten minste twee van de criteria 10 tot 12 de beoordeling "onvoldoende" wordt toegekend, wordt de eindbeoordeling van de evaluatie als " onvoldoende " beschouwd. De eindbeoordeling wordt met redenen omkleed. HOOFDSTUK 2. - Evaluatiecriteria van de verbindingsmagistraten van het COIV en hun weging
Art. 5.De evaluatiecriteria van de verbindingsmagistraten worden volgens hun relatief belang ondergebracht in drie groepen A, B en C waarbij het belang afneemt van A naar C toe.
Aan de volgorde van de criteria binnen elke groep komt geen specifieke betekenis toe.
Art. 6.De evaluatiecriteria zijn: Groep A: 1° Juridische kennis;2° Doeltreffendheid en doelmatigheid;3° Communicatie- en uitdrukkingsvaardigheid;4° Besluitvaardigheid;5° Geschiktheid voor het leiden van strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken;6° Specifieke kennis;7° Strafrechterlijk beleid;8° Integriteit - Beroepsethiek. Groep B: 1° Collegialiteit;2° Zelfbeheersing;3° Samenwerkingsvermogen in hiërarchisch verband. Groep C: 1° Permanente vormingsbereidheid;2° Aanpassingsvermogen;3° Openheid van geest en engagement.
Art. 7.Voor elk evaluatiecriterium bestaan er een aantal gedragsindicatoren die toelaten af te leiden of, en in welke mate, de verbindingsmagistraat aan het criterium beantwoordt.
Aan de volgorde van de indicatoren per evaluatiecriterium komt geen specifieke betekenis toe.
Art. 8.De gedragsindicatoren zijn: Groep A: 1° Juridische kennis Gedragsindicatoren: a) Beheerst de juridische materies die behandeld worden rekening houdend met de gegevens, feiten en situaties die de magistraat worden voorgelegd;b) Beschikt over een parate juridische kennis van het strafrecht en het strafprocesrecht, en, inzake inbeslagneming en verbeurdverklaring, van de overeenkomsten inzake wederzijdse rechtshulp en van het vergelijkend strafrecht;c) Toont belangstelling voor deze materies.2° Doeltreffendheid en doelmatigheid Gedragsindicatoren: a) Geeft blijk van analytisch vermogen;b) Is bekwaam een bijzondere vraag te situeren in een nationale en/of internationale context;c) Kan de hoofdzaken onderscheiden en de prioriteiten bepalen in het licht van de wettelijke opdracht van het COIV;d) Geeft blijk van organisatorische vaardigheden in de organisatie van het werk van een team en in de leiding van een opdracht of een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek;e) Motiveert collegae en medewerkers;f) Werkt doeltreffend: is bekwaam om zijn eigen werk te organiseren en om een doeltreffende oplossing te vinden voor de problemen die zich voordoen;g) Heeft zin voor initiatief, getuigt van gezond verstand en praktisch inzicht;h) Behoudt een evenwicht tussen: i.de kwaliteit van het werk: - professionele nauwgezetheid; - creativiteit; en ii. de kwantiteit van het werk: - werkmethode; - opvolging van dossiers. i) Is stipt: respecteert vastgestelde uren (zittingen, vergaderingen, afspraken,...) en termijnen; j) Is bekwaam om bij het leiden van een vergadering het beslissingsproces te bevorderen en concrete waarborgen te bieden voor de opvolging van de beslissingen;k) Heeft aandacht voor de mogelijkheden geboden door de procedures.3° Communicatie - en uitdrukkingsvaardigheid Gedragsindicatoren: a) Luisterbereidheid: i.is luisterbereid naar elkeen en heeft bijzondere aandacht voor de verwachtingen en de rechten van de slachtoffers; ii. achterhaalt (uitdrukkelijke en impliciete) motieven bij de gesprekspartners; iii. is in staat om in mondelinge gesprekken belangrijke informatie te achterhalen, vragen te stellen en gepast te reageren op de tussenkomsten; iv. kan de meest geschikte communicatievorm kiezen; v. is hoffelijk en beleefd.b) Mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid: i.drukt zich op een evenwichtige, bedachtzame en correcte wijze uit; ii. schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid: de geschreven documenten zijn gestructureerd, duidelijk geargumenteerd, grammaticaal correct, logisch en precies opgesteld in een begrijpelijke taal; iii. mondelinge uitdrukkingsvaardigheid: vlot, helder, bondig en precies; iv. synthetisch vermogen. c) Professionele relationele vaardigheid: i.heeft aandacht voor de kwaliteit van de relaties met de Belgische en buitenlandse actoren van het gerecht, (magistraten, onderzoekers, parketsecretarissen, griffiers, juristen, stagiairs, advocaten, rechtsonderhorigen,...) alsook met de administraties belast met de financiële belangen van de Staat, het publiek en de pers; ii. is bekwaam om op diplomatische wijze om te gaan met de Belgische of buitenlandse actoren van het gerecht en, eventueel, met de andere grondwetgevende machten; iii. kan vlot communiceren met de Belgische en buitenlandse actoren van het gerecht alsook met de administraties belast met de financiële belangen van de Staat. 4° Besluitvaardigheid Gedragsindicatoren: a) Neemt zijn verantwoordelijkheid op niettegenstaande de moeilijkheidsgraad van de zaken en situaties waarin beslissingen moeten worden genomen;b) Neemt beslissingen binnen een redelijke termijn;c) Vermijdt nutteloze opdrachten tijdens strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken;d) Baseert zich in het beslissingsproces op objectieve criteria.5° Geschiktheid voor het leiden van strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken Gedragsindicator: a) Is bekwaam om een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek te leiden, te ondersteunen en op te volgen, alsook om een toekomstgerichte visie te inspireren.6° Specifieke kennis. Gedragsindicator: a) Is bekwaam om alle aspecten van de internationale samenwerking inzake inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen te onderkennen (verzoeken tot rechtshulp, samenwerking met de Europese en internationale rechtscolleges en instellingen).7° Strafrechtelijk beleid. Gedragsindicator: a) Stemt de operationele aanpak af op de prioriteiten van het strafrechtelijk beleid (College van procureurs-generaal, nationale plannen inzake de uitvoering van internationale verplichtingen van België (FATF, UNCAC,...),...). 8° Integriteit - Beroepsethiek Gedragsindicatoren: a) Is onpartijdig;b) Gedraagt zich met respect voor de algemeen aanvaarde beroepsethiek en deontologie;c) Is bezorgd voor de openbare dienstverlening en bevordert in het bijzonder het vertrouwen van de rechtsonderhorige in de rechtsbedeling;d) Oefent in alle onafhankelijkheid zijn bevoegdheden uit en duldt hierbij geen enkele invloed;e) Is bestand tegen elke druk, provocatie of dwang;f) Heeft aandacht voor de rechten van de mens en het rechtvaardig verloop van de debatten (sensu lato);g) Neemt een zekere gereserveerdheid in acht. GROEP B: 1° Collegialiteit Gedragsindicatoren: a) Is collegiaal ingesteld: zet zich in om de gemeenschappelijke doelstellingen van de groep te realiseren;b) Wisselt professionele knowhow en informatie uit;c) Heeft zin voor groepswerk: zoekt en neemt verantwoordelijkheid op zich; d) Is loyaal t.o.v. de anderen en de genomen beslissingen. 2° Zelfbeheersing Gedragsindicatoren: a) Evenwichtig gedrag: i.gedraagt zich naar de genomen beslissingen; ii. overwint de moeilijkheden waarmee hij geconfronteerd wordt in het beheer van zijn opdrachten, op de zitting of in alle andere omstandigheden. b) Stressbestendigheid: i.kan de werkdruk aan; ii. behoudt zijn zelfbeheersing zelfs indien hij uitgedaagd wordt. 3° Samenwerkingsvermogen in hiërarchisch verband Gedragsindicatoren: a) Is in staat om de door de directeur van het COIV uitgezette koers en de richtlijnen om te zetten in de praktijk;b) Kan autonoom werken onder een gesteld gezag. GROEP C: 1° Permanente vormingsbereidheid Gedragsindicatoren: a) Is bekommerd om zijn bekwaamheid te vervolledigen of te verbeteren;b) Neemt initiatief om zijn opleiding te verbeteren;c) Behoudt evenwicht tussen werk en vorming.2° Aanpassingsvermogen Gedragsindicatoren: a) Is bereid nieuwe activiteiten uit te oefenen en toont zich hierin doeltreffend;b) Bekijkt elke verandering of gevraagde vervanging vanuit een positieve ingesteldheid.3° Openheid van geest en engagement Gedragsindicatoren: a) Is beschikbaar om, zowel binnen het Centraal Orgaan als erbuiten, opbouwende initiatieven te nemen maar blijft in staat een goed evenwicht te bewaren tussen de hoofd- en nevenactiviteiten;b) Neemt deel aan activiteiten die bijdragen tot een beter inzicht in de maatschappelijke werkelijkheid.
Art. 9.Per evaluatiecriterium wordt een beoordeling "goed" of "onvoldoende" toegekend. Die beoordeling wordt met redenen omkleed.
Met het oog op de weging van de evaluatiecriteria stemmen de in het eerste lid bedoelde vermeldingen overeen met een waarde die verschilt per groep van criteria: 1° Groep A: a.goed = + 3; b. onvoldoende = - 3;2° Groep B: a.goed = + 2; b. onvoldoende = - 2;3° Groep C: a.goed = + 1; b. onvoldoende = - 1. Na de beoordeling per evaluatiecriterium worden de waarden opgeteld.
De beoordeling draagt de vermelding: 1° "goed" indien het totaal groter of gelijk is aan nul;2° "onvoldoende" indien het totaal kleiner is dan nul. De eindbeoordeling wordt met redenen omkleed. HOOFDSTUK 3. - Inwerking-en slotbepaling
Art. 10.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 11.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 1 oktober 2019.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie K. GEENS