Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 april 2007
gepubliceerd op 03 april 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2007022517
pub.
03/04/2007
prom.
01/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/01/2007022517/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wettelijke basis voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming wordt gevormd door artikel 37, §§ 1 en 19 van de GVU-wet. Tot 31 maart 2007 zijn er twee mogelijkheden om dit recht op verhoogde terugbetaling te verkrijgen : - op basis van het genot van een sociaal voordeel, zoals het leefloon of daaraan gelijkwaardige hulp, verleend door het OCMW, de inkomensgarantie voor ouderen en de tegemoetkomingen voor personen met een handicap; - op basis van een ZIV-hoedanigheid (gepensioneerde, weduwnaar of weduwe, invalide, wees, volledig werkloze ouder dan 50 jaar, mindervalide..), na een inkomenscontrole, uitgevoerd door de verzekeringsinstellingen.

Vanaf 1 april 2007, zal een derde mogelijkheid bestaan, namelijk op basis van de inkomens waarover een bepaald gezin beschikt, na controle van deze inkomens door de verzekeringsinstellingen. Het gaat dan om het OMNIO-statuut. Het is inderdaad zo, op basis van de huidige reglementering, dat wanneer een gezin zich in een bepaalde financiële situatie bevindt en over inkomens beschikt waarvan het bedrag lager is dan het grensbedrag dat van toepassing is in de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, het toch niet zal kunnen genieten van de verhoogde tegemoetkoming indien onder de gezinsleden geen persoon voorkomt die in één van de voormelde hoedanigheden is aangesloten.

Daarenboven wordt een « anomalie » rechtgezet die in de huidige reglementering bestaat. Tot hiertoe is het immers zo dat het inkomen van de echtgenoot of de samenwonende persoon in aanmerking wordt genomen om te bepalen of het recht op de verhoogde tegemoetkoming kan toegekend worden : het zijn immers de inkomens van het gezin die hiertoe in aanmerking worden genomen. Wanneer de reglementaire voorwaarden, en meer bepaald de inkomensvoorwaarden vervuld zijn, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming nochtans niet toegekend aan de echtgenoot of samenwonende persoon, behalve indien deze een persoon ten laste is van de rechthebbende die een hoedanigheid heeft op basis waarvan het recht wordt geopend. Vanaf 1 april 2007, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming uitgebreid tot de echtgenoot of de samenwonende persoon waarvan de inkomens in aanmerking werden genomen.

Hoofdstuk I omschrijft verscheidene begrippen die in het besluit worden gebruikt.

Hoofdstuk II gaat over de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming aan rechthebbenden op bepaalde sociale voordelen. De reglementering is op dit punt ongewijzigd gebleven ten opzichte van de bestaande situatie, met uitzondering van de uitbreiding van de verhoogde tegemoetkoming tot de echtgenoot of de levenspartner van de rechthebbende op het voordeel, evenals aan diens personen ten laste.

De levenspartner is diegene met wie de rechthebbende een feitelijk gezin vormt. Hij/zij wordt aangeduid in een verklaring die door de betrokkenen wordt onderschreven en overhandigd aan het ziekenfonds.

Hoofdstuk III betreft de verhoogde tegemoetkoming, toegekend na door het ziekenfonds uitgevoerde inkomenscontrole en op basis van een ZIV-hoedanigheid.

Vooreerst worden de hoedanigheden opgesomd die in aanmerking komen voor de toekenning van de verhoogde tegemoetkoming. Het inkomensplafond dat niet mag overschreden worden door het gezin, wordt vastgesteld op 11.763,02 EUR voor de gerechtigde en + 2.177,65 EUR per ander gezinslid (het gaat om geïndexeerde bedragen).

Het gezin is samengesteld uit de gerechtigde die de hoedanigheid heeft, zijn echtgenoot of levenspartner en hun personen ten laste. Dit zijn de personen waarvan het inkomen in aanmerking wordt genomen, en aan deze personen wordt dan ook het recht op verhoogde tegemoetkoming toegekend (met een afwijkende tregeling voor de bijzondere situatie van een gehandicapt kind dat ingeschreven is als persoon ten laste, dat enkel voor zichzelf van de verhoogde tegemoetkoming zal genieten, maar waarbij wel rekening zal gehouden worden met de inkomens van de gerechtigde en de echtgenoot of levenspartner en hun personen ten laste).

Het begrip « levenspartner » is nieuw. Het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 dat heden deze materie regelt, gebruikt de term « samenwonende », die omschreven wordt met een verwijzing naar het begrip samenwonende persoon, dat van toepassing is in de verzekerbaarheidsregels en waarmee elke persoon wordt bedoeld die samenwoont (= samenleeft met) de rechthebbende, met uitzondering van de bloed- of aanverwant tot en met de derde graad. De bedoeling was hierbij om de gehuwde personen en diegenen die samenleven zoals in een huwelijk zonder gehuwd te zijn, op eenzelfde wijze te behandelen. Op het terrein vertoont de toepassing van deze definitie echter onvolkomendheden : het komt voor dat verscheidene gezinsleden in het gezin aan de reglementaire voorwaarden voldoen om aldus als « samenwonende persoon » beschouwd te worden, en er bestaat geen pertinent criterium in de reglementering om de persoon die de reglementering eigenlijk beoogt, te weerhouden. Daarom wordt voorgesteld om rekening te houden met de persoon met wie de rechthebbende een feitelijk gezin vormt, waarbij het aan de rechthebbende toekomt om deze persoon aan te wijzen, op eigen initiatief of op voorstel van de verzekeringsinstelling.

Om van de verhoogde tegemoetkoming te genieten, moet het aldus omschreven gezin aantonen dat zijn jaarlijkse bruto belastbare gezinsinkomens lager zijn dan het hiervoor genoemde plafondbedrag. Een verklaring op eer wordt ondertekend door elk gezinslid, dat zijn inkomens vaststelt op basis van de inkomens waarover het beschikt tijdens de maand van de verklaring.

De inkomens die in aanmerking worden genomen zijn dezelfde dan in de huidige reglementering, met uitzondering van de beroepinkomens van kinderen die het recht op kinderbijslag behouden, welke vrijgesteld worden.

Wanneer de voorwaarden vervuld zijn, wordt het recht op verhoogde tegemoetkoming in principe geopend vanaf de verklaring op eer en dit tot 31 december van het derde jaar dat volgt, behalve indien de gerechtigde zijn hoedanigheid verliest die aan de basis lag van de toekenning van het recht of indien de samenstelling van het gezin zodanig wordt gewijzigd dat het inkomensplafond overschreden wordt. In deze twee gevallen, zal het recht enkel behouden worden tot 31 december van het lopende jaar, behalve indien de wijziging plaatsgreep tijden het vierde kwartaal van een jaar : in dat laatste geval wordt het recht nog behouden tot 31 december van het volgende jaar.

Zoals ook nu het geval is, worden de inkomens die aanleiding gaven tot de toekenning van het recht, a posteriori gecontroleerd middels een gegevensuitwisseling tussen de verzekeringsinstellingen, het RIZIV en de belastingsadministratie. Deze controle wordt elk jaar herhaald.

Indien wordt vastgesteld dat inkomensplafond wordt bereikt, wordt het recht ingetrokken vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar, behalve indien bij de eerste controle blijkt dat de verklaring op eer valse of onvolledige inlichtingen bevat : het recht wordt dan met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf de datum van opening van het recht.

Hoofdstuk IV stelt het OMNIO-statuut in.

De instelling van het OMNIO-statuut maakt zoals vermeld, de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming mogelijk aan gezinnen die zich in een moeilijke financiële situatie bevinden, terwijl geen van de gezinsleden een hoedanigheid heeft zoals bedoeld in hoofdstuk III. Het inkomensplafond dat van toepassing is in het raam van het OMNIO-statuut is hetzelfde als dat wat van toepassing is in het kader van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming op basis van een ZIV-hoedanigheid. Het bedrag dat reglementair is vastgesteld wordt derhalve ook verhoogd met een bepaald bedrag per persoon die deel uitmaakt van het gezin, buiten de sociaal verzekerde die de aanvraag bij zijn verzekeringsinstelling heeft ingediend. Omwille van het feit dat de referteperiode verschillend is (cfr. infra), zal evenwel een verschillend bedrag in aanmerking genomen worden voor een aanvraag ingediend in het raam van het OMNIO-statuut en in het raam van de verhoogde tegemoetkoming op basis van een hoedanigheid.

Het gezinsbegrip is hetzelfde als dat wat gebruikt wordt in de maximumfactuur. Het gaat daarbij om het gezin dat wordt samengesteld op basis van de gegevens van het Rijksregister, zonder dat verwezen wordt naar de mutualistische situatie van de betrokken personen.

In dit kader worden dezelfde inkomens in aanmerking genomen als in het VT-statuut, maar de periode die in aanmerking wordt genomen is verschillend : hier gaat het om de inkomens van het jaar dat voorafgaat aan dat van ondertekening van de verklaring op eer.

Deze referteperiode wil een onterechte toekenning van het OMNIO- statuut vermijden aan een gezin dat zich slechts tijdelijk in een moeilijke financiële situatie bevindt. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan het gezin dat met zulke moeilijke situatie wordt geconfronteerd omdat een gezinslid zijn tewerkstelling is verloren : indien deze snel opnieuw een tewerkstelling vindt, is de toekenning van het OMNIO- statuut echter niet gerechtvaardigd.

Om te genieten van het OMNIO- statuut dient ieder gezinslid een verklaring op eer te ondertekenen en zijn bruto belastbare inkomens te vermelden waarover hij/zij heeft beschikt. Het gezinslid dient tevens alle stukken te overhandigen waaruit kan worden afgeleid dat het aangegeven bedrag met de werkelijkheid overeenstemt en dat geen van de inkomens waarover men beschikt, onvermeld is gebleven (de bewijsstukken moeten toelaten om het jaarinkomen samen te stellen; ze moeten ten minste slaan op de inkomens van de laatste zes maanden.) De verzekeringsinstelling die belast is met de behandeling van de aanvraag is diegene die de eerste aanvraag gekregen heeft die ingediend werd door een lid van het betrokken gezin.

Indien de reglementaire voorwaarden vervuld zijn, wordt het recht op het OMNIO-statuut toegekend aan alle leden van een bepaald gezin (of ze nu ingeschreven zijn als gerechtigde of als persoon ten laste heeft hierbij geen invloed op het recht). Het recht wordt geopend op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op dat waarin de aanvraag werd ingediend en wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de verklaring op eer werd gedaan.

Indien tijdens deze periode van opening van recht, de gegevens die ter beschikking staan van verzekeringsinstelling echter laten vermoeden dat de gezinsinkomens in positieve zin zijn geëvolueerd, is deze verzekeringsinstelling verplicht het betrokken gezin te contacteren en het recht op het OMNIO-statuut opnieuw na te gaan. Hiertoe dienen de gezinsleden aan hun verzekeringsinstelling elk nieuw aanslagbiljet af te leveren, dat ze ontvingen na de ondertekening van de verklaring op eer.

Ook hier wordt, zoals in het VT-statuut, een systematische controle georganiseerd in samenwerking met de belastingsadministratie. Indien de overgemaakte gegevens aantonen dat de inkomens van het betrokken gezin gelijk zijn aan of hoger zijn dan het plafondbedrag, dan wordt het recht ingetrokken met terugwerkende kracht tot de opening van dat recht indien de inkomenscontrole slaat op de inkomens die aan de basis lagen van de toekenning van het recht, en het betrokken gezin kan dan geen nieuwe verklaring op eer indienen tijdens het kalenderjaar dat volgt op dat van de inkomenscontrole. De mogelijkheid werd voorzien dat de Minister de behartigenswaardige gevallen omschrijft waarin deze regels niet zullen worden toegepast.

Indien de inkomenscontrole vervolgens aantoont dat het inkomensplafond bereikt werd, wordt het recht nog behouden tot het einde van het lopende jaar en kan het betrokken gezin geen nieuwe verklaring indienen tijden het daaropvolgende jaar.

Indien de samenstelling van het gezin op een bepaald ogenblik zodanig wijzigt dat het recht niet meer kan worden toegekend, wordt het recht wel nog behouden tot het einde van het lopende jaar, of desgevallend het jaar daarop indien de wijziging plaatsvindt tijdens het vierde kwartaal van een jaar.

Het ontwerp van koninklijk besluit is van toepassing op de rechthebbenden van de regeling der zelfstandigen.

De inwerkingtreding wordt vastgesteld op 1 april 2007.

Er werd rekening gehouden met de opmerkingen die door de Raad van State werden gemaakt. Rekening houdend met het feit dat het de bedoeling van de wetgever was om aan de Koning de precisering van de voorwaarden over te laten waaronder het recht op de verhoogde tegemoetkoming kan worden toegekend - dit betreft met name de omschrijving van de rechthebbenden, van de levenspartner, het gezinsbegrip en de inkomens die in aanmerking worden genomen - waarbij het aan de Minister werd overgelaten om de uitvoeringsmaatregelen te nemen, en rekening houdend met het feit dat het niet eenvoudig en gecompliceerd zou geweest zijn om de enkele uitvoeringsmaatregelen te onderscheiden van de overige bepalingen, werd ervoor gekozen om, zoals dat ook in de bestaande reglementering het geval is, de ganse problematiek van de verhoogde tegemoetkoming in één enkele tekst te behandelen.

Anderzijds, wat betreft het ontbreken van een wettelijke basis die aan de Koning de bevoegdheid verleent om artikel 56, aangeduid door de Raad van state, uit te werken, is het zo dat deze wettelijke basis wel degelijk voorhanden is in artikel 37, § 1, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, dat uitdrukkelijk voorziet dat « Bij in ministerraad overlegd besluit kan de koning eveneens de voorwaarden vaststellen waaronder het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ingaat, wordt behouden of wordt ingetrokken en wat men dient te verstaan onder samenwonende persoon. De rechthebbenden moeten bewijzen dat ze de hiervoren bedoelde voorwaarden vervullen, volgens de modaliteiten, vastgesteld door de Minister na advies van het Comité van de Dienst voor administratieve controle. » Het is inderdaad op basis van dit artikel 37 dat de Koning in het ontwerp van koninklijk besluit inzonderheid de administratieve formaliteiten bepaald heeft die voorafgaan aan de opening van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.

Artikel 56 van het ontwerp heeft slechts tot doel deze formaliteiten te laten vervullen en te verwezenlijken op een andere wijze, en dit om tegemoet te komen aan gevraagde inspanningen op het vlak van de administratieve vereenvoudiging, om de opening van het recht toe te laten. Het gaat dientengevolge wel degelijk om de uitoefening van een bevoegdheid die aan de Koning werd gegeven om de voorwaarden te bepalen waaronder het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming kan geopend worden.

Wat de aanpassing van het plafondbedrag in het kader van de verhoogde tegemoetkoming aangaat, is het zo dat het de bedoeling is dat de welvaartsaanpassing niet automatisch is : van zodra de mechanismen die voorzien zijn in de reglementering aangaande het generatiepact in werking worden gesteld, is een welvaartsaanpassing mogelijk na een analyse van de situatie en in zoverre een beslissing in die zin genomen wordt. De bepalingen van de artikelen 19 en 39 van het koninklijk besluit werden derhalve niet aangepast.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

1 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 32, tweede lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 1997 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, artikel 33, § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 april 1997 en bij de wetten van 25 januari 1999 en 9 juli 2004, en artikel 37, § 1, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, het koninklijk besluit van 16 april 1997, de wetten van 24 december 1999, 22 augustus 2002 en 27 december 2006, en § 19, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 april 1997 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006;

Gelet op de programmawet (I) van 27 december 2006, inzonderheid op artikel 203;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke bedoeld zijn in artikel 37, § 1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 26 mei 1999, 3 september 2000, 31 mei 2001 en 11 december 2001;

Gelet op het advies van de Commissie voor begrotingscontrole, gegeven op 7 februari 2007;

Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, gegeven op 12 februari 2007;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 februari 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 16 februari 2007;

Gelet op advies 42.359/1 van de Raad van State, gegeven op 15 maart 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. « de wet » : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2. « het koninklijk besluit van 3 juli 1996 » : het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3. « de gepensioneerde » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 7° tot 12° van de wet;4. « de invalide » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid bedoeld in artikel 93 van de wet;5. « de weduwnaar of de weduwe » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn/haar ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 16° van de wet;6. « de wees » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 20° van de wet;7. « de persoon met een handicap » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 13° van de wet;8. « de gecontroleerde werkloze » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 3° van de wet;9. « de resident » : de gerechtigde ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 15° van de wet;10. « de persoon ten laste » : de persoon ingeschreven bij zijn ziekenfonds in de hoedanigheid, bedoeld in artikel 32, eerste lid, 17°, 18° en 19° van de wet;11. « de Minister » : de Minister die bevoegd is voor Sociale Zaken;12. « WIB/92 » : het Wetboek op de Inkomstenbelastingen 1992;13. « het Instituut » : het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.

Art. 2.De verhoogde tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19 van de wet, in de kosten van de geneeskundige verzorging, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 1°, 7°bis, 7° ter en 7° quater van dezelfde wet, wordt toegekend onder de voorwaarden die in dit besluit zijn vastgesteld, in de drie volgende gevallen : 1°. Op basis van het effectieve genot van een van de sociale voordelen die zijn opgesomd in artikel 37, § 19, 1°, 2°, 3° of 4° van de voormelde wet; 2°. Na een onderzoek, door de verzekeringsinstelling, van de inkomens van de rechthebbende die is ingeschreven in één van de hoedanigheden, bedoeld in artikel 37, § 1 en § 19, 6°, van de voormelde wet en waarvan het gezin over een inkomen beschikt waarvan het jaarlijks belastbaar brutobedrag het grensbedrag niet bereikt dat is vastgesteld in artikel 17; de verhoogde tegemoetkoming wordt eveneens onder dezelfde voorwaarden toegekend aan de rechthebbende die zich in de situatie bevindt, bedoeld in artikel 37, § 19, 5°, van de voormelde wet, alsook aan de personen met een handicap en aan de residenten; 3°. Na een onderzoek, door de verzekeringsinstelling, van het inkomen van het gezin dat op 1 januari van het jaar van toekenning is samengesteld op basis van de gegevens van het Rijksregister en dat over een inkomen beschikt waarvan het jaarlijks belastbaar brutobedrag niet het grensbedrag bereikt, dat is vastgesteld in artikel 38. De leden van dat gezin genieten in dat geval het OMNIO-statuut. HOOFDSTUK II. - Recht toegekend aan de rechthebbenden op bepaalde sociale voordelen Afdeling I. - Betrokken rechthebbenden

Art. 3.De volgende rechthebbenden kunnen het recht op de verhoogde tegemoetkoming genieten onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk : a) De persoon die effectief het leefloon ontvangt, dat is ingesteld bij de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, op voorwaarde dat hij dat leefloon heeft ontvangen gedurende een ononderbroken periode van minstens drie maanden of gedurende minstens zes maanden in de loop van een periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden;b) De persoon die effectief steun geniet die gedeeltelijk of geheel wordt ten laste genomen door de federale overheid op basis van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, op voorwaarde dat hij die steun effectief heeft genoten gedurende een ononderbroken periode van minstens drie maanden of gedurende minstens zes maanden in de loop van een periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden;c) De persoon die effectief de inkomensgarantie voor ouderen geniet, ingesteld bij de wet van 22 maart 2001;d) De persoon die effectief het gewaarborgd inkomen voor bejaarden geniet, ingesteld bij de wet van 1 april 1969, alsook de persoon die het recht op de rentebijslag behoudt;e) De persoon die effectief een uitkering geniet die wordt toegekend aan een persoon met een handicap, met toepassing van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap. Die rechthebbenden worden geacht de inkomensvoorwaarden te vervullen, bedoeld in artikel 37, § 1, tweede lid van de wet.

Art. 4.De rechthebbende, bedoeld in artikel 3, geniet de verhoogde tegemoetkoming, ongeacht het feit of hij bij zijn verzekeringsinstelling is ingeschreven als gerechtigde dan wel als persoon ten laste.

In het geval waarin een recht wordt geopend of behouden, onder de voorwaarden die in dit hoofdstuk zijn vastgesteld, wordt dit recht toegekend aan de rechthebbende op het betrokken voordeel, aan zijn echtgenoot of levenspartner en aan de personen te hunnen laste. In het kader van de toepassing van dit besluit verstaat men onder levenspartner de persoon met wie de rechthebbende samenwoont, met uitsluiting van de bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, en met wie hij een feitelijk gezin vormt. De samenwoning wordt vastgesteld op basis van de gegevens van het Rijksregister.

Het recht wordt aan de echtgenoot toegekend vanaf de datum van het huwelijk en aan de levenspartner vanaf de datum van samenwoning, vastgesteld op basis van de gegevens van het Rijksregister. Afdeling II. - Administratieve formaliteiten

en behandeling van het dossier

Art. 5.§ 1er. De rechthebbende, bedoeld in artikel 3, deelt mee dat hij een levenspartner heeft door middel van een verklaring op erewoord overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage I bij dit besluit of overeenkomstig de afwijkende modellen, toegestaan door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut. § 2. De verzekeringsinstelling waarbij de rechthebbende, bedoeld in artikel 3, is aangesloten, kent hem op eigen initiatief de verhoogde tegemoetkoming toe op basis van de gegevens waarover hij beschikt; die gegevens betreffende het recht op het betrokken voordeel en, desgevallend, de duur van dat recht worden hem meegedeeld door de bevoegde overheden overeenkomstig de voorwaarden die de minister heeft vastgesteld op basis van een voorstel van de Dienst voor administratieve controle van het Instituut. § 3. De verzekeringsinstelling die beslist heeft om de verhoogde tegemoetkoming toe te kennen, brengt desgevallend de verzekeringsinstelling waarbij de echtgenoot of de levenspartner van de betrokken rechthebbende is aangesloten, daarvan op de hoogte volgens de regels die zijn vastgesteld door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut. Afdeling III. - Opening van het recht

Art. 6.De rechthebbende, bedoeld in artikel 3, a) of b), heeft recht op de verhoogde tegemoetkoming vanaf de dag die volgt op het einde van de periode van drie of zes maanden die in datzelfde artikel 3 is vastgesteld.

Dat recht wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht is geopend, zelfs indien het recht op het betrokken voordeel in de loop van die periode verloren ging.

Art. 7.De rechthebbende, bedoeld in artikel 3, c), d) of e), heeft recht op de verhoogde tegemoetkoming vanaf de dag waarop hij een van de betrokken voordelen effectief geniet.

Dat recht wordt behouden tot 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin het recht is geopend, zelfs indien het recht op het betrokken voordeel in de loop van die periode verloren ging. Afdeling IV. - Behoud van het recht

Art. 8.De rechthebbende van wie het recht is geopend overeenkomstig artikel 6, behoudt dat recht voor de duur van een kalenderjaar als hij effectief een van de betrokken voordelen heeft genoten gedurende een ononderbroken periode van minstens drie maanden of gedurende ten minste zes maanden, in een periode tussen 1 oktober van het tweede jaar dat voorafgaat aan het voormelde kalenderjaar en 30 september van het jaar dat onmiddellijk voorafgaat aan datzelfde voormelde kalenderjaar.

Art. 9.De rechthebbende van wie het recht is geopend overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, behoudt dat recht voor de duur van een kalenderjaar als hij effectief een van betrokken voordelen heeft genoten in een periode tussen 1 oktober van het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het voormelde kalenderjaar en 30 september van het jaar dat onmiddellijk voorafgaat aan datzelfde kalenderjaar. HOOFDSTUK III. - Recht op de verhoogde tegemoetkoming, toegekend na een inkomensonderzoek door de verzekeringsinstellingen Afdeling I. - Betrokken rechthebbenden

Art. 10.De gepensioneerden, invaliden, weduwnaars of weduwen, wezen en de kinderen met een handicap, bedoeld in artikel 37, § 19, 5°, van de wet, genieten het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk.

Art. 11.De leden van het overheidspersoneel die in disponibiliteit zijn gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid worden gelijkgesteld met een invalide op voorwaarde dat een getuigschrift wordt voorgelegd, afgeleverd door de overheidsdienst waarvan het personeelslid afhangt, met de vaststelling dat de periode van disponibiliteit een jaar duurt.

Voor de bepaling van die periode van een jaar wordt de eventuele invaliditeitsperiode die voorafgaat aan de voormelde disponibiliteit in aanmerking genomen.

Art. 12.De invaliden die niet meer arbeidsongeschikt zijn in de zin van artikel 100 van de wet gedurende minder dan drie maanden, zijn vrijgesteld van alle formaliteiten om het recht op de verhoogde tegemoetkoming terug te krijgen tijdens herval in de invaliditeit voor zover ze zich in een periode van toekenning van het recht bevinden.

Voor de toekenning van het recht op de verhoogde tegemoetkoming worden de periodes van schorsing van het invaliditeitstijdvak, bedoeld in artikel 93, derde lid, van de wet, gelijkgesteld met een tijdvak tijdens welke invaliditeitsuitkeringen worden toegekend.

Art. 13.De persoon met een handicap geniet de verhoogde tegemoetkoming als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk.

Art. 14.De resident die ten minste vijfenzestig jaar oud is, geniet de verhoogde tegemoetkoming als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk.

Art. 15.Een werknemer in gecontroleerde werkloosheid die ten minste vijftig jaar oud is, geniet de verhoogde tegemoetkoming als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk, als hij gedurende ten minste een jaar de hoedanigheid van volledig werkloze heeft in de zin van de reglementering betreffende de werkloosheid.

De periode van een jaar, bepaald in het vorige lid, wordt niet onderbroken door een periode van arbeidsongeschiktheid in de zin van de artikelen 87 en 93 van de wet of door een arbeidshervatting van maximaal achtentwintig dagen.

De gerechtigde die het recht op de verhoogde tegemoetkoming heeft verworven, behoudt dat recht wanneer hij zich bevindt in een periode van arbeidshervatting van ten hoogste achtentwintig dagen of wanneer hij zich in een periode van arbeidsongeschiktheid bevindt in de zin van de artikelen 87 en 93 van de wet.

Art. 16.§ 1. Het kind met een handicap dat zich in de situatie, bedoeld in artikel 37, § 19, 5° van de wet, bevindt, geniet de verhoogde tegemoetkoming als hij voldoet aan de voorwaarden van ongeschiktheid die hieronder zijn vermeld : De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %, bedoeld in artikel 37, § 19, 5° van de wet wordt vastgesteld door een geneesheer van het Directoraat-generaal personen met een handicap van de federale overheidsdienst Sociale Zekerheid.

Onverminderd de bepalingen van § 2 gaat de geneesheer over tot de vaststelling overeenkomstig de regels bepaald : - in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen; - in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen. § 2. Ten aanzien van de kinderen die behoren tot de leeftijdscategorie bedoeld in artikel 63, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt voor de toepassing van artikel 2 van voormeld koninklijk besluit van 3 mei 1991 en van artikel 2 van voormeld koninklijk besluit van 28 augustus 1991 de Lijst van pediatrische aandoeningen bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002 gebruikt in plaats van de Lijst van aandoeningen. Afdeling II. - In aanmerking genomen grensbedrag

Art. 17.Het grensbedrag bedoeld in artikel 2, 2°, is vastgesteld op 11.763,02 euro, verhoogd met 2.177,65 euro per persoon ten laste in het gezin samengesteld in overeenstemming met de bepalingen van afdeling III van dit hoofdstuk.

Voor de vaststelling van het grensbedrag wordt de echtgenoot of de levenspartner, in de zin van artikel 4, van de betrokken rechthebbende altijd beschouwd als persoon ten laste.

Art. 18.Het grensbedrag van het inkomen dat in aanmerking moet worden genomen voor het jaar waarop de informatie van de belastingadministratie, bedoeld in artikel 32, betrekking heeft, is samengesteld uit het rekenkundige gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen die in de loop van dat jaar worden vastgesteld, rekening houdende met het basisgrensbedrag, vastgesteld in artikel 17.

Art. 19.De bedragen bedoeld in artikel 17 zijn gebonden aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100) en worden aangepast aan de index van de consumptieprijzen op eenzelfde wijze als die welke geldt voor de pensioenen. Wanneer het mechanisme, bepaald in artikel 5 of 72 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt toegepast, kunnen de voormelde bedragen eveneens worden aangepast aan de welvaart, op dezelfde wijze als voor de pensioenen. Afdeling III. - Het begrip gezin

Art. 20.Het in aanmerking genomen gezin is samengesteld uit de rechthebbende zelf, zijn echtgenoot of levenspartner in de zin van artikel 4 en hun personen ten laste.

Voor het onderzoek van het recht op de verhoogde tegemoetkoming in het kader van dit hoofdstuk wordt de hoedanigheid van de levenspartner vastgesteld door de ondertekening van de verklaring op erewoord in overeenstemming met het model dat gaat als bijlage II bij dit besluit of met de afwijkende modellen die zijn toegestaan door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut, behalve als de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 25 op eigen initiatief wordt ingevuld door de levenspartner.

Art. 21.Wanneer de echtgenoten van tafel en bed zijn gescheiden of wanneer de echtgenoten sinds meer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, is het gezin samengesteld uit de echtgenoot, voor wie het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt onderzocht en uit de personen ten laste die gewoonlijk dezelfde verblijfplaats hebben als hijzelf.

Als een van de echtgenoten voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 123, 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 3 juli 1996, en zijn hoedanigheid van persoon ten laste van de echtgenoot waarvan hij gescheiden leeft, behoudt, is zijn gezin samengesteld uit hemzelf en de personen ten laste die gewoonlijk dezelfde verblijfplaats hebben als hijzelf.

Art. 22.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de overbrenging van de hoofdverblijfplaats van een echtgenoot naar een dienst of een instelling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11° of 12° van de wet, gelijkgesteld aan feitelijke scheiding vanaf de eerste dag van het verblijf. De verandering van verblijfplaats wordt bewezen door de gegevens van het rijksregister.

Art. 23.Wanneer een kind met een handicap, bedoeld in artikel 37, § 19, 5° van de wet, bij zijn verzekeringsinstelling is ingeschreven als persoon ten laste en wanneer hij vraagt de verhoogde tegemoetkoming te kunnen genieten, is zijn gezin samengesteld uit hijzelf, de gerechtigde van wie hij ten laste is ingeschreven, de echtgenoot of de levenspartner, in de zin van artikel 4, van die laatste gerechtigde en hun personen ten laste. Afdeling IV. - In aanmerking genomen inkomens

Art. 24.§ 1. Om vast te stellen dat de inkomens van het gezin van een van de rechthebbenden, bedoeld in afdeling I, lager zijn dan het grensbedrag dat overeenkomstig artikel 17 is vastgesteld, worden de belastbare bruto-inkomens van het gezin in aanmerking genomen, zoals ze bestaan op het moment van de ondertekening van de verklaring op erewoord, vereist in toepassing van artikel 25.

Onder belastbare bruto-inkomens moet worden verstaan het bedrag van de inkomens zoals ze zijn vastgesteld inzake de inkomensbelasting, vóór elke aftrek.

Worden eveneens in aanmerking genomen, de inkomens die in België van belasting zijn vrijgesteld krachtens internationale overeenkomsten ter preventie van de dubbele belastingheffing of andere internationale verdragen of akkoorden, of ze nu gelden voor de berekening van de belasting van andere inkomens of niet, alsook de inkomens van de personen bedoeld in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 die van belasting worden vrijgesteld in overeenstemming met de artikelen 230 of 231, § 1, 2° van hetzelfde Wetboek.

Evenwel wordt, ter bepaling van de hoegrootheid van het inkomen van het betrokken gezin dat is samengesteld volgens de bepalingen van afdeling III van dit hoofdstuk, als volgt rekening gehouden met de volgende inkomens : 1° de inkomens uit roerende goederen vastgesteld in overeenstemming met artikel 22, § 1, eerste lid van het WIB/92;2° de inkomens waarvan de aangifte aan de belastingadministratie niet verplicht is, in toepassing van artikel 313 van het WIB/92;3° het brutobedrag van de beroepsinkomens, bedoeld in artikel 23, § 1, 1° tot 3°, van het WIB/92, fictief vastgesteld op 100/80 van het verschil tussen de brutowinsten of -baten en de beroepslasten die daaraan zijn verbonden;4° het brutobedrag van de spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden die aan de belasting zijn onderworpen, bedoeld in artikel 171, 1°, d tot h, 2°, 4°, f tot h en de artikelen 515bis, 5e lid, 515quater en 515octies van het WIB/92 in aanmerking genomen voor het bedrag van de rente die voortvloeit uit de omzetting ervan volgens de coëfficiënt, bedoeld in artikel 73 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB/92 gedurende een periode van tien jaar vanaf het jaar waarin het kapitaal of de afkoopwaarde is uitgekeerd.5° het geïndexeerde kadastraal inkomen van de woning, dat is vrijgesteld krachtens artikel 12, § 3 van het WIB/92.Wordt evenwel vrijgesteld, een bedrag van 743, 68 euro, verhoogd met 123,95 euro voor elk ander gezinslid dan de rechthebbende. Deze bedragen worden geïndexeerd op dezelfde wijze als voorzien in artikel 518 van het WIB/92. § 2. Voor wat betreft de beroepsinkomens, met inbegrip van de vervangingsinkomens en de pensioenen worden de bedragen in aanmerking genomen die betrekking hebben op de maand van de verklaring op erewoord, vermenigvuldigd met 12, verhoogd met het bedrag van alle andere voordelen die eraan zijn verbonden.

Worden evenwel vrijgesteld, de beroepsinkomens van kinderen voorzover zij het effectieve genot van de kinderbijslag behouden. Afdeling V. - Verklaring op erewoord

Art. 25.Om vast te stellen dat ze voldoen aan de voorwaarden zoals vastgesteld in dit hoofdstuk, onderschrijven de in afdeling I bedoelde rechthebbenden een verklaring op erewoord, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage III of overeenkomstig de afwijkende modellen die zijn toegestaan door de Dienst voor administratieve controle van het Instituut.

Art. 26.§ 1. Aan de in artikel 25 bedoelde verklaring op erewoord, wordt het aanslagbiljet van de personenbelasting met betrekking tot het aanslagjaar vóór het jaar waarin de verklaring op erewoord is ingediend, toegevoegd, of, bij gebreke hieraan, het laatste aanslagbiljet. § 2. Indien de verklaring op erewoord wordt ondertekend door een gepensioneerde, een weduwnaar of weduwe, of door een werkloze, wordt die bovendien aangevuld met hetzij het strookje van de assignatie of overschrijving, hetzij het uittreksel uit de bank- of postchequerekening, hetzij een afschrift van een van die documenten die betrekking hebben op het maandelijks bedrag van het pensioen, van de rente of van de tegemoetkoming, met betrekking tot de maand waarin de verklaring op erewoord is ondertekend of de maand die hieraan voorafgaat.

Als de betrokkene contant wordt betaald, wordt bij de verklaring op erewoord een getuigschrift gevoegd dat is uitgereikt door degene die het pensioen, de rente of de tegemoetkoming verschuldigd is. Dat getuigschrift vermeldt tevens de identificatie van de rechthebbende. § 3. Indien deze documenten het niet mogelijk maken het belastbaar brutobedrag van de inkomsten vast te stellen, worden ze aangevuld met of vervangen door een geloofwaardig stuk waaruit dat bedrag blijkt.

Als de betrokken verzekeringsinstelling de geloofwaardigheid van het door de voornoemde persoon overgelegde document in twijfel trekt, maakt ze dit document over aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut. Deze laatste beslist over de geloofwaardigheid en deelt deze beslissing mee aan de verzekeringsinstelling binnen de veertien dagen na de ontvangst van de aanvraag. § 4. De bovenbedoelde verplichtingen zijn eveneens van toepassing op elk lid van het gezin. Indien een van hen niet is vermeld op het aanslagbiljet van bovenbedoelde rechthebbende, dan voegt hij aan de verklaring op erewoord het aanslagbiljet toe waarover hijzelf beschikt, met betrekking tot het aanslagjaar vóór het jaar waarin de verklaring op erewoord is ingediend of, bij gebreke hieraan, het laatste aanslagbiljet waarover hij beschikt.

Art. 27.De verzekeringsinstelling mag het recht op de verhoogde tegemoetkoming niet toekennen vooraleer te hebben nagegaan of de gezinsinkomens van de in afdeling I bedoelde rechthebbenden beantwoorden aan de bepalingen van dit hoofdstuk.

Die controle gebeurt rekening houdende met het grensbedrag van het inkomen dat overeenstemt met de maand die vermeld is op het strookje van de assignatie of overschrijving, op het uittreksel van de bankrekening of postchequerekening of op het afschrift van één van die documenten. De verzekeringsinstellingen houden rekening met alle andere nuttige informatie die eveneens in hun bezit is.

Art. 28.De verzekeringsinstelling houdt op elk ogenblik rekening met elke wijziging in de samenstelling van het betrokken gezin, en met elk verlies van hoedanigheid die ten grondslag ligt aan het verlenen van de verhoogde tegemoetkoming. De rechthebbende is eveneens verplicht om zijn verzekeringsinstelling binnen de drie maanden het verlies van de hoedanigheid mee te delen die toelaat de verhoogde tegemoetkoming te verlenen. Afdeling VI. - Opening van het recht

Art. 29.Indien hij de voorwaarden vervult, vastgesteld in dit hoofdstuk, dan heeft de rechthebbende, bedoeld in afdeling I, voor zichzelf en voor de leden van zijn gezin dat is samengesteld conform de bepalingen van afdeling III van dit hoofdstuk, de verhoogde tegemoetkoming vanaf de dag waarop de verklaring op erewoord, bedoeld in artikel 25, is ingediend bij de verzekeringsinstelling en dit tot 31 december van het derde jaar dat volgt op dat waarin de verklaring werd ingediend.

Evenwel, indien de voormelde verklaring op erewoord is ingediend binnen de drie maanden vanaf de dag waarop de gerechtigde daadwerkelijk de hoedanigheid verwerft van gepensioneerde, weduwnaar of weduwe, invalide, wees of persoon met een handicap, wordt de verhoogde tegemoetkoming toegekend vanaf die dag.

Zo ook wordt, indien die verklaring op erewoord is ingediend binnen de drie maanden vanaf de dag waarop hij beantwoordt aan de voorwaarden zoals vastgesteld in dit hoofdstuk met betrekking tot zijn hoedanigheid, zijn leeftijd en/of de werkloosheidsperiode, de verhoogde tegemoetkoming vanaf die dag toegekend aan de gecontroleerde werkloze of aan de resident.

Het kind bedoeld in artikel 37, § 19, 5° van de wet heeft recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, mits aan alle reglementaire voorwaarden is voldaan, vanaf de datum waarop zijn ongeschiktheid is erkend indien de bovenbedoelde verklaring op erewoord, die door hem of door zijn wettelijke vertegenwoordiger is ondertekend, is ingediend binnen de drie maanden na de kennisgeving van de vaststelling van lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %. Dit recht wordt geopend voor het voornoemde kind, zijn echtgenoot of levenspartner evenals voor hun personen ten laste.

Art. 30.Indien tijdens de periode van opening van recht zoals bepaald in artikel 29, de hoedanigheid die aan de basis ligt van de verhoogde tegemoetkoming werd verloren of indien de samenstelling van het betrokken gezin dermate is gewijzigd dat de inkomens van dit gezin gelijk zijn aan of hoger liggen dan de inkomensgrens zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 17, dan wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming, in afwijking van het bovenbedoelde artikel 29, geopend tot 31 december van het jaar waarin de hoedanigheid is verloren of waarin de wijziging zich heeft voorgedaan voor zover echter die gebeurtenis plaatsvindt binnen de drie eerste kwartalen van het betrokken jaar. Indien één van die twee gebeurtenissen voorvalt in de loop van het vierde kwartaal, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming toegekend tot 31 december van het jaar dat volgt op deze gebeurtenis, onverminderd de gevolgen van de eerste systematische controle die geschiedt overeenkomstig artikel 32 en volgende.

Art. 31.In afwijking van de bepalingen van afdeling III van hoofdstuk II en de artikelen 25 en 29, behoudt de weduwnaar of weduwe, die op het ogenblik van overlijden van de echtgenoot de verhoogde tegemoetkoming genoot in de hoedanigheid van persoon ten laste van die echtgenoot, dit recht tot het einde van het tweede kwartaal volgend op dat van het voormelde overlijden.

Na verloop van deze periode wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming verder toegekend rekening houdende met de algemene voorwaarden bedoeld in dit hoofdstuk. Afdeling VII. - Behoud van het recht

Art. 32.De Dienst voor administratieve controle van het Instituut bezorgt de belastingadministratie de lijst met personen, aan wie het genot op de verhoogde tegemoetkoming werd verleend. De identiteit en het identificatienummer van de sociale zekerheid van die personen en van hun gezinsleden worden elk jaar door de verzekeringsinstellingen verstrekt aan de Dienst voor administratieve controle, volgens de modaliteiten vastgesteld door deze laatste.

De belastingadministratie meldt aan de Dienst voor administratieve controle of de voormelde personen al dan niet belastingplichtig zijn; in de eerste veronderstelling, vermeldt zij het bedrag van het gezinsinkomen. Die informatie wordt verstrekt naargelang het ten kohiere brengen en in elk geval, vóór 31 juli van het derde jaar volgend op het jaar waarin de verklaring op erewoord is ingediend.

De eerste systematische controle slaat op het eerste jaar waarover de rechthebbende gedurende gans dat jaar de hoedanigheid bezat die aan de basis lag van de verhoogde tegemoetkoming.

Art. 33.Binnen de drie maanden na ontvangst van de voormelde informatie deelt de Dienst voor administratieve controle deze mee aan de verzekeringsinstellingen. Op basis van die informatie onderzoekt de betrokken verzekeringsinstelling of de rechthebbenden al dan niet recht hebben op het genot van de verhoogde tegemoetkoming tijdens het jaar waarop de voornoemde informatie betrekking heeft. De inkomensgrens die in aanmerking moet worden genomen bestaat uit het rekenkundig gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen die zijn vastgesteld in de loop van dat jaar, rekening houdende met de basisinkomensgrens, bepaald in artikel 17.

Art. 34.§ 1. Indien uit het onderzoek van de voornoemde informatie blijkt dat de rechthebbende recht had op de verhoogde tegemoetkoming voor het jaar waarop die informatie betrekking heeft, wordt het recht op de verhoogde tegemoetkoming verlengd voor een nieuwe periode van een kalenderjaar. Tijdens die periode zijn echter de bepalingen van artikel 30 van toepassing. § 2. Indien uit het onderzoek van de bovenbedoelde informatie blijkt dat de rechthebbende geen recht had op de verhoogde tegemoetkoming voor het jaar waarop die informatie betrekking heeft, vervalt het recht op de verhoogde tegemoetkoming op 31 december van de initiële periode van opening van het recht, ongeacht het tijdstip waarop de dienst voor administratieve controle die informatie aan de verzekeringsinstelling heeft bezorgd.

Het recht kan wel worden behouden voor een nieuwe periode van een kalenderjaar indien de betrokken rechthebbende door alle rechtsmiddelen aantoont dat op de dag van de intrekking van de verhoogde tegemoetkoming, het jaarlijks belastbare brutobedrag van zijn gezin lager ligt dan de inkomensgrens die op dat ogenblik van toepassing is. Gedurende elk van die periodes van verlenging van het recht, zijn de bepalingen van artikel 30 van toepassing.

Art. 35.Binnen de drie maanden volgend op zijn beslissing, brengt de verzekeringsinstelling de dienst voor administratieve controle op de hoogte van deze beslissing.

Art. 36.De informatie bedoeld in artikel 32 wordt elk jaar vernieuwd.

Het genot van de verhoogde tegemoetkoming wordt, naargelang het geval, behouden of ingetrokken onder de voorwaarden van artikel 34. Indien het recht, bij toepassing van die bepalingen, niet kan worden verlengd, vervalt het op 31 december van het lopende jaar.

Art. 37.In afwijking op de bepalingen van artikel 29, wordt, indien het recht op de verhoogde tegemoetkoming is geopend op basis van een verklaring op erewoord die werd ingevuld met valse of onvolledige gegevens, dit recht ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf de datum van opening van het recht. Enkel in dit geval worden de ten onrechte uitgekeerde verstrekkingen teruggevorderd. HOOFDSTUK IV. - Recht op het omnio-statuut toegekend aan een gezin dat zich in een bepaalde financiële situatie bevindt, na een inkomensonderzoek door de verzekeringsinstellingen Afdeling I. - Toepasselijk grensbedrag

Art. 38.Het gezin waarvan het jaarlijks belastbaar bruto-inkomen het grensbedrag niet bereikt, dat is vastgesteld op 11.763,02 euro, verhoogd met 2.177,65 euro per gezinslid dat niet de rechthebbende is die de aanvraag, bedoeld in artikel 44 heeft ingediend, geniet het OMNIO-statuut als het voldoet aan de voorwaarden voorzien in dit besluit.

Art. 39.De bedragen, bedoeld in artikel 38, zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996=100) en worden op dezelfde wijze als voor de pensioenen aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen. Wanneer het mechanisme dat is vastgesteld in artikel 5 of 72 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt toegepast, kunnen de voormelde bedragen eveneens op dezelfde manier als voor de pensioenen worden aangepast aan de welvaart. Afdeling II. - Het begrip gezin

Art. 40.Het gezin is samengesteld ofwel uit een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel uit twee of meer personen die gewoonlijk eenzelfde woonplaats delen en er in gemeenschap leven. De samenstelling van het gezin wordt vastgesteld op 1 januari van het jaar waarvoor de toekenning van het OMNIO-statuut wordt onderzocht, op basis van de gegevens die in het Rijksregister van de natuurlijke personen aanwezig zijn. Er wordt echter rekening gehouden met de wijziging die in de samenstelling van het gezin is opgetreden in de loop van het voormelde jaar indien dit te wijten is aan de toevoeging aan het gezin van een persoon, jonger dan 16 jaar, voor wie voor de eerste maal de inschrijving in het Rijksregister wordt gevraagd.

Art. 41.In afwijking van de bepalingen van artikel 40 wordt de persoon die in een gemeenschap leeft, beschouwd als een persoon die gewoonlijk alleen leeft en die op zichzelf een gezin vormt. Hiermee wordt de rechthebbende beoogd die zijn hoofdverblijfplaats heeft in een rustoord voor bejaarden, een rust- en verzorgingstehuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis, een initiatief voor beschut wonen, een psychiatrisch ziekenhuis, een centrum voor sociaal verweer, een gevangenis of in een kloostergemeenschap. Dit feit wordt vastgesteld aan de hand van elk document in het dossier van de betrokkene of elk bewijselement dat door de betrokkene wordt aangevoerd.

Evenwel, als de voormelde persoon dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als zijn echtgenoot of levenspartner in de zin van artikel 4, of hun personen ten laste, vormt hij een gezin met die personen. In dat geval wordt de hoedanigheid van levenspartner vastgesteld door de ondertekening van de verklaring op erewoord overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage II of overeenkomstig de afwijkende modellen toegestaan door de Dienst voor Administratieve Controle van het Instituut.

Art. 42.§ 1er. De persoon die zich vanwege zijn gezondheidstoestand in een afhankelijkheidssituatie bevindt of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan ervoor kiezen om op zichzelf een gezin te vormen. De keuze die is gemaakt in het kader van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, dient dezelfde te zijn als de keuze die de voormelde persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger heeft gemaakt in het kader van de maximumfactuur. Het bewijsstuk van die keuze wordt bewaard door de verzekeringsinstelling in het dossier van de betrokken persoon.

Indien die persoon echter dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als zijn echtgenoot of levenspartner in de zin van artikel 4 of hun personen ten laste, vormt hij een gezin met die personen. In dit geval moet de verklaring op erewoord, bedoeld in artikel 44, worden ingediend bij de verzekeringsinstelling die het dossier beheert. § 2. Bevindt zich vanwege zijn gezondheidstoestand in een afhankelijkheidssituatie, de rechthebbende die zich in een van de hierna vermelde situaties bevindt : a) hij heeft tijdens het kalenderjaar dat voorafging aan het jaar waarvoor het recht op het OMNIO-statuut is onderzocht, de instemming van de adviserend geneesheer gekregen voor een periode van minstens drie maanden voor een verpleegkundige verzorging die aanleiding gaf tot de betaling van de forfaitaire honoraria, de zogenaamde forfaits B, bedoeld in artikel 8, § 1 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen;de periode waarin hij zich in de situatie, bedoeld in het hierna vermelde punt b), bevindt, wordt eveneens in aanmerking genomen voor de vaststelling van de periode van drie maanden; b) hij heeft tijdens het kalenderjaar dat voorafging aan het jaar waarvoor het recht op het OMNIO-statuut is onderzocht, het akkoord van de adviserend geneesheer gekregen voor een periode van minstens drie maanden voor een verpleegkundige verzorging die aanleiding gaf tot de betaling van de forfaitaire honoraria, de zogenaamde forfaits C, bedoeld in artikel 8, § 1 van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen;de periode waarin hij zich in een situatie, bedoeld in het voormelde punt a), bevindt, wordt eveneens in aanmerking genomen voor de vaststelling van de periode van drie maanden; c) hij heeft tijdens het kalenderjaar dat voorafging aan het jaar waarvoor het recht op het OMNIO-statuut is onderzocht, het akkoord van de adviserend geneesheer gekregen voor een periode van minstens zes maanden voor een kinesitherapiebehandeling, bedoeld in artikel 7, § 1, 2° van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen of een fysiotherapiebehandeling, bedoeld in artikel 22, II, van diezelfde nomenclatuur, die een vermindering van het persoonlijk aandeel mogelijk maakt, tengevolge van het derde lid, c), van artikel 7 van het koninklijk besluit van 23 maart 1982 tot vaststelling van het persoonlijk aandeel van de rechthebbenden of van de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in het honorarium voor bepaalde verstrekkingen;d) hij vervult de medische voorwaarden, die de toekenning van de integratietegemoetkoming krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, mogelijk maken voor de persoon met een handicap waarvan de graad van zelfredzaamheid is vastgesteld op ten minste 12 punten;e) hij vervult de medische voorwaarden, die de toekenning van de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, mogelijk maken voor de persoon met een handicap waarvan de graad van zelfredzaamheid is vastgesteld op ten minste 12 punten;f) hij vervult de medische voorwaarden, die de toekenning van een tegemoetkoming voor hulp van derden mogelijk maken krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen;g) hij geniet uitkeringen als gerechtigde met gezinslast op basis van de erkenning van de behoefte aan andermans hulp, in de situatie bedoeld in artikel 215bis, § 3, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996;h) hij geniet de forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden bedoeld in artikel 215bis, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996, en in artikel 12 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;i) hij werd opgenomen in een ziekenhuis voor een totale duur van minstens 120 dagen die bereikt werd in een referentieperiode die bestaat uit de twee kalenderjaren die voorafgaan aan het jaar waarvoor het recht op het OMNIO-statuut is onderzocht, of hij is ten minste zesmaal opgenomen in een ziekenhuis gedurende diezelfde referentieperiode;in dit laatste geval worden ook de dagen in aanmerking genomen waarvoor de bedragen zijn toegekend, die zijn vastgesteld in artikel 4, §§ 4, 5, of 6 van de nationale overeenkomst van 24 januari 1996 tussen de verplegingsinrichtingen en de verzekeringsinstellingen, de dagen waarvoor het bedrag per opnamedag is verschuldigd in geval van een opname in een chirurgisch dagziekenhuis tijdens welke een verstrekking wordt verricht die is opgenomen in bijlage 3, 6 (lijst A) van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen, alsook de dagen waarvoor de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in de kostprijs van de dialyse, bedoeld in het koninklijk besluit van 23 juni 2003 tot uitvoering van artikel 71bis, §§ 1 en 2 van de voormelde gecoördineerde wet, is toegekend; j) hij is geplaatst in een gezin in het kader van een gereglementeerde vorm van gezinsplaatsing. Afdeling III. - Het in aanmerking genomen inkomen

Art. 43.Om na te gaan of het inkomen van het betrokken gezin voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in dit hoofdstuk, wordt het bruto belastbaar inkomen van het gezin in aanmerking genomen zoals dat samengesteld is overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk.

Het recht op het OMNIO-statuut wordt toegekend op voorwaarde dat het gezin bewijst dat het tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan dat waarin de verklaring op erewoord werd ondertekend, conform het model dat is opgenomen in de bijlage IV of conform de afwijkende modellen toegestaan door de Dienst voor Administratieve Controle van het Instituut, over inkomens beschikt die lager waren dan het rekenkundig gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen, vastgesteld gedurende het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van ondertekening van de verklaring op eer, rekening houdend met het basisgrensbedrag, vastgesteld in artikel 38.

De inkomens, bedoeld in artikel 24, § 1, tweede tot derde lid en § 2, worden hiertoe in aanmerking genomen. Afdeling IV. - Verklaring op erewoord

Art. 44.Om vast te stellen of het gezin waarvan hij deel uitmaakt aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden voldoet, dient een van de gezinsleden een aanvraag in bij zijn verzekeringsinstelling en ondertekenen al de gezinsleden een verklaring op erewoord die overeenstemt met het model opgenomen in bijlage IV of met de afwijkende modellen modellen die zijn toegestaan door de Dienst voor Administratieve Controle.

De Dienst voor Administratieve Controle kan wijzigingen aanbrengen aan de modellen opgenomen in bijlagen I tot en met IV.

Art. 45.§ 1. Bij de verklaring op erewoord wordt het aanslagbiljet gevoegd van de personenbelasting betreffende het aanslagjaar dat voorafgaat aan het jaar van de indiening van de verklaring op eer of, bij gebreke hieraan, het laatste aanslagbiljet. § 2. Bij de verklaring op erewoord worden bovendien alle bewijsdocumenten gevoegd zoals loonbriefjes, of enig ander bewijskrachtig document, waarmee het maandelijks bedrag van de betrokken inkomens kan worden vastgesteld voor elk van de zes laatste maanden van het jaar dat voorafgaat aan dat waarin de voormelde verklaring op erewoord met alle bewijsdocumenten wordt ingediend, of, indien het bedrag per maand niet kan worden vastgesteld, het globale bedrag van de inkomens van diezelfde periode.

Indien men aan de hand van die documenten niet het belastbare brutobedrag kan bepalen van de betrokken inkomens, moeten ze worden aangevuld of vervangen door een geloofwaardig document dat dit bedrag aantoont. Als de betrokken verzekeringsinstelling de geloofwaardigheid van het door de voornoemde persoon overgelegde document in twijfel trekt, maakt ze dit document over aan de Dienst voor administratieve controle van het Instituut. Deze laatste beslist over de geloofwaardigheid en deelt deze beslissing mee aan de verzekeringsinstelling binnen de veertien dagen na de ontvangst van de aanvraag.

Als de betrokkene contant wordt betaald, zal er aan de verklaring op eer een attest van de schuldenaar van de betrokken som moeten worden toegevoegd. Dat attest moet ook de identificatie van de rechthebbende vermelden. § 3. De voormelde verplichtingen zijn tevens op elk gezinslid van toepassing. Als een van die gezinsleden niet wordt vermeld op het aanslagbiljet van de voormelde rechthebbende, voegt hij bij de verklaring op eer het aanslagbiljet betreffende het aanslagjaar dat voorafgaat aan het jaar van de indiening van de verklaring op eer of, bij gebreke hieraan, het laatste aanslagbiljet waarover hij beschikt. § 4. Elk gezinslid verbindt zich ertoe, om elk nieuw aanslagbiljet onmiddellijk over te maken aan de verzekeringsinstelling.

Art. 46.De verzekeringsinstelling waarbij de verklaring op eer werd ingediend samen met de bewijsdocumenten die zijn bedoeld in artikel 45, wordt beschouwd als de verzekeringsinstelling waarbij de aanvraag werd ingediend. Die verzekeringsinstelling is de beheerder van de aanvraag. Zij verleent het recht op het OMNIO-statuut nadat zij heeft nagegaan of de inkomens van het betrokken gezin voldoen aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.

Die controle moet gebeuren op basis van het rekenkundig gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen, vastgesteld gedurende het jaar dat voorafgaat aan het jaar van ondertekening van de verklaring op eer. De verzekeringsinstelling houdt rekening met alle andere nuttige informatie waarover zij eveneens beschikt.

Art. 47.De verzekeringsinstelling houdt op elk ogenblik rekening met elke wijziging in de samenstelling van het betrokken gezin. Afdeling V. - Opening van het recht

Art. 48.§ 1 Indien het voldoet aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden, verkrijgt het gezin dat is samengesteld overeenkomstig de bepalingen van afdeling II van dit hoofdstuk, voor alle gezinsleden het OMNIO-statuut vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de voormelde verklaring op eer werd ingediend bij de verzekeringsinstelling, en dit tot 31 december van het jaar volgend op het jaar van die indiening. § 2. Indien evenwel blijkt uit de informatie die overgemaakt wordt volgens de modaliteiten voorzien in artikel 50 en die slaat op de inkomens van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van ondertekening van de voormelde verklaring op eer, dat het gezin geen recht had op het OMNIO-statuut, dan wordt dit recht ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf de opening ervan en worden de verstrekkingen die ten onrechte werden verleend, teruggevorderd, behalve in behartigenswaardige gevallen, omschreven en vastgesteld volgens de procedure bepaald door de Minister, op advies van het verzekeringscomité van het instituut. Het gezin mag geen nieuwe verklaring op eer als bedoeld in artikel 44 indienen gedurende een volledig kalenderjaar na dat waarin de informatie, bedoeld in het eerste lid, werd overgemaakt, behoudens in behartigenswaardige gevallen, omschreven en vastgesteld volgens de procedure bepaald door de Minister, op advies van het verzekeringscomité van het instituut.

Art. 49.Indien, gedurende het tijdvak van opening van recht, dat is bedoeld in artikel 48, § 1, de samenstelling van het betrokken gezin zodanig wijzigt dat de inkomens van dat gezin evenveel of meer bedragen dan het grensbedrag dat is bedoeld in artikel 38, gaat het recht op het OMNIO-statuut, in afwijking van artikel 48, § 1, in tot 31 december van het jaar van de voormelde wijziging indien die gebeurtenis plaatsvindt tijdens de drie eerste kwartalen van het betrokken jaar. Als die wijziging plaatsvindt tijdens het vierde kwartaal, wordt het OMNIO-statuut toegekend tot 31 december van het daaropvolgende jaar, onverminderd de gevolgen van de eerste systematische controle, bedoeld in artikel 48, § 2.

Indien de verzekeringsinstelling tijdens het tweede jaar van het in artikel 48, § 1, bedoelde tijdvak van opening van recht, op basis van elementen die nader zijn omschreven door de minister op advies van het Verzekeringscomité van het instituut, of op basis van het laatste aanslagbiljet, dat door de gezinsleden werd overgemaakt, vaststelt dat de inkomens van het betrokken gezin zodanig evolueren, dat het grensbedrag, bedoeld in artikel 38, overschreden zou kunnen worden, moeten de gezinsleden, die worden gecontacteerd door de verzekeringsinstelling, een nieuwe verklaring op eer ondertekenen die overeenstemt met het model opgenomen in bijlage IV, waarin de inkomens worden vermeld betreffende het jaar voorafgaand aan het jaar waarin deze wordt ingediend. De bewijsdocumenten die zijn bedoeld in artikel 45 worden toegevoegd aan de verklaring op eer. Indien uit die informatie blijkt dat de belastbare jaarlijkse bruto-inkomens van het gezin evenveel of meer bedragen dan het grensbedrag dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 38, wordt het recht behouden tot 31 december van het lopende kalenderjaar.

Ingeval de leden van het betrokken gezin bij verschillende verzekeringsinstellingen zijn aangesloten of ingeschreven, worden de praktische modaliteiten betreffende de aanduiding van de verzekeringsinstelling die het dossier beheert, alsook de praktische modaliteiten van gegevensuitwisseling tussen de verzekeringsinstellingen, bepaald door de Dienst voor administratieve controle. Afdeling VI. - Behoud van het recht

Art. 50.De Dienst voor administratieve controle van het instituut bezorgt de belastingadministratie de lijst van de personen aan wie het OMNIO-statuut werd toegekend. De identiteit en het identificatienummer van de sociale zekerheid van deze personen alsmede van hun gezinsleden worden haar elk jaar verstrekt door de verzekeringsinstellingen, volgens de modaliteiten die vastgesteld worden door de Dienst voor administratieve controle.

De belastingadministratie meldt de Dienst voor administratieve controle of de bovenbedoelde personen al dan niet belastingplichtig zijn; in de eerste veronderstelling vermeldt ze het bedrag van het gezinsinkomen. Die informatie wordt verstrekt naargelang het ten kohiere brengen en in ieder geval vóór 31 juli van het eerste jaar na dat waarin de verklaring op eer is ingediend.

Art. 51.Binnen drie maanden na de ontvangst van de bovenbedoelde informatie, geeft de Dienst voor administratieve controle de verzekeringsinstellingen kennis van die informatie. Op basis van die inlichtingen onderzoekt de verzekeringsinstelling of het betrokken gezin al dan niet recht had op het genot van het OMNIO-statuut gedurende het jaar waarop de voormelde inlichtingen betrekking hebben.

Het inkomensgrensbedrag dat in aanmerking moet worden genomen, bestaat uit het rekenkundig gemiddelde van de twaalf maandelijkse grensbedragen die in de loop van dat jaar zijn vastgesteld rekening houdende met het in artikel 38 vastgestelde basisgrensbedrag.

De eerste systematische controle slaat op de inkomens van het jaar van indiening van de verklaring op eer, bedoeld in artikel 44.

Art. 52.§ 1. Als uit het onderzoek van bovenbedoelde inlichtingen blijkt dat het gezin recht had op het OMNIO-statuut voor het jaar waarop de voormelde inlichtingen betrekking hebben, wordt dat recht verlengd voor een nieuwe periode van één kalenderjaar. Tijdens die periode zijn evenwel de bepalingen van artikel 49, eerste lid, van toepassing. § 2. Als uit het onderzoek van bovenbedoelde inlichtingen blijkt dat het gezin geen recht had op het OMNIO-statuut voor het jaar waarop de voormelde inlichtingen betrekking hebben, vervalt dat recht op 31 december van het jaar waarin dit werd vastgesteld, ongeacht het tijdstip waarop de Dienst voor administratieve controle die inlichtingen meedeelt aan de verzekeringsinstelling.

Het recht kan evenwel worden behouden voor een nieuwe periode van één kalenderjaar wanneer het betrokken gezin door alle rechtsmiddelen aantoont dat het belastbare bruto jaarbedrag van het gezin op de datum van het ontnemen van de verhoogde tegemoetkoming, lager ligt dan het inkomensplafond dat op dat ogenblik toepasselijk is. Tijdens elk van die periodes van verlenging van het recht zijn de bepalingen van artikel 49, eerste lid, van toepassing. Als het recht wordt ingetrokken ten gevolge van de bovenvermelde controle zonder dat er een wijziging was in de samenstelling van het gezin, kan het gezin nochtans geen nieuwe verklaring op eer, bedoeld in artikel 44, indienen tijdens een volledig kalenderjaar dat volgt op het laatste jaar van toekenning van het OMNIO-statuut, behalve in behartigenswaardige gevallen, omschreven en vastgesteld volgens de procedure bepaald door de Minister, op advies van het Verzekeringscomité van het Instituut.

Art. 53.Binnen drie maanden na haar beslissing, deelt de verzekeringsinstelling deze mee aan de Dienst voor administratieve controle.

Art. 54.De in artikel 50 bedoelde informatie wordt elk jaar hernieuwd. Het genot van het OMNIO-statuut wordt, naargelang van het geval, behouden of ingetrokken onder de in artikel 52 gestelde voorwaarden. Als het recht overeenkomstig die bepalingen niet kan worden verlengd, vervalt het op 31 december van het lopende jaar. HOOFDSTUK V. - Rechthebbenden van de regeling voor de zelfstandigen

Art. 55.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de rechthebbenden die zijn bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 december 1997 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, tot de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen wordt verruimd. HOOFDSTUK VI. - Mededelingen van de gegevens die toegankelijk zijn via het netwerk van de kruispuntbank van de sociale zekerheid

Art. 56.§ 1. Onverminderd artikel 11 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, dient de verzekeringsinstelling in alle gevallen waarin een door dit besluit bedoelde persoon gegevens dient te verschaffen aan zijn verzekeringsinstelling om het recht op de verhoogde tegemoetkoming te genieten, deze gegevens uitsluitend bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid op te vragen wanneer ze toegankelijk zijn via het netwerk bedoeld in artikel 2, 9°, van de voornoemde wet. § 2. De verzekeringsinstellingen zijn ertoe gehouden rekening te houden met de gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen. § 3. De Dienst voor Administratieve Controle van de instelling stelt, in overeenstemming met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, periodiek de lijst op van de toegankelijke gegevens bedoeld in § 1 die niet meer door de betrokken persoon moeten worden overgelegd. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Art. 57.§ 1. De artikelen 198 tot 202 van de programmawet (I) van 27 december 2006 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2007. § 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2007 voor de aanvragen die vanaf die datum worden ingediend.

Art. 58.Het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke bedoeld zijn in artikel 37, § 1 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt opgeheven. De echtgenoten of levenspartners van de rechthebbenden bedoeld in artikel 7 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 augustus 1997 die op 31 maart 2007 de verhoogde tegemoetkoming genieten, verkrijgen dat recht automatisch op 1 april 2007.

Ook de echtgenoten of levenspartners van de rechthebbenden die op 31 maart de verhoogde tegemoetkoming genieten overeenkomstig artikel 6 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en waarbij er rekening is gehouden met hun inkomens om dat recht op de verhoogde tegemoetkoming te bepalen, verkrijgen dat recht vanaf 1 april 2007 zonder dat zij enige administratieve stappen moeten ondernemen.

Art. 59.§ 1. De persoon, bedoeld in artikel 11, § 1, van het voornoemde koninklijk besluit van 8 augustus 1997, die op 30 juni 1997 de verhoogde tegemoetkoming genoot zonder dat rekening werd gehouden met het inkomen van de persoon die op dat ogenblik zijn levenspartner was, behoudt dit recht op verhoogde tegemoetkoming zonder dat rekening wordt gehouden met het inkomen van deze levenspartner inzoverre er geen wijziging opgetreden is in de samenstelling van zijn gezin.

Dit recht wordt aan deze levenspartner toegekend indien de verklaring op eer, bedoeld in artikel 25, bij de verzekeringsinstelling werd ingediend en indien de voorwaarden vervuld worden die voorzien zijn in hoofdstuk III. § 2. De gerechtigden die op 30 juni 1997 de verhoogde tegemoetkoming genoten en die op die datum de leeftijd van vijfenzeventig jaar hadden bereikt, behouden het recht op de verhoogde tegemoetkoming onder de op die datum geldende voorwaarden.

Art. 60.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 april 2007 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, §§ 1 en 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en tot invoering van het OMNIO-statuut.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^