gepubliceerd op 13 mei 2003
Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en de werking van de Federale Commissie « Rechten van de Patiënt » ingesteld bij artikel 16 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
1 APRIL 2003. - Koninklijk besluit tot regeling van de samenstelling en de werking van de Federale Commissie « Rechten van de Patiënt » ingesteld bij artikel 16 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, inzonderheid op artikel 16;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 januari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 1 april 2003;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt op 26 september 2002 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd;
Dat deze wet stelt dat bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu een Federale commissie « Rechten van de patiënt » wordt opgericht (artikel 16);
Dat deze Commissie enerzijds als taak heeft de patiëntenrechten op te volgen, te evalueren, de Minister daaromtrent te adviseren en de specifieke ombudsfuncties die zullen worden opgericht, te evalueren en eventuele klachten omtrent hun werking te behandelen;
Dat deze Commissie in het bijzonder advies dient te verstrekken over een aantal uitvoeringsbesluiten van de patiëntenrechtenwet (artikel 3 en artikel 17 waardoor artikel 17novies in de ziekenhuiswet wordt ingevoegd);
Dat bij deze Commissie daarnaast een ombudsdienst wordt opgericht die tot op het ogenblik dat specifieke ombudsfuncties zullen worden opgericht, patiëntenklachten zal behandelen;
Dat opdat deze Commissie en deze ombudsdient de hen toevertrouwde taken zouden kunnen uitoefenen en opdat de patiëntenrechtenwet binnen de kortst mogelijke termijn zou kunnen worden uitgevoerd, het noodzakelijk is dat bij koninklijk besluit nadere regelen worden bepaald inzake de samenstelling en werking van de Commissie;
Dat het dan ook dringend geboden is dat overgegaan wordt tot het bepalen van deze nadere regelen zodat de Commissie van bij het begin van het van kracht zijn van de patiëntenrechten haar taken kan waarnemen;
Dat dit des te meer het geval is voor de ombudsdienst gelet op het feit dat er op heden bij wet nog geen regels zijn vastgelegd omtrent specifieke ombudsfuncties waarbij patiënten terecht kunnen met hun klachten omtrent schendingen van de patiëntenrechten;
Gelet op het advies nr. 34.919/3 van de Raad van State, gegeven op 20 februari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecöordineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - De samenstelling
Artikel 1.§ 1. De Federale Commissie « Rechten van de Patiënt », hierna « Commissie » genoemd, bedoeld in artikel 16 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, hierna « patiëntenrechtenwet » genoemd, is samengesteld uit : 1° een voorzitter en een plaatsvervanger;2° 4 werkende en 4 plaatsvervangende leden die de patiënten vertegenwoordigen;3° 4 werkende en 4 plaatsvervangende leden die de beroepsbeoefenaars vertegenwoordigen;4° 4 werkende en 4 plaatsvervangende leden die de ziekenhuizen vertegenwoordigen;5° 4 werkende en 4 plaatsvervangende leden die de verzekeringsinstellingen vertegenwoordigen.Bedoelde leden moeten betrokken zijn bij de belangenverdediging door de verzekeringsinstellingen verstrekt aan hun aangesloten leden. § 2. De Voorzitter, zijn plaatsvervanger en de leden van de Commissie worden door Ons benoemd op voorstel van de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid. § 3. De Commissie telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden, met dien verstande dat de voorzitter en zijn plaatsvervanger verplicht tweetalig zijn. Bovendien wordt de vertegenwoordiging van het Duitse taalgebied en van het taalgebied Brussel-Hoofdstad, verzekerd.
Ten hoogste twee derden van de leden van de Commissie zijn van hetzelfde geslacht. § 4. De leden worden benoemd voor een duur van vier jaar en het mandaat is maximaal tweemaal hernieuwbaar.
Bij overlijden of ontslag van een lid, of indien een lid niet langer aan de benoemingsvoorwaarden voldoet tijdens de duurtijd van het mandaat, wordt in de vervanging ervan voorzien.
Om de voortzetting van de werkzaamheden te verzekeren, zetten de leden, waarvan het mandaat ten einde loopt, hun ambt verder tot zij aldus vervangen worden. Indien dit niet mogelijk is, neemt de plaatsvervanger het mandaat waar totdat in de vervanging is voorzien. § 5. De werkzaamheden van de Commissie kunnen, in de hoedanigheid van waarnemer, worden bijgewoond door : 1° een ambtenaar van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, aangeduid door de Minister bevoegd voor de Volkgezondheid;2° een ambtenaar van de FOD Justitie aangeduid door de Minister die de Justitie onder zijn bevoegdheid heeft;3° een ambtenaar verbonden aan het secretariaat opgericht bij het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek;4° een ambtenaar van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering;5° een vertegenwoordiger van elke overheid bedoeld in de artikelen 128 en 130 van de Grondwet en twee vertegenwoordigers van de in uitvoering van artikel 135 van de Grondwet opgerichte Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 2.§ 1. Bij de Commissie wordt een bureau opgericht dat is samengesteld uit de voorzitter van de Commissie alsmede uit 4 leden waarvan elk van de in artikel 1, punt 2° tot en met 5°, categorieën van leden er één onder zijn leden aanduidt. § 2. Bedoeld bureau neemt het dagelijks bestuur van de Commissie waar en regelt haar werkzaamheden.
Het treft onder meer al de maatregelen die nodig zijn om de werkzaamheden van de Commissie voor te bereiden. HOOFDSTUK II. - De werking
Art. 3.Bij het uitvoeren van haar opdracht kan de Commissie een beroep doen op deskundigen evenals werkgroepen oprichten voor een welomschreven opdracht.
Art. 4.De Commissie richt jaarlijks een verslag over haar activiteiten zoals bedoeld in artikel 16, § 2, van de patiëntenrechtenwet aan de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid.
Art. 5.De Commissie legt in haar intern reglement nadere werkingsmodaliteiten vast, onder meer met betrekking tot het openbaar karakter van de zittingen en legt dit reglement ter goedkeuring voor aan de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid.
Art. 6.De Voorzitter en de leden van de Commissie hebben recht op : 1° presentiegelden waarvan het bedrag door Ons wordt bepaald;2° vergoedingen voor reiskosten overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;3° vergoedingen voor verblijfskosten overeenkomstig het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfskosten toegekend aan de leden van het personeel der Ministeries. De Voorzitter en de leden van de Commissie worden voor de vergoedingen bedoeld in 2° en 3° gelijkgesteld met ambtenaren die een graad bekleden behorende tot rang 15 tot en met 17. HOOFDSTUK III. - De ombudsdienst
Art. 7.§ 1. Bij de Commissie wordt een ombudsdienst ingericht waarvan de leiding wordt toevertrouwd aan twee ombudspersonen, de ene Nederlandstalig en de andere Franstalig, die op voordracht van de Commissie worden benoemd door de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid. § 2. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement op waarin de specifieke modaliteiten van de organisatie, werking en klachtenprocedure van de ombudsdienst worden vastgelegd.
Het reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.
Het reglement van de ombudsdienst ligt bij het secretariaat van de Commissie ter inzage van de patiënten, de beroepsbeoefenaars en iedere belangstellende. § 3. De Commissie draagt er zorg voor dat : 1° de ombudsdienst bekend wordt gemaakt bij het brede publiek en dat de dienst vlot bereikbaar is;2° de ombudspersonen de mogelijkheid hebben om ongehinderd in contact te treden met al wie bij een klacht betrokken is.
Art. 8.§ 1. De ombudspersonen dienen te beschikken over : 1° minstens een diploma van universitair hoger onderwijs;2° tenminste 5 jaar nuttige beroepservaring op medisch-sociaal gebied;3° een voldoende kennis van de andere landstalen. § 2. De ombudspersoon mag niet betrokken zijn geweest met de feiten en de perso(o)nen waarop de klacht betrekking heeft.
Hij is verplicht het beroepsgeheim te respecteren en een strikte neutraliteit en onpartijdigheid in acht te nemen.
Met het oog op het waarborgen van een onafhankelijke uitoefening van zijn opdracht, kan hij niet worden gesanctioneerd wegens daden die hij in het kader van de correcte uitoefening van die opdracht stelt.
Art. 9.De persoon die klacht neerlegt kan, daarin al dan niet bijgestaan door een vertrouwenspersoon, een schriftelijke klacht indienen bij de ombudsdienst.
Art. 10.§ 1. Bij onvangst wordt een klacht geregistreerd. § 2. Indien de klacht betrekking heeft op een tekortkoming in de naleving van de rechten van de patiënt waarvoor in uitvoering van artikel 11 van de patiëntenrechtenwet, een specifieke ombudsfunctie werd ingesteld, dan stuurt de ombudsdienst de klacht onverwijld naar deze ombudsfunctie door en deelt dit onverwijld schriftelijk mee aan de persoon die klacht neerlegt. § 3. Indien de klacht betrekking heeft op een tekortkoming in de naleving van de rechten van de patiënt waarvoor in uitvoering van artikel 11 van de patiëntenrechtenwet, geen specifieke ombudsfunctie werd ingesteld, dan behandelt de ombudsdienst de klacht zelf.
In dergelijke geval wordt aan de persoon die klacht neerlegt onverwijld een schriftelijke ontvangstmelding overgemaakt.
Bij elke klacht worden bijkomend volgende gegevens geregistreerd : 1° de identiteit van de persoon die de klacht neerlegt;2° de datum van ontvangst van de klacht;3° de aard en inhoud van de klacht;4° de datum van afhandeling van de klacht;5° het resultaat van de afhandeling van de klacht.
Art. 11.§ 1. Met het oog op het bereiken van een deskundige oplossing voor de klacht, oefent de ombudspersoon zijn bemiddelingsopdracht op een zorgvuldige wijze uit.
In het bijzonder kan de ombudspersoon, mits schriftelijke toestemming van de persoon die klacht neerlegt, het in artikel 9, § 2, van de patiëntenrechtenwet bedoelde recht op inzage in het patiëntendossier uitoefenen onder de in dat artikel bepaalde voorwaarden.
Art. 12.De ombudspersoon behandelt elke klacht met het oog op het bereiken van een oplossing binnen een redelijke termijn.
Art. 13.De persoonsgegevens verzameld in het kader van het onderzoek van de klacht mogen slechts bewaard worden gedurende de tijd nodig voor de behandeling ervan en het opstellen van het jaarverslag bedoeld in artikel 14.
Art. 14.§ 1. Jaarlijks wordt door de ombudsdienst een verslag opgesteld met een overzicht van het aantal ontvangen, doorverwezen en zelf behandelde klachten. Voor wat betreft deze laatste vermeldt het verslag ook het voorwerp ervan en het resultaat van het optreden tijdens het voorbije kalenderjaar.
Tevens kunnen moeilijkheden die de ombudspersonen ondervinden in de uitoefening van hun opdracht en eventuele aanbevelingen om daaraan te verhelpen, worden opgenomen.
Bovendien vermeldt het jaarverslag de aanbevelingen van de ombudspersonen met inbegrip van de aanbevelingen geformuleerd ter voorkoming van herhaling van ernstige tekortkomingen in de naleving van de rechten van de patiënt door één of meerdere beroepsbeoefenaars die tijdens de uitoefening van de opdracht werden vastgesteld en het gevolg dat eraan werd gegeven.
Voornoemde gegevens mogen geen betrekking hebben op een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd. § 2. Het in § 1 bedoelde jaarverslag wordt uiterlijk in de loop van de vierde maand van het daarop volgend kalenderjaar, overgemaakt aan de Commissie en de Ministers bevoegd voor de Volksgezondheid.
Art. 15.Onze Minister van Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 april 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER