Etaamb.openjustice.be
Decreet van 29 maart 2001
gepubliceerd op 14 april 2001

Decreet tot wijziging van de regelgeving betreffende het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch, psychologisch en sociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2001029172
pub.
14/04/2001
prom.
29/03/2001
ELI
eli/decreet/2001/03/29/2001029172/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 MAART 2001. - Decreet tot wijziging van de regelgeving betreffende het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch, psychologisch en sociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen wat volgt : HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Artikel 1.Artikel 14ter, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals ingevoegd door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 10 juni 1993 en vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994, wordt als volgt aangevuld : « 6° inzake de aanvullende opdracht, overeenkomstig artikel 45, § 2ter. »

Art. 2.Artikel 14quater, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 10 juni 1993 en vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994, wordt als volgt aangevuld : « 5° inzake de aanvullende opdracht, overeenkomstig artikel 45, § 2ter. »

Art. 3.Artikel 19 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, opgeheven door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 9 januari 1996, wordt opnieuw ingevoegd en luidt als volgt : «

Artikel 19.In afwijking van artikel 18 kan de minister, bij een met reden omklede beslissing, na uitputting van de lijst van kandidaten voor een tijdelijke aanstelling en vóór de toepassing van artikel 20 van dit besluit, overgaan tot de tijdelijke aanstelling van een persoon die voldoet aan alle voorwaarden die vermeld staan in artikel 18, uitgezonderd de voorwaarde bedoeld in punt 8 van deze bepaling.

Voor de toepassing van het eerste lid worden aangewezen, in volgorde van prioriteit, de personen die gerangschikt staan in de eerste groep bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 22 juli 1969 tot vaststelling van de regels voor de rangschikking van de kandidaten voor een tijdelijke aanstelling in het rijksonderwijs.

Het aantal dagen gepresteerd krachtens een aanstelling die gebeurde op grond van deze bepaling, zal in aanmerking genomen worden voor de rangschikking van kandidaten, opgesteld overeenkomstig voormeld koninklijk besluit van 22 juli 1969, zodra het personeelslid zich volgens de regels kandidaat heeft gesteld voor voornoemd ambt en in de regio waarbinnen hij genoot van een tijdelijke aanstelling krachtens deze bepaling.

Iedere aanstelling gedaan op grond van deze bepaling gebeurt voor een bepaalde duur met als uiterste termijn het einde van het schooljaar tijdens hetwelk deze periode aanving. »

Art. 4.In artikel 26bis van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd door het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 augustus 1992 en vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid : a) wordt een punt 3°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 3°bis de prioritaire tijdelijken, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd.»; b) wordt een punt 3°ter ingevoegd, luidend als volgt : « 3°ter de vast benoemde personeelsleden, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd.»; c) wordt punt 12° vervangen door de volgende bepaling : « 12° de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij uitoefenen en aanvullend geaffecteerd zijn in de inrichting.»; c) wordt een punt 13° toegevoegd, luidend als volgt : « 13° de personeelsleden die vast benoemd zijn in ambt dat zij uitoefenen en geaffecteerd of hun hoofdopdracht hebben in de inrichting.»; 2° § 2, tweede lid, 1°, wordt door de volgende bepaling vervangen : « 1° de toewijzing van een aanvullende opdracht aan een personeelslid van dezelfde regio dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties of prioritair tijdelijk aangesteld is in een ambt met onvolledige prestaties, die deze aanvraagt tijdens de maand februari. »

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Artikel 37bis.Een personeelslid dat als prioritair tijdelijke is aangesteld in een ambt met onvolledige prestaties kan, op zijn verzoek, een aanvullende opdracht krijgen in één of meerdere andere inrichtingen van de regio waar hij is aangesteld in de hoedanigheid van prioritair tijdelijke, voor zover deze aanvullende opdracht niet noodzakelijk is om de last te helpen dragen van een personeelslid bedoeld in artikel 26bis, § 1, eerste lid, 3°ter tot 13°.

Het personeelslid dat op zijn verzoek een aanvullende opdracht verkregen heeft, behoudt deze zolang de in het vorige lid bedoelde voorwaarden vervuld zijn.

De verzoeken bedoeld in het eerste en het tweede lid moeten ingediend worden tijdens de maand februari bij het Ministerie van de Franse Gemeenschap. De toewijzing van aanvullende prestaties treedt pas in voege ten vroegste op 1 september daaropvolgend.

Onder aanvullende prestaties in de zin van dit artikel dient men te verstaan de toewijziging, voor een onbepaalde duur, met als uiterste deadline de laatste dag van het schooljaar, in één of meerdere andere inrichtingen van de regio binnen dewelke hij is aangesteld als prioritair tijdelijke, van tijdelijk of definitief vakant verklaarde lestijden voor het ambt waarin hij is aangesteld als prioritair tijdelijke, aan een personeelslid dat is aangesteld in de hoedanigheid van prioritair tijdelijke in een ambt met onvolledige prestaties. »

Art. 6.In artikel 45 van hetzelfde besluit, zoals vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 10 juni 1993 en gewijzigd door de besluiten van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994 en 9 januari 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden « aan wie geen ambt met volledige prestaties kon worden toegewezen » vervangen door de woorden « aan wie in zijn ambt geen aantal lestijden kon worden toegekend minstens gelijk is aan het aantal waarvoor hij wordt betaald »;2° in § 2, wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepaling : « Onder aanvullende opdracht, in de zin van deze paragraaf, dient men te verstaan de toekenning, in een of meerdere andere inrichtingen, aan een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met volledige of onvolledige prestaties en dat gedeeltelijk opdrachtverlies lijdt, van tijdelijke of definitief vakant verklaarde lestijden voor het ambt waarvoor hij vast benoemd werd, ter compensatie van het aantal lestijden waarvoor hij gedeeltelijk opdrachtverlies lijdt.»; 3° er wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « 2bis.Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties kan, op eigen verzoek, aanvullende prestaties verkrijgen in de inrichting waar hij aangesteld is en/of in één of meerdere andere inrichtingen, voor zover deze aanvulling niet dient om de last te helpen dragen van een personeelslid bedoeld in artikel 26bis, § 1, eerste lid, 4° tot 13°.

Het personeelslid dat op zijn verzoek aanvullende prestaties verkregen heeft, behoudt deze zolang de in het vorige lid bedoeld voorwaarden vervuld zijn.

De verzoeken bedoeld in het eerste en het tweede lid moeten ingediend worden tijdens de maand februari bij het Ministerie van de Franse Gemeenschap. De toewijzing van aanvullende prestaties treedt pas in voege ten vroegste op 1 september daaropvolgend.

Onder aanvullende prestaties in de zin van deze paragraaf dient men te verstaan de toewijziging, voor een onbepaalde duur, met als uiterste deadline de laatste dag van het schooljaar, aan een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties : 1° in de inrichting waar hij aangesteld is, van lestijden die tijdelijk vakant zijn en passen bij het ambt waarin hij vast benoemd is;2° in één of meerdere andere inrichtingen, van lestijden die tijdelijk of definitief vakant zijn en passen bij het ambt waarin hij vast benoemd is.»; 4° er wordt een § 2ter ingevoegd, luidend als volgt : « § 2ter.Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties kan, op eigen verzoek, zich door de Regering, op advies van de betrokken zonale affectatiecommissie en de interzonale affectatiecommissie, een verlenging zien toekennen van zijn vaste benoeming voor één of meerdere definitieve vakante betrekkingen in één of meerdere inrichtingen, voor zover deze betrekking(en) : 1° past(sen) bij het ambt waarin het personeelslid vast benoemd is;2° definitief vakant is(zijn) op de datum van de beslissing van de regering en nadat de betrokken zonale affectatiecommissie evenals de interzonale affectatiecommissie zijn overgegaan tot de statutaire verrichtingen respectievelijk bedoeld in artikelen 14ter, 1° tot 4°, en 14quater, 1° tot 3°, van dit besluit. Het personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties en dat een verlenging wenst te krijgen voor zijn vaste benoeming in één of meerdere andere inrichtingen dient, per aangetekende brief, een aanvraag in bij de Regering tijdens de maand februari. Hij stuurt een kopie van zijn aanvraag naar de voorzitter(s) van de zonale affectatiecommissie(s) waar deze inrichting(en) gelegen is/zijn alsook naar de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie. De aanvraag vermeldt duidelijk de inrichting(en) waar het personeelslid de verlenging van zijn benoeming wenst te bekomen.

De verlenging van de vaste benoeming, verkregen overeenkomstig de bepalingen van het vorig lid wordt, op 1 september daaropvolgend, beperkt tot het aantal definitief vakante lestijden die op die dag toevertrouwd kunnen worden aan het personeelslid. »; 5° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met volledige prestaties wordt aangesteld in één enkele inrichting.

Een personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties wordt in een hoofdbetrekking aangesteld in één enkele inrichting en, indien hij geniet van een verlenging van de vaste benoeming bedoeld in § 2ter van dit artikel, wordt hij aanvullend aangesteld in de inrichting(en) waar hij deze verlenging geniet.

Geen enkel personeelslid mag zijn aanvullende opdracht behouden in één of meerdere andere inrichtingen zodra hem definitief een ambt kan worden toevertrouwd met volledige prestaties in een inrichting waar hij zijn hoofdopdracht uitoefent.

Een personeelslid kan, op eigen verzoek, afzien van zijn hoofdopdracht zodra hem definitief een ambt kan worden toevertrouwd met volledige prestaties in de inrichting(en) waar hij zijn aanvullende opdracht uitvoert. »

Art. 7.Artikel 48 van hetzelfde besluit, zoals vervangen door het besluit van de Regering van 10 juni 1993 en gewijzigd door de besluiten van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994 en 12 januari 1998 en door het decreet van 17 mei 1999, wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 7. De begunstiging van de in dit artikel bedoelde bepalingen kan niet worden verleend aan het personeelslid dat is vast benoemd en een aanvullende opdracht heeft in één of meerdere inrichtingen voor prestaties die hij in deze inrichting(en) verricht. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen.

Art. 8.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 164 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 1.Het vast benoemd personeelslid, onderworpen aan het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, en aangesteld in de inrichting, aangesteld in een hoofdbetrekking in de inrichting zonder een aanvullende opdracht te hebben in één of meerdere andere inrichtingen, of in een hoofdbetrekking aangesteld en een aanvullende opdracht te hebben in één of meedere andere inrichtingen, wordt ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking wanneer hem geen enkele andere vakante lestijd in zijn ambt kon worden toevertrouwd in de inrichting waar hij aangesteld is of een hoofdbetrekking heeft zonder een aanvullende opdracht te hebben in één of meerdere andere inrichtingen of in alle inrichtingen waar hij een hoofd- en aanvullende opdracht heeft.

Het in § 1 bedoeld personeelslid, dat niet ter beschikking is gesteld bij ontstentenis van betrekking en dat in zijn ambt geen aantal vakante lestijden gelijk aan het aantal waarvoor hij betaald wordt, kon worden toegekend in de inrichting waar hij aangesteld is of een hoofdopdracht heeft zonder een aanvullende opdracht te hebben in één of meerdere andere inrichtingen, of in de inrichtingen waar hij een hoofd- en aanvullende opdracht heeft, wordt geplaatst op gedeeltelijk opdrachtverlies. »

Art. 9.Artikel 3bis van hetzelfde besluit, zoals ingevoegd door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 10 juni 1993 en vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 3bis.Het in artikel 1 van dit besluit bedoelde personeelslid wordt pas op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst of ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking nadat er een einde werd gesteld aan de diensten van de personeelsleden die hetzelfde ambt uitoefenen in een vakante betrekking en dit in de volgorde vastgesteld door artikel 26bis, § 1, eerste lid, 1° tot 11°, van voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969.

Wanneer een in artikel 1 van dit besluit bedoeld personeelslid op gedeeltelijk opdrachtverlies moet worden geplaatst of ter beschikking gesteld bij ontstentenis van een betrekking, wordt/worden vervolgens eerst op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst of ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking, het/de personeelsleden die een aanvullende opdracht hebben in de inrichting, of het personeelslid dat een hoofdopdracht heeft in de inrichting, vervolgens wordt/worden op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst of ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking, een/de personeelsleden die aangesteld is zijn in de inrichting. »

Art. 10.Artikel 3ter, § 1, eerste lid, van hezelfde besluit, zoals ingevoegd door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 10 juni 1993 en vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De personeelsleden met gedeeltelijk opdrachtverlies kunnen een aanvullende opdracht toegewezen krijgen. »

Art. 11.Artikel 3quater, eerste lid, van hezelfde besluit, zoals ingevoegd door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 10 juni 1993 en vervangen door het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 4 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer, binnen de voorwaarden bepaald door artikel 3bis, een personeelslid dat vast benoemd is in een aanstellingsambt op gedeeltelijk opdrachtverlies moet worden geplaatst of ter beschikking gesteld bij ontstentenis van een betrekking, wordt het personeelslid met de kleinste dienstanciënniteit in het onderwijs van de Franse Gemeenschap met gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst of ter beschikking gesteld. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 25 juli 1996 tot wijziging voor het personeel van gefuseerde inrichtingen, van de reglementering betreffende het administratief statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch en het sociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen

Art. 12.Artikel 6 van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 25 juli 1996 tot wijziging voor het personeel van gefuseerde inrichtingen, van de reglementering betreffende het administratief statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel, van het psychologisch en het sociaal personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Franse Gemeenschap, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 6.§ 1. De beschikbare betrekkingen in de uit de egalitaire samenvoeging voortspruitende inrichting worden toegewezen volgens onderstaande volgorde : 1° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en aangesteld zijn of een hoofdopdracht hebben in een van de samengevoegde inrichtingen;2° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en een aanvullende opdracht hebben in één of meerdere samengevoegde inrichtingen;3° aan de personeelsleden die voor onbepaalde duur teruggeroepen werden in actieve dienst in het ambt waarvoor zij vast benoemd werden;4° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevetrouwd;5° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden;6° aan de personeelsleden die een voorlopige aanstellingsverandering genieten;7° aan de personeelsleden die voor onbepaalde duur teruggeroepen werden in actieve dienst in een ander ambt dan hetgene waarvoor zijn vast benoemd werden;8° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en een hoofdopdracht hebben in een inrichting die niet is samengevoegd, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd;9° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden in een inrichting dat geen deel uitmaakt van de fusie, voor de prestaties die hen als bijbetrekking werden toevertrouwd. § 2. 1° De in § 1, 1°, bedoelde personeelsleden die aangesteld zijn of hun hoofdbetrekking hebben in een van de samengevoegde inrichtingen zonder een bijbetrekking te hebben in een inrichting die geen deel uitmaakt van de fusie en aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. 2° De in § 1, 1°, bedoelde personeelsleden die hun hoofdbetrekking hebben in een van de samengevoegde inrichtingen en een bijbetrekking hebben in een inrichting die geen voorwerp uitmaakt van de samenvoeging en aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, worden op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst.3° de in § 1, 2°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kon worden toegewezen, worden op gedeeltelijk opdrachtverlies geplaatst.4° de in § 1, 3°, bedoelde personeelsleden die niet in actieve dienst teruggeroepen kunnen worden, worden ter beschikking gesteld bij ontstentenis van betrekking.5° de in § 1, 4°, bedoelde personeelsleden die geen aanvullende opdracht mogen krijgen, verkeren in de situatie die de hunne was voordat een aanvullende opdracht hun werd toegekend in een van de samengevoegde inrichtingen.6° de in § 1, 5°, bedoelde prioritair tijdelijke personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, worden in de mate van het mogelijke, in dienst teruggeroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 37 van het koninklijk besluit.7° de in § 1, 6°, bedoelde personeelsleden die geen voorlopige aanstellingsverandering mogen blijven genieten, hervatten hun ambt in de inrichting waar zij definitief werden aangesteld.Indien de betrekking waarvan zij titularis waren, open verklaard werd, overeenkomstig artikel 48, §6, van het koninklijk besluit, en indien elke betrekking die overeenkomt met het ambt waarin zij werden benoemd, in hun inrichting, door een prioritair tijdelijke wordt bekleedt, worden zij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. 8° de in § 1, 7°, bedoelde personeelsleden die niet in actieve dienst mogen worden teruggeroepen, worden opnieuw ter beschikking gesteld wegen ontstentenis van betrekking.9° de in § 1, 8° en 9°, bedoelde personeelsleden die geen aanvullende opdracht mogen krijgen, verkeren in de situatie die de hunne was voordat een aanvullende opdracht hun werd toegekend in één van de samengevoegde inrichtingen.»

Art. 13.Artikel 8 van hetzelfde besluit worden vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 8.§ 1. De beschikbare betrekkingen in inrichting A worden, op de datum van de samenvoeging, volgens onderstaande volgorde toegekend : 1° aan de personeelsleden van inrichting A die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en aangesteld zijn of hun hoofdbetrekking hebben in inrichting A;2° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenen en aanvullend aangesteld zijn in inrichting A;3° aan de personeelsleden die voor onbepaalde duur in inrichting A in actieve dienst teruggeroepen worden in het ambt waarin zij vast benoemd zijn;4° door voorlopige terugroeping in actieve dienst, aan de personeelsleden die vast benoemd zijn in het ambt dat zij in deze hoedanigheid uitoefenden en die, in inrichting B, aangesteld waren of hun hoofdbetrekking hadden zonder een aanvullende opdracht te hebben in een inrichting die geen deel uitmaakt van de samenvoeging;5° als aanvullende opdracht, aan de personeelsleden die vast benoemd waren in het ambt dat zijn in deze hoedanigheid uitoefenden en die hun hoofdbetrekking hadden in inrichting B en een aanvullende opdracht in een inrichting die geen deel uitmaakt van de samenvoeging;6° als aanvullende opdracht, aan de personeelsleden die vast benoemd waren in het ambt dat zij uitoefenden in deze hoedanigheid en die een aanvullende opdracht hadden in inrichting B;7° door voorlopige terugroeping in actieve dienst, aan de personeelsleden die in inrichting B voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen worden in het ambt waarin zij vast benoemd zijn;8° aan de personeelsleden die, in inrichting A, genoten van een aanvullende opdracht die eventueel kan worden aangevuld;9° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden in inrichting A;10° aan de personeelsleden die in inrichting A een voorlopige aanstellingsverandering genieten;11° aan de personeelsleden die in inrichting A voor onbepaalde duur in actieve dienst teruggeroepen zijn in een ander ambt dat datgene waarin zij vast benoemd zijn;12° aan de personeelsleden die vast benoemd zijn en een hoofdbetrekking hebben in een inrichting die geen deel uitmaakt van de samenvoeging, voor de prestaties die hen als bijbetrekking in inrichting A werden toevertrouwd;13° aan de prioritair tijdelijke personeelsleden in een van de inrichtingen die geen deel uitmaakt van de samenvoeging, voor de prestaties die hun als bijbetrekking in inrichting A werden toevertrouwd. § 2. 1° de in § 1, 4° en 7°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegewezen, blijven ter beschikking wegens onstentenis van betrekking. 2° de in § 1, 5° en 6°, bedoelde personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegekend, blijven met een gedeeltelijk opdrachtverlies.3° de in § 1, 8°, bedoeld personeelsleden die geen aanvullende opdracht kunnen krijgen zoals hierboven verduidelijkt, verkeren in de situatie die de hunne was voordat hun een aanvullende opdracht werd toevertrouwd.4° de in § 1, 9°, bedoelde prioritair tijdelijke personeelsleden aan wie geen betrekking kan worden toegekend, worden in de mate van het mogelijke terug in actieve dienst geroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 37 van het koninklijk besluit.5° de in § 1, 10°, bedoelde personeelsleden die niet mogen blijven genieten van een voorlopige aanstellingsverandering hervatten hun ambt in de inrichting waar zijn vast benoemd zijn.Indien de betrekking waarvan zij titularis waren, open verklaard werd, overeenkomstig artikel 48, §6, van het koninklijk besluit, en indien elke betrekking die overeenkomt met het ambt waarin zij werden benoemd, in hun inrichting, door een prioritair tijdelijke wordt bekleedt, worden zij ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. 6° de in § 1, 11°, bedoelde personeelsleden die niet in actieve dienst mogen worden teruggeroepen, worden opnieuw ter beschikking gesteld wegen ontstentenis van betrekking.7° de in § 1, 12° en 13°, bedoelde personeelsleden die geen aanvullende opdracht mogen krijgen zoals hierboven beschreven, verkeren in de situatie die de hunne was voordat een aanvullende opdracht hun werd toegekend.»

Art. 14.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 9.De in artikel 8, § 1, 3°, bedoelde personeelsleden worden, voor zover een definitief vakante betrekking hun mag worden toegekend in inrichting A, in deze inrichting op de datum van de fusie definitief gereaffecteerd. »

Art. 15.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Artikel 10.Mits een vakante betrekking in inrichting A kan worden toegewezen aan de in artikel 8, § 1, 4°, bedoelde personeelsleden, worden zij er voorgoed gereaffecteerd op 1 oktober na de datum van de samenvoeging.

Voor zover deze aanvullende opdracht waarvan de in artikel 8, § 1, 5° en 6°, bedoelde personeelsleden genieten, bestaat uit een aantal definitief vakant verklaarde lestijden gelijk aan minstens dat aantal waarvoor zij met gedeeltelijk opdrachtverlies verklaard werden, worden deze personeelsleden respectievelijk in een hoofdbetrekking en een bijbetrekking aangesteld in inrichting A op 1 oktober na de datum van de samenvoeging.

Art. 16.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden « de affectatie in hoofdfunctie, de aanvullende affectatie » ingevoegd tussen de woorden « de reaffectatie, » en de woorden « terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking ». HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 17.In afwijking van artikel 45, § 2ter, tweede lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 22 maart 1969, dient het personeelslid dat vast benoemd is in een ambt met onvolledige prestaties en dat, op 1 september 2001, de verlenging van zijn vaste benoeming in één of meerdere andere inrichtingen wenst te bekomen, via een aangetekend schrijven, uiterlijk tegen 1 mei 2001 een aanvraag in bij de Regering. Hij stuurt een kopie van zijn aanvraag naar de voorzitter(s) van de zonale affectatiecommissie(s) waar deze inrichting(en) gelegen is/zijn alsook naar de voorzitter van de interzonale affectatiecommissie. De aanvraag vermeldt duidelijk de inrichting(en) waar het personeelslid de verlenging van zijn benoeming wenst te bekomen.

Teneinde een advies te kunnen uitbrengen over de in het eerste lid bedoelde aanvragen, zullen de voormelde affectatiecommissies uiterlijk tegen eind mei 2001 vergaderen.

Art. 18.Dit decreet treedt in werking op 15 april 2001.

Verkondigen dit decreet, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad moet verschijnen.

Gedaan te Brussel, op 27 maart 2001.

De Minister-President, belast met Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Cultuur, Begroting, Openbaar Ambt, Jeugdzaken en Sport, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn, belast met het Basisonderwijs, de opvang en de opdrachten toegewezen aan de `O.N.E.', J.-M. NOLLET De Minister van Secundair en Bijzonder Onderwijs, P. HAZETTE De Minister van Hoger Onderwijs, Onderwijs voor sociale promotie en Wetenschappelijk Onderzoek, Mevr. F. DUPUIS De Minister van Kunsten en Letteren en van de Audiovisuele Sector, R. MILLER De Minister van Jeugd- en Gezondheidszorg, Mevr. N. MARECHAL _______ Nota Zitting 2000-2001.

Documenten van de Raad. - Ontwerpdecreet, nr. 149-1. - Amendementen van de commissie, nr. 149-2. - Verslag, nr. 149-3.

Integraal verslag. - Bespreking en stemming. Zitting van 27 maart 2001.

^