Etaamb.openjustice.be
Decreet van 17 mei 2004
gepubliceerd op 13 augustus 2004

Decreet betreffende de garantie van een gelijke behandeling op de arbeidsmarkt

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
2004033056
pub.
13/08/2004
prom.
17/05/2004
ELI
eli/decreet/2004/05/17/2004033056/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MEI 2004. - Decreet betreffende de garantie van een gelijke behandeling op de arbeidsmarkt (1)


De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Omzetting van Europese richtlijnen

Artikel 1.Voorliggend decreet dient tot de omzetting, op het vlak van de Duitstalige Gemeenschap, van de richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, van de richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en van de richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.

Begripsbepalingen

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van voorliggend decreet verstaat men onder : 1° werknemers : de personen die krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten en de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een andere persoon;2° werkgevers : de personen die de onder punt 1° bedoelde werknemers tewerkstellen;3° intermediaire organisaties : alle publieke of private organisaties of personen die activiteiten aanbieden op het vlak van de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding en -vervolmaking, de omscholing, de loopbaanbegeleiding, de arbeidsbemiddeling en de opleiding;4° personeel van de diensten en van het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap : het personeel van het Ministerie en van de regeringskabinetten van de Duitstalige Gemeenschap, van de openbare instellingen die ervan afhangen en het personeel van het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap;5° bepalingen : alle wettelijke en reglementaire bepalingen, de individuele of collectieve arbeidsovereenkomsten en de arbeidsreglementen die op het personeel van de diensten en van het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap toepasselijk zijn;6° directe discriminatie : er is sprake van directe discriminatie wanneer iemand op grond van geslacht, een zogenaamd ras, huidskleur, afstamming, nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld;7° indirecte discriminatie : er is sprake van indirecte discriminatie wanneer ogenschijnlijk neutrale bepalingen, maatstaven of handelwijzen personen van een bepaald geslacht, een zogenaamd ras, huidskleur, afstamming, nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap in vergelijking met andere personen bijzonder benadelen, tenzij die bepalingen, maatstaven of handelwijzen objectief worden gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn;8° discriminatiekenmerk : als zodanig gelden het geslacht, het zogenaamd ras, huidskleur, afstamming, nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap;9° gelijke behandeling : afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie;10° diensten van de Duitstalige Gemeenschap : de respectievelijke werkgevers van het personeel van de diensten en van het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap;11° de Regering : de Regering van de Duitstalige Gemeenschap. § 2. De Regering kan preciseren wat voor de toepassing van dit decreet moet worden verstaan onder « beroepsoriëntering », « beroepskeuzevoorlichting »,« beroepsopleiding en -vervolmaking », « omscholing », « loopbaanbegeleiding », « arbeidsbemiddeling » en « toegang tot opleiding ».

Toepassingsgebied ratione personae

Art. 3.Dit decreet is van toepassing op : - de diensten van de Duitstalige Gemeenschap alsmede het personeel van de diensten en van het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap; - de intermediaire organisaties, wat de door hen gepresteerde diensten betreft; - de werkgevers, wat de in artikel 13 bedoelde redelijke aanpassingen voor de personen met een handicap betreft. HOOFDSTUK II. - Beginsel van gelijke behandeling Afdeling 1. - Algemeen beginsel

Toepassingsgebied ratione materiae

Art. 4.De gelijke behandeling moet gewaarborgd zijn in de bepalingen en handelwijzen op het vlak van de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding en -vervolmaking, de omscholing, de loopbaanbegeleiding, de arbeidsbemiddeling en de toegang tot opleiding.

Gelijkstellingen

Art. 5.§ 1. De opdracht tot directe of indirecte discriminatie moet met een directe discriminatie gelijkgesteld worden. § 2. Intimidatie - t.w. elk ongewenst gedrag dat verband houdt met een discriminatiekenmerk en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de betrokken persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd - wordt met een directe discriminatie gelijkgesteld. Afdeling 2. - Uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling

Onderafdeling 1. - Gelijke behandeling op de gebieden « beroepsoriëntering », « beroepskeuzevoorlichting », « beroepsopleiding en -vervolmaking », « omscholing », « loopbaanbegeleiding » en « arbeidsbemiddeling » Voorwaarden en criteria

Art. 6.Wat de gebieden « beroepsoriëntering », « beroepskeuzevoorlichting »,« beroepsopleiding en -vervolmaking », « omscholing », « loopbaanbegeleiding » en « arbeidsbemiddeling » betreft, is het verboden in de voorwaarden of criteria naar een discriminatiekenmerk te verwijzen of in die voorwaarden of criteria als criteriakenmerken op te nemen die, zelfs zonder uitdrukkelijke verwijzing naar een discriminatiekenmerk, tot discriminatie leiden.

Informatie of publiciteit

Art. 7.In de informatie of de publiciteit is het verboden de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding en -vervolmaking, de omscholing, de loopbaanbegeleiding en de arbeidsbemiddeling voor te stellen als meer in het bijzonder geschikt voor een bepaalde groep personen op grond van een bepaald discriminatiekenmerk.

Weigering of verzwaring van de toegang tot de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding en -vervolmaking, de omscholing, de loopbaanbegeleiding en de arbeidsbemiddeling

Art. 8.Het is verboden de toegang tot de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding en -vervolmaking,, de omscholing, de loopbaanbegeleiding en de arbeidsbemiddeling wegens kenmerken te weigeren of te verzwaren direct of indirect verband houden met een discriminatiekenmerk.

Technieken en tests

Art. 9.In de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de beroepsopleiding en -vervolmaking, de omscholing, de loopbaanbegeleiding en de arbeidsbemiddeling is het verboden technieken of tests te gebruiken die tot een directe of indirecte discriminatie leiden.

Onderafdeling 2. - Algemene bepalingen Verbod van discriminatie bij de toegang tot opleiding

Art. 10.Voor de toegang tot opleiding is het verboden uiteenlopende voorwaarden op te leggen die op discriminatiekenmerken steunen.

Verbod van discriminatie bij het behalen of uitreiken van alle soorten diploma's

Art. 11.Voor het behalen of uitreiken van alle soorten diploma's, brevetten, getuigschriften of titels is het verboden uiteenlopende voorwaarden op te leggen die op discriminatiekenmerken steunen.

Positieve maatregelen

Art. 12.Niettegenstaande het beginsel van gelijke behandeling kunnen specifieke maatregelen worden getroffen of gehandhaafd die ertoe bijdragen de volledige gelijkheid in het beroepsleven te waarborgen door nadelen te voorkomen of te compenseren die verband houden met de discriminatiekenmerken.

Redelijke aanpassingen voor personen met een handicap

Art. 13.Om te garanderen dat het beginsel van gelijke behandeling wordt gewaarborgd, moeten redelijke aanpassingen worden getroffen. Dit houdt in dat de intermediaire organisaties en de werkgevers de passende en in een concrete situatie noodzakelijke maatregelen nemen om de personen met een handicap in staat te stellen toegang te hebben tot de beroepsoriëntering, de beroepskeuzevoorlichting, de deelname aan opleidings-, vervolmakings- en omscholingsactiviteiten, tenzij deze maatregelen voor deze intermediaire organisaties of werkgevers een onevenredige belasting vormen. Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door vigerende maatregelen, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd.

Rechtvaardiging van ongelijke behandeling op grond van leeftijd

Art. 14.Ongelijke behandeling op grond van leeftijd is geen directe of indirecte discriminatie, indien zij objectief en redelijk is, door een legitiem doel wordt gerechtvaardigd, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Zo'n ongelijke behandeling kan namelijk erin bestaan bijzondere voorwaarden voor de toegang tot een beroepsopleiding, een vervolmaking of tot een omscholing die ertoe strekken de inschakeling van de jongelui, oudere werknemers of bijstandsgerechtigden in het arbeidsproces te bevorderen en hun bescherming te garanderen. HOOFDSTUK III. - Bevordering van de gelijke behandeling Organismen belast met de bevordering van de gelijke behandeling

Art. 15.De Regering wijst één of meerdere organismen aan met als opdracht de gelijke behandeling van alle personen te bevorderen. - Dit of deze organisme(n) is/zijn bevoegd om : - bijstand te verlenen aan de slachtoffers van discriminatie, door hen bij de beroepsprocedures te begeleiden; berichten op te stellen, onderzoeken uit te voeren en aanbevelingen te doen m.b.t. alle aspecten in verband met discriminatie. HOOFDSTUK IV. - Toezicht en sancties Toezicht

Art. 16.In artikel 1, lid 1, van het decreet van de Waalse Gewestraad van 5 februari 1998 houdende toezicht en controle op de naleving van de wetgeving betreffende het tewerkstellingsbeleid, gewijzigd bij artikel 20, § 1, van het decreet van17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling in de Duitstalige Gemeenschap wordt een punt 12 ingevoegd waarin de titel van dit decreet wordt opgenomen.

Sancties

Art. 17.In het kader van het toepassingsgebied van dit decreet wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot één jaar en met een geldboete van 50 EUR tot 1.000 EUR elke persoon die : in één der omstandigheden vermeld in artikel 444 van het Strafwetboek tot discriminatie aanzet; in de omstandigheden vermeld in artikel 444 van het Strafwetboek haar opzet discriminatie te plegen, bekendmaakt.

Bewijskracht

Art. 18.Al wie doet blijken van een belang kan bij het bevoegde rechtscollege een rechtsvordering instellen teneinde de bepalingen van dit decreet te laten toepassen. Wanneer deze persoon vóór dat rechtscollege feiten aanvoert die het bestaan van een discriminatie kunnen doen vermoeden, valt de bewijslast dat er geen schending van het beginsel van gelijke behandeling is, ten laste van de verweerder.

Het voorafgaande lid is niet van toepassing op strafrechtelijke procedures of op voor de verweerder meer gunstige wettelijke bepalingen inzake bewijslast.

Verplichting om een einde te maken aan de discriminatie

Art. 19.Het rechtscollege waarbij een geschil in verband met de toepassing van dit decreet aanhangig is gemaakt, kan ambtshalve al wie het beginsel van gelijke behandeling niet naleeft, binnen een door dat rechtscollege vastgelegde termijn ertoe verplichten een einde te maken aan het gedrag dat op grond van de bepalingen van dit decreet als discriminerend werd erkend.

Mogelijkheid toegestaan aan organisaties om in rechte op te treden

Art. 20.Wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld, kunnen de volgende verenigingen en organisaties eveneens in rechte optreden in de geschillen waartoe dit decreet aanleiding heeft gegeven : 1° de instellingen van openbaar nut en verenigingen die sedert ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid genieten en die zich in hun statuten tot doel hebben gesteld de mensenrechten te verdedigen of discriminatie te bestrijden;2° de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;3° de representatieve organisaties in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Wanneer het slachtoffer van de overtreding of van de discriminatie een natuurlijke persoon of een rechtspersoon is, is de vordering van de in het voorafgaande lid bedoelde verenigingen en organisaties slechts ontvankelijk, indien zij bewijzen dat zij met instemming van het slachtoffer handelen.

De vorderingen op basis van dit artikel zijn onderworpen aan volgende procedureregels : 1° de vorderingen worden ingediend bij verzoekschrift, betekend bij aangetekende brief of neergelegd bij de griffie van het bevoegde rechtscollege;2° de vonnissen en arresten worden bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de betrokken partijen;3° de representatieve organisaties bedoeld in lid 1 mogen zich vóór het bevoegde rechtscollege laten vertegenwoordigen door een persoon houder van een geschreven volmacht.Deze afgevaardigde mag namens de organisatie waartoe hij behoort alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, een verzoekschrift indienen, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de rechtsingang, de behandeling en de berechting van het geschil. HOOFDSTUK V. - Wijzigings-, opheffings- en slotbepalingen Afdeling 2. - Onderwijspersoneel

Art. 21.In het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, worden de volgende bepalingen gewijzigd of opgeheven : 1° artikel 12, 1°, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. » 2° artikel 12, 5°, wordt opgeheven;3° artikel 13 wordt opgeheven.

Art. 22.In het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, worden de volgende bepalingen gewijzigd of opgeheven : 1° artikel 101, lid 1, 1°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1981, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. »; 2° artikel 101, lid 1, 5°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1981, wordt opgeheven;3° artikel 102, lid 1, 1°, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. »; 4° artikel 102, lid 1, 5°, wordt opgeheven;5° artikel 106, lid 1, 3°, wordt opgeheven;6° artikel 108, 1°, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. »; 7° artikel 108, 5°, wordt opgeheven;8° artikel 109, 1°, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. »; 9° artikel 109, 5°, wordt opgeheven;10° artikel 168, 2°, a), wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie ».

Art. 23.In het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling van het statuut van de leermeesters, de leraars en de inspecteurs katholieke, protestantse en Israëlitische godsdienst der onderwijsinrichtingen van de Duitstalige Gemeenschap worden de volgende bepalingen opgeheven : 1° artikel 4, lid 1, 1° en 5°, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 13 november 1991;2° artikel 4, lid 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1976;3° artikel 12, lid 1, 1° en 5°, gewijzigd bij het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 13 november 1991;4° artikel 12, lid 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1976;5° artikel 13;6° artikel 31, lid 2, 3°.

Art. 24.In het koninklijk besluit van 27 juli 1979 tot vaststelling van het statuut van de leden van het technisch personeel van de rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de gespecialiseerde rijks-psycho-medisch-sociale centra, van de rijksvormingscentra en van de inspectiediensten belast met het toezicht op de psycho-medisch-sociale centra, de diensten voor studie- en beroepsoriëntering en de gespecialiseerde psycho-medisch-sociale centra, worden de volgende bepalingen gewijzigd of opgeheven : 1° artikel 14, 1°, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. »; 2° artikel 14, 5°, wordt opgeheven;3° artikel 15 wordt opgeheven;4° artikel 27, 1°, wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie;de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. »; 5° artikel 27, 5°, wordt opgeheven;6° artikel 28 wordt opgeheven;5° artikel 196, 1°, a), wordt als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie ». Afdeling 2. - Persoonsgebonden aangelegenheden

Art. 25.In het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 19 juni 1990 houdende oprichting van een Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap, wordt artikel 7, lid 2, 1°, als volgt vervangen : « die burger zijn van de Europese Unie; de Regering kan een afwijking tot die voorwaarde toekennen. » Afdeling 3. - Opleiding

Art. 26.Artikel 5, § 1, 1°, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 26 juni 1986 betreffende de toekenning van studietoelagen wordt als volgt vervangen : « 1° kinderen zijn van een persoon die in België bezig is of is geweest en die ten minste gedurende een jaar bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid heeft gestort; ».

Art. 27.Het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 6 juni 1988 betreffende de toekenning van toelagen en beurzen voor verder opleidende cursussen en studies alsmede voor wetenschappelijke onderzoeksprojecten wordt als volgt gewijzigd : 1° in artikel 2, § 1, 2°, worden de woorden « echter Belg zijn en » geschrapt;2° artikel 3, § 1, 3°, wordt opgeheven;3° artikel 4, § 1, 1°, wordt opgeheven;4° artikel 5 wordt opgeheven. Afdeling 4. - Onderwijs

Art. 28.In het koninklijk besluit van 6 november 1987 tot vaststelling van de begrippen « regelmatig ingeschreven student » en « student die in aanmerking komt voor de financiering » in het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het universitair onderwijs, worden de §§ 2 en 3 opgeheven.

Inwerkingtreding

Art. 29.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.

Eupen, op 17 mei 2004.

K.-H. LAMBERTZ, Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport B. GENTGES, Minister van Onderwijs en Vorming,Cultuur en Toerisme H. NIESSEN, Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden

________________________ (1) Zitting 2003-2004. Bescheiden van de Raad : 166 (2003-2004) nr. 1 : ontwerp van decreet; 166 (2003-2004) nr. 2 : rapport.

Integraal verslag : bespreking en aanneming - Zitting van 17 mei 2004.

^