gepubliceerd op 04 juni 2003
Decreet betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs
16 DECEMBER 2002. - Decreet betreffende de toekenning van financiële middelen voor pedagogische doeleinden in het onderwijs (1)
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Toepassingsgebied
Artikel 1.Voorliggend decreet is toepasselijk op de scholen van het gewoon en buitengewoon onderwijs, op de centra voor onderwijs met beperkt leerplan, op de instituten voor voortgezette schoolopleiding alsmede op de psycho-medisch-sociale centra, georganiseerd of gesubsidieerd door de Duitstalige Gemeenschap.
Begripsbepalingen
Art. 2.Voor de toepassing van dit decreet verstaat men onder : 1° leermiddelen : middelen ter ondersteuning van het lesgeven, zoals drukwerken, educatieve software, aanschouwelijk lesmateriaal en oefenmateriaal, met uitzondering van duurzame goederen zoals meubels en apparaten;2° bijschoolse activiteit : manifestatie die een onderwijsinstelling organiseert of waaraan zij meewerkt, die een algemeen of vakgericht pedagogisch doel vervult, die tijdens het schooljaar plaatsvindt en waaraan de in de betrokken onderwijsinstelling ingeschreven leerlingen of studenten - in principe door de begeleiders omkaderd - deelnemen; deze manifestatie is echter geen integrerend deel van het studieprogramma; 3° voortgezette opleiding : maatregel bedoeld voor de personeelsleden om a) de persoonlijke en professionele ontwikkeling te bevorderen;b) voor de kwaliteit van het vormingsaanbod te zorgen;c) de kennis van de sociale en maatschappelijke omgeving van de school te vergroten;d) de vakgerichte kennis te actualiseren en uit te breiden;e) de pedagogische bekwaamheden en vaardigheden te bevorderen;f) nieuwe onderwijsvormen en -methodes alsmede huidige leermiddelen aan te leren en, desgevallend, in te voeren of g) vaardigheden op het vlak van de menselijke betrekkingen te ontwikkelen;4° inrichtende macht : inrichtende macht van ofwel een school, een centrum voor onderwijs met beperkt leerplan of een instituut voor voortgezette schoolopleiding ofwel van een psycho-medisch-sociaal centrum. Bestemming en aanwending van de middelen
Art. 3.Jaarlijks verkrijgen de inrichtende machten financiële middelen die ze slechts voor de volgende pedagogische doeleinden mogen gebruiken : 1° de aankoop van leermiddelen;2° het uitvoeren van bijschoolse activiteiten;3° de voortgezette opleiding van de personeelsleden. De leermiddelen worden gratis ter beschikking van de leerlingen of studenten gesteld, blijven echter eigendom van de onderwijsinstelling.
Bedragen en berekeningswijze
Art. 4.§ 1 - De inrichtende machten van de scholen, centra voor onderwijs met beperkt leerplan en instituten voor voortgezette schoolopleiding verkrijgen een jaarlijks bedrag per leerling of student die aan de voorwaarden vermeld in artikel 5 voldoet.
Het bedrag wordt als volgt vastgelegd : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld a ) euro 2 per leerling b ) in afwijking van littera a) euro 12 per leerling, die zich voorbereidt op het verkrijgen buiten schoolverband van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs vóór de examencommissie van de Duitstalige Gemeenschap voor het secundair onderwijs door een opleidingscursus van ten minste 18 onderwijsuren deel te nemen. § 2 - De inrichtende machten van het ziekenhuisschool verkrijgen een jaarlijks forfaitair bedrag van euro 3.300. § 3 - De inrichtende machten van de psycho-medisch-sociale centra verkrijgen een jaarlijks forfaitair bedrag, vastgelegd als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4 - De bedragen worden jaarlijks aan de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumptieprijzen aangepast.
Het indexcijfer van de maand september 2002 dient als basisindexcijfer. Om de aanpassing te berekenen wordt telkens rekening gehouden met het indexcijfer van de maand september van het lopende jaar.
In aanmerking komende leerlingen
Art. 5.§ 1 - In het gewoon kleuteronderwijs worden in aanmerking genomen de leerlingen die in artikel 14, lid 1, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs bedoeld worden en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn.
In het buitengewoon kleuteronderwijs worden in aanmerking genomen de leerlingen bedoeld in artikel 1 van het decreet van 27 juni 1999 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn. § 2 - In het gewoon lager onderwijs worden in aanmerking genomen : 1° de leerlingen bedoeld in artikel 14, lid 2, van het decreet van 26 april 1999 betreffende het gewoon basisonderwijs en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn;2° de leerlingen die krachtig moeten worden gesteund, bedoeld in artikel 29 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs, die een gewone lagere school bezoeken, ten minste 14 lestijden per week volgen en ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn. In het buitengewoon lager onderwijs worden in aanmerking genomen de leerlingen bedoeld in artikel 1 van het decreet van 27 juni 1999 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn. § 3 - In het gewoon secundair onderwijs worden in aanmerking genomen de leerlingen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn.
In het buitengewoon secundair onderwijs worden in aanmerking genomen de leerlingen bedoeld in artikel 1 van het decreet van 27 juni 1990 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het personeel voor buitengewoon onderwijs worden bepaald en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn.
In het onderwijs met beperkt leerplan worden in aanmerking genomen de leerlingen bedoeld in artikel 6 van het decreet van 25 juni 1996 betreffende de organisatie van een onderwijs met beperkt leerplan in het gewoon beroepssecundair onderwijs en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn. § 4 - In het hoger onderwijs worden in aanmerking genomen de studenten bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 6 november 1987 tot vaststelling van de begrippen « regelmatig ingeschreven student » en « student die in aanmerking komt voor de financiering » in het hoger onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het universitair onderwijs en die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn. § 5 - In de sector van de voortgezette schoolopleiding worden in aanmerking genomen de studenten die ten laatste op de laatste schooldag van de maand september van het lopende schooljaar ingeschreven zijn.
Uitbetalingsmodaliteiten
Art. 6.De middelen worden aan de inrichtende machten uitbetaald volgens dezelfde modaliteiten als die bepaald in de artikelen 2 en 2bis van het programmadecreet van 4 maart 1996.
Controle
Art. 7.De Regering is ertoe gemachtigd, de bestemming van de middelen te onderzoeken. Te dien einde stellen de inrichtende machten alle nodige documenten ter hare beschikking.
Sancties
Art. 8.§ 1 - Worden de middelen voor andere doeleinden gebruikt als degene bepaald in dit decreet, dan eist de Regering de terugbetaling, zijdens de inrichtende macht, van 20 % van de in de loop van het betrokken schooljaar reeds uitbetaalde middelen en behoudt 20 % van de in de loop van hetzelfde schooljaar nog uit te betalen middelen.
Bij herhaling binnen de vijf jaar behoudt de Regering 20 bijkomende percent van de voor de twee komende schooljaren uit te betalen middelen. § 2 - Een inrichtende macht moet ten minste 70 % van de haar voor drie opeenvolgende schooljaren toegekende middelen gebruiken tussen de 1 januari van het kalenderjaar waar het eerste van de drie schooljaren eindigt en de 31 december van het kalenderjaar waar het derde schooljaar eindigt. Zo niet moet zij het verschil tussen die 70 % en de werkelijk gebruikte middelen terugbetalen. § 3 - De Regering bepaalt de andere regels m.b.t. de vaststelling van de overtreding en de toepassing van de sancties. Deze procedure telt voldoende beroepsmogelijkheden.
Wijzigingsbepaling
Art. 9.In artikel 51 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs wordt een punt 14° ingevoegd, luidend als volgt : « 14° de organisatie van bijschoolse activiteiten ».
Opheffingsbepaling
Art. 10.Worden opgeheven : 1° artikel 103 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs;2° het besluit van de Regering van 7 december 2000 houdende uitvoering van artikel 103 van het decreet van 31 augustus 1998 betreffende de opdrachten toevertrouwd aan de inrichtende machten en aan het schoolpersoneel en houdende algemene pedagogische en organisatorische bepalingen voor het gewoon onderwijs. Inwerkingtreding
Art. 11.Voorliggend decreet heeft uitwerking op 1 september 2002.
Wij kondigen dit decreet af en bevelen dat het door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt wordt.
Eupen, op 16 december 2002.
De Minister-President van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, B. GENTGES De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN