gepubliceerd op 08 maart 2006
Decreet betreffende de organisatie van de taalexamens
3 FEBRUARI 2006. - Decreet betreffende de organisatie van de taalexamens
Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Inleiding
Artikel 1.Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : Levende taal : iedere andere taal dan de onderwijstaal;
De Examencommissie Franse taal, de Examencommissie Nederlandse taal, de Examencommissie Duitse taal of de Examencommissie Engelse taal : iedere examencommissie of afdeling die examens afneemt over de kennis van respectievelijk het Frans, het Nederlands, het Duits of het Engels;
Examencommissie over de grondige kennis van een tweede taal : een examencommissie ingericht door de Minister die de scholen waarin leerkrachten fungeren, waarvoor het getuigschrift van grondige kennis van de wettelijk verplichte tweede taal in het lager onderwijs vereist is, onder zijn bevoegdheid heeft.
Art. 2.De examens bedoeld in dit decreet, worden georganiseerd voor de houders van de bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor de uitoefening van een ambt als lid van het bestuurs-, onderwijzend en administratief personeel van de onderwijsinrichtingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, behalve voor wat betreft de leraren kunstonderwijs in kunstonderwijsinrichtingen.
Onder bestuurs- en onderwijzend personeel in de zin van dit decreet wordt verstaan : 1° Het personeel van de onderwijsinrichtingen dat door het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, werd ingedeeld in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel;2° Het personeel dat overeenstemmende ambten bekleedt in de andere inrichtingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 30 juli 1963. Onder administratief personeel in de zin van dit decreet wordt verstaan : 1° Het personeel van de inrichtingen in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, dat door het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap en door het voornoemde besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 2 oktober 1968, werd ingedeeld in één van de volgende categorieën : Opvoedend hulppersoneel; Paramedisch personeel;
Administratief personeel. 2° Het personeel dat overeenstemmende ambten bekleedt in de andere inrichtingen bedoeld in artikel 1 van de wet van 30 juli 1963. HOOFDSTUK II - Organisatie van de examens Afdeling I. - Examens over de grondige kennis van het Frans
Onderafdeling I - Algemene bepalingen
Art. 3.De houders van elk bekwaamheidsbewijs dat in aanmerking komt voor de uitoefening van ambten in onderwijsinrichtingen, alsook de in dienst zijnde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel, al dan niet in het bezit van een bekwaamheidsbewijs, kunnen, overeenkomstig artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, een getuigschrift behalen waaruit de grondige kennis blijkt van de Franse taal, teneinde ambten uit te oefenen in de onderwijsinrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, eerste lid, van de wet van 30 juli 1963.
Het niveau van het examen voor het behalen van bedoeld getuigschrift stemt overeen met het niveau van de taalkennis die blijkt uit basisbekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor de uitoefening van die ambten.
Art. 4.De basisbekwaamheidsbewijzen worden in één van de volgende niveaus gerangschikt : 1° lager niveau;2° lager secundair niveau;3° hoger secundair niveau;4° hoger niveau van de eerste en tweede graden;5° hoger niveau van de derde graad.
Art. 5.De kandidaat die over geen basisbekwaamheidsbewijs beschikt, wordt beschouwd als houder van een bekwaamheidsbewijs van het lager niveau.
Art. 6.Beschouwd worden als diploma's van het lager secundair niveau : 1° De bekwaamheidsbewijzen als zodanig gerangschikt met toepassing van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen;2° De bekwaamheidsbewijzen van het lager secundair onderwijs bedoeld in het decreet van 12 mei 2004 tot bepaling van het statuut van de leden van het administratief personeel, het meester-, vak- en dienstpersoneel van de onderwijsinrichtingen ingericht door de Franse Gemeenschap.
Art. 7.Beschouwd worden als diploma's van het hoger secundair niveau : 1° De bekwaamheidsbewijzen als zodanig gerangschikt met toepassing van het voornoemde koninklijk besluit van 22 april 1969;2° De bekwaamheidsbewijzen van het hoger secundair onderwijs bedoeld in het voornoemde decreet van 12 mei 2004.
Art. 8.Beschouwd worden als diploma's van het hoger niveau van de eerste en tweede graden : 1° De bekwaamheidsbewijzen gerangschikt in één van de twee graden met toepassing van het voornoemde koninklijk besluit van 22 april 1969;2° De bekwaamheidsbewijzen vermeld in artikel 2, 4°, b), c), d), e), f) en 5° van het voornoemde koninklijk besluit van 22 april 1969, indien de houder zich inschrijft voor het bedoelde examen, in artikel 10 van dit decreet, voor de uitoefening van een ambt als lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel.
Art. 9.Beschouwd worden als diploma's van het hoger niveau van de derde graad, de bekwaamheidsbewijzen als zodanig gerangschikt met toepassing van het voornoemde koninklijk besluit van 22 april 1969.
Onderafdeling II. - Examens voor het bestuurs- en onderwijzend personeel
Art. 10.De examens voor de houders van bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor de uitoefening van een ambt in de hoedanigheid van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden georganiseerd op het hoger secundair niveau en op de hogere niveaus en bestaan uit een schriftelijke, mondelinge, didactische proef alsook uit een beoordeling betreffende het correcte taalgebruik, waarvoor een speciaal cijfer wordt gegeven.
Ze worden geregeld als volgt (zie Tabel 1. : Examens voor het bestuurs- en onderwijzend personeel) : TAB. 1 - Examens voor het bestuurs- en onderwijzend personeel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 11.§ 1. De schriftelijke proef bestaat in een opstel waarbij een samenvatting moet worden gemaakt en commentaar moet worden gegeven over een conferentie van maximum twintig minuten die handelt over een onderwerp van algemeen belang of over een pedagogisch onderwerp.
Het is verboden om aantekeningen te maken tijdens het beluisteren van de conferentie.
De duur van de conferentie wordt niet meegerekend om de duur van de proef vast te leggen. § 2. De mondelinge proef bestaat in een gesprek waarin de gangbare woordenschat wordt aangewend die typisch is voor het betrokken ambt en in het bijzonder de terminologie van de te onderwijzen vakgebieden. § 3. De didactische proef bestaat in het geven van een les die betrekking heeft op een vakgebied dat de kandidaat kan onderwijzen en waarvan het onderwerp wordt : 1° opgelegd door de juryleden waaronder 3 onderwerpen van lessen voorgesteld door de kandidaat;2° zodanig gekozen dat de grondige kennis van de taal kan worden beoordeeld;3° meegedeeld aan de kandidaat de dag vóór het examen. § 4. Het correcte taalgebruik wordt beoordeeld in functie van de hele mondelinge en didactische proeven.
Art. 12.Werd het getuigschrift voor grondige kennis van de onderwijstaal behaald voor de uitoefening van een ambt in de hoedanigheid van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel, dan draagt het de volgende ondertitel : « Categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel ».
Onderafdeling III. - Examens georganiseerd voor de leden van het administratief personeel
Art. 13.De examens voor de houders van bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor de uitoefening van een ambt in de hoedanigheid van lid van het administratief personeel worden georganiseerd op het lager niveau en op het secundair niveau en bestaan uit een schriftelijke proef en een mondelinge proef alsook uit een beoordeling betreffende het correcte taalgebruik waarvoor een speciaal cijfer wordt gegeven.
Ze worden geregeld als volgt (zie Tabel 2. : Examens voor het administratief personeel) : TAB. 2 - Examens voor de leden van het administratief personeel Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 14.§ 1. Op het lager niveau bestaat de schriftelijke proef uit : 1° het opstel van een brief in verband met het ambt : 2° het opstel van een inlichtingenformule in verband met het ambt. § 2. Op het lager secundair niveau bestaat de schriftelijke proef in een opstel waarbij een samenvatting moet worden gemaakt en commentaar moet worden gegeven over een tekst van drie tot vier bladzijden die handelt over een onderwerp van algemeen belang.
De tekst wordt een halfuur vóór het begin van de proef aan de kandidaat meegedeeld. § 3. Op het hoger secundair niveau bestaat de schriftelijke proef in een opstel waarbij een samenvatting moet worden gemaakt en commentaar moet worden gegeven over een conferentie van maximum twintig minuten die handelt over een onderwerp van algemeen belang.
Het is toegelaten aantekeningen te maken tijdens het beluisteren van de conferentie.
De duur van de conferentie wordt niet meegerekend om de duur van de proef vast te leggen.
Art. 15.Op alle niveaus omvat de mondelinge proef een gesprek waarin de gangbare woordenschat wordt aangewend die typisch is voor de betrokken ambten.
Art. 16.Het correcte taalgebruik wordt beoordeeld in functie van de mondelinge proef.
Art. 17.Werd het getuigschrift voor grondige kennis van de onderwijstaal behaald voor de uitoefening van een ambt in de hoedanigheid van lid van het administratief personeel, dan draagt het de volgende ondertitel : « Categorie van het administratief personeel ».
Art. 18.De kandidaat die een examen heeft afgelegd voor een getuigschrift voor grondige kennis van een onderwijstaal voor de uitoefening van een ambt in de hoedanigheid van lid van het bestuurs- en onderwijzend personeel en die slechts voor de didactische proef zakt, kan het getuigschrift voor grondige kennis van deze taal behalen voor de uitoefening van een ambt in de hoedanigheid van lid van het administratief personeel op voorwaarde dat hij ten minste : 1° 60 % van het totaal van de punten behaalt die gegeven worden aan alle volgende proeven : schriftelijke proef, mondelinge proef en correct taalgebruik;2° 50 % van de punten behaalt die gegeven worden aan elke van deze drie proeven. Afdeling II. - Examens over de voldoende kennis van het Frans
Art. 19.De houders van bekwaamheidsbewijzen die in aanmerking komen voor het onderricht in levende talen, kunnen een getuigschrift behalen voor voldoende kennis van het Frans.
Art. 20.De examens die betrekking hebben op de voldoende kennis van het Frans worden georganiseerd in functie van de kennis die normaal vereist is van een houder van een bekwaamheidsbewijs van het hoger secundair niveau.
Ze bestaan uit een schriftelijke proef en een mondelinge proef waarbij het correcte taalgebruik kan worden beoordeeld, en worden ze geregeld als volgt (zie Tabel 3. : Examens over de voldoende kennis van het Frans) : TAB. 3 - Examens over de voldoende kennis van het Frans Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 21.De schriftelijke proef bestaat in een opstel waarbij een samenvatting moet worden gemaakt en commentaar moet worden gegeven van een tekst van drie tot vier bladzijden die handelt over een onderwerp van algemeen belang.
De tekst wordt een halfuur vóór het begin van de proef aan de kandidaat meegedeeld.
De mondelinge proef bestaat in een gesprek dat betrekking heeft op het dagelijks leven.
Het correcte taalgebruik wordt beoordeeld in functie van de mondelinge proef.
Art. 22.De houders van bekwaamheidsbewijzen waaruit hun grondige kennis van een levende taal en hun bevoegdheid om die taal te onderwijzen, blijken, worden geacht een voldoende kennis van die taal te bezitten.
Art. 23.Komen in aanmerking voor de voldoende kennis van het Frans : 1° De houders van één van de volgende diploma's in het Nederlands; Diploma van onderwijzer aangevuld met een vermelding of een aanvullend bekwaamheidsbewijs waarbij het Frans mag worden onderwezen als tweede wettelijk verplichte taal;
Aggregaatsdiploma voor het lager secundair onderwijs, afdeling Frans-geschiedenis of afdeling moderne talen van het vroegere stelsel;
Aggregaatsdiploma voor het hoger secundair onderwijs, groep Romaanse filologie; 2° De houders van het volgende diploma in het Duits : diploma van onderwijzer aangevuld met een vermelding of een aanvullend bekwaamheidsbewijs waarbij het Frans mag worden onderwezen als tweede wettelijk verplichte taal. Afdeling III. - Examens over de grondige kennis van een tweede taal
Art. 24.De houders van bekwaamheidsbewijzen voor het ambt van onderwijzer in de lagere scholen waar het onderwijs van een tweede taal wettelijk verplicht is, kunnen een getuigschrift behalen over de grondige kennis van een tweede taal.
Art. 25.Het examen over de grondige kennis van een tweede taal gebeurt uitzonderlijk in deze taal.
Het bestaat uit een schriftelijke proef, een mondelinge proef, een didactische proef alsook uit een beoordeling betreffende het correcte taalgebruik.
Het wordt geregeld als volgt (zie Tabel 4. : Examens over de grondige kennis van een tweede taal) : TAB. 4 - Examens over de grondige kennis van een tweede taal Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 26.§ 1. De schriftelijke proef bestaat in een samenvatting van een tekst van algemeen belang. De tekst wordt vanaf het begin van de proef aan de kandidaat meegedeeld. § 2. De mondelinge proef bestaat in een gesprek op grond van de tekst van de schriftelijke proef. § 3. De didactische proef wordt georganiseerd volgens de nadere regels bepaald in artikel 11, § 3. § 4. Het correcte taalgebruik wordt beoordeeld in functie van de mondelinge proef en de didactische proef.
Art. 27.De onderwijzer, houder van een bekwaamheidsbewijs waaruit een grondige kennis van een taal als onderwijstaal blijkt, wordt geacht een grondige kennis van deze taal als tweede taal te bezitten. Afdeling IV. - Algemene bepalingen
Art. 28.Het inschrijvingsgeld wordt voor elk examen op 25 euro vastgesteld.
Art. 29.De examens over de grondige kennis of over de voldoende kennis van de onderwijstaal worden afgelegd voor een examencommissie Franse taal.
De examens over de grondige kennis van de wettelijk verplichte tweede taal in het lager onderwijs, worden afgelegd, naargelang het geval, voor een Examencommissie Nederlandse taal, Duitse taal of Engelse taal.
Deze commissies worden bij de Diensten van de Regering ingesteld.
Art. 30.Om te slagen voor een examen moet de kandidaat ten minste : 1° 60 % van het totaal van de punten behalen die toegekend worden aan de hele proeven;2° 50 % van het totaal van de punten behalen die toegekend worden aan elk van de proeven;3° 50 % van de punten behalen die toegekend worden aan het correcte taalgebruik.
Art. 31.De getuigschriften waaruit blijkt dat de taalexamens met succes werden afgelegd, worden opgesteld volgens de modellen van de bijlage bij dit decreet. HOOFDSTUK III. - Organisatie van de examencommissies Afdeling I. - Samenstelling
Art. 32.De examencommissie Franse taal bedoeld in artikel 29, eerste lid, bestaat uit vijf afdelingen : 1° De eerste die bevoegd is voor de examens in het lager niveau;2° De tweede die bevoegd is voor de examens in het lager secundair onderwijs;3° De derde die bevoegd is voor de examens in het hoger secundair onderwijs;4° De vierde die bevoegd is voor de examens in het hoger niveau van de eerste en tweede graden;5° De vijfde die bevoegd is voor de examens in het hoger niveau van de derde graad. De eerste en de tweede afdelingen bestaan uit zes leden en een voorzitter.
De derde, vierde en vijfde afdelingen bestaan uit vierentwintig leden en een voorzitter.
Het aantal leden waaruit de Examencommissies Nederlandse taal, Duitse taal en Engelse taal bestaan, wordt jaarlijks bepaald naargelang van de noodwendigheden.
Art. 33.§ 1. 1° Alle leden moeten : in een inrichtingsinstelling onderwijzen of onderwezen hebben die overeenstemt met het examenniveau; houder zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs voor dit onderwijs onverminderd de bepalingen bedoeld in § 2 van dit artikel; 2° Minstens twee leden moeten de betrokken taal onderwijzen of onderwezen hebben. Iedere voorzitter heeft een plaatsvervanger.
De leden en hun plaatsvervangers worden voor een termijn van twee jaar door de Regering benoemd. § 2. De eerste afdeling van de Examencommissie Franse taal bestaat uit de houders van het diploma van onderwijzer.
De tweede afdeling van de Examencommissie Franse taal bestaat uit de houders van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de eerste en tweede graden.
De derde, vierde, vijfde afdelingen alsook de Examencommissies Nederlandse taal, Duitse taal en Engelse taal zijn samengesteld uit de houders van een bekwaamheidsbewijs van het hoger niveau van de derde graad. § 3. De geaggregeerden van het lager secundair onderwijs, moderne talen, kunnen deel uitmaken van de Examencommissies Nederlandse taal, Duitse taal en Engelse taal alsook de onderwijzers die hun grondige kennis van één van die tweede talen hebben bewezen. Het aantal geaggregeerden van het lager secundair onderwijs (werkende en plaatsvervangende leden) mag het derde van het aantal werkende en plaatsvervangende leden niet overschrijden en het aantal onderwijzers (werkende en plaatsvervangende leden) mag niet hoger zijn dan één vierde van het aantal geaggregeerden van het lager secundair onderwijs.
Alle leden moeten het Nederlands, het Duits of het Engels als tweede taal kunnen onderwijzen.
Art. 34.De voorzitters en hun plaatsvervangers worden gekozen door de Minister, op voordracht van de Minister van Justitie, uit de werkende of plaatsvervangende, zittende of staande magistraten of buiten het onderwijzend personeel, waaronder de houders van een diploma van het universitair hoger onderwijs of van het lange type na ten minste vier jaar studies.
Art. 35.De andere leden worden voor de helft gekozen uit de personeelsleden van de officiële onderwijsinrichtingen en voor de andere helft uit de personeelsleden van de vrije onderwijsinrichtingen, die in dienstactiviteit zijn of sedert minder dan vijf jaar gepensioneerd zijn.
Art. 36.In iedere examencommissie wordt het secretariaat waargenomen door een ambtenaar aangesteld door de Minister.
Art. 37.Indien de mandaten in de loop van een examenzittijd verstrijken, worden zij ambtshalve verlengd tot op het einde van de zittijd.
Bij vacature vóór het verstrijken van een mandaat, voleindigt de plaatsvervanger het mandaat van zijn voorganger. Afdeling II. - Werking
Art. 38.De Regering kan de leden en de voorzitters van de examencommissies een reglementaire vergoeding voor reis- en verblijfkosten bij verplaatsingen toekennen alsook een toelage voor de deelname aan proeven en beraadslagingen.
Art. 39.Iedere examencommissie of afdeling zetelt minstens één keer per jaar.
De oproepen tot kandidaten worden per advies in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Art. 40.De voorzitters roepen de leden en de kandidaten op en stellen de datum van de zittingen vast.
Art. 41.De voorzitters zorgen voor het regelmatig verloop van de werkzaamheden, nemen alle nuttige maatregelen voor de organisatie van de proeven en leiden de beraadslagingen.
Art. 42.Iedere examencommissie kan een huishoudelijk reglement uitwerken.
Art. 43.De examencommissies of afdelingen kunnen slechts geldig beraadslagen en beslissen op voorwaarde : 1° dat de voorzitter (of zijn plaatsvervanger) aanwezig is;2° dat de meerderheid van de leden aanwezig is;3° dat de leden die behoren tot de officiële onderwijsinrichtingen en tot de vrije onderwijsinrichtingen in gelijk getal aanwezig zijn.
Art. 44.De examencommissies en afdelingen beraadslagen met gesloten deuren.
Ze beraadslagen over het geheel van de proeven die door iedere kandidaat worden afgelegd.
Ze kunnen beraadslagen over elke vraag die door de voorzitter of door een lid wordt gesteld.
Art. 45.De beslissingen worden bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden genomen.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art. 46.Geen enkel lid van de examencommissie mag ondervragen, de examens beoordelen of deelnemen aan de beraadslagingen, indien de kandidaat een echtgenoot is, samenwonend is of een bloed- of aanverwant is tot en met de vierde graad.
Art. 47.Indien de voorzitter zich in één van de toestanden bedoeld in artikel 46 bevindt, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger.
Indien deze niet kan zetelen, moet een andere voorzitter worden aangesteld. HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 48.Opgeheven worden : Het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van de taalexamens;
Het ministerieel besluit van 10 april 1974 betreffende de organisatie van de taalexamens in het onderwijs van het Frans taalstelsel.
Art. 49.In artikel 7, vijfde lid, 1°, van het decreet van 13 juli 1998 betreffende de organisatie van het gewoon kleuteronderwijs en lager onderwijs en de wijziging van de onderwijswetgeving, worden de woorden « in artikel 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van taalexamens » vervangen door de woorden « in artikel 24 van het decreet betreffende de organisatie van de taalexamens ».
Art. 50.In artikel 2 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 mei 2004 betreffende de methode voor het bewijs van de functionele kennis van de Franse taal, worden de woorden « bedoeld in artikel 17, alinea 2, van het ministerieel besluit van 10 april 1974 over de organisatie van taalexamens in het Franstalig onderwijs » vervangen door de woorden « bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het decreet betreffende de organisatie van de taalexamens ».
Art. 51.In artikel 4 van het voornoemde besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 mei 2004, worden de woorden « in artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1970 betreffende de organisatie van de taalexamens » vervangen door de woorden « in artikel 1 van het decreet betreffende de organisatie van de taalexamens ». HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art. 52.De kandidaturen die ingediend worden om een taalexamen af te leggen in antwoord op de laatste oproep tot kandidaten, gebaseerd op de vorige regelgeving en bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van dit decreet, worden geacht ingediend te zijn krachtens dit decreet.
Art. 53.De examencommissies die laatst werden ingesteld overeenkomstig de vorige regelgeving, worden geacht ingesteld te zijn krachtens dit decreet. Hun leden en voorzitters voleindigen hun mandaat dat reeds loopt op het moment dat dit decreet in werking treedt. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 54.De Minister-Presidente, bevoegd voor het Leerplichtonderwijs, de Vice-Presidente, bevoegd voor het Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, worden belast met de uitvoering van dit decreet.
Art. 55.Dit decreet treedt in werking de dag waarop het door de Regering wordt afgekondigd.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 3 februari 2006.
De Minister-Presidente, belast met het Leerplichtonderwijs en het Onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M. ARENA De Vice-Presidente en Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President en Minister van Begroting en Financiën, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken en Sport, C. EERDEKENS De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK _______ Nota's Zitting 2005-2006 : Stukken van de Raad. - Voorstel van decreet, nr. 210-1. - Commissieamendementen, nr. 210-2.
Integraal verslag. - Mondeling verslag. - Bespreking en aanneming.
Vergadering van 1 februari 2006.