gepubliceerd op 27 september 2000
Besluit van de Waalse Regering betreffende de doorlopende evaluatie en de examens in de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen
31 AUGUSTUS 2000. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de doorlopende evaluatie en de examens in de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen
De Waalse Regering, Gelet op de artikelen 138 en 178 van de Grondwet;
Gelet op het decreet II van de Waalse Gewestraad van 22 juli 1993 betreffende de overheveling van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie;
Gelet op het samenwerkingsakkoord betreffende de permanente vorming van de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen en het toezicht op het « Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises » (Instituut voor Permanente Vorming van de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen), gesloten op 20 februari 1995 door de Franse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, goedgekeurd bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 4 mei 1995, inzonderheid op artikel 5 en 6°;
Gelet op het advies van de Raad van bestuur van het « Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises », gegeven op 23 april 1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het « Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises », de permanente vormingscentra van de middenstand, de toezichthoudende afgevaardigden, de bedrijfsleiders, de leerlingen en de stagiairs hoe dan ook op de hoogte moeten zijn van de nieuwe bepalingen die betrekking hebben op de doorlopende evaluatie en het examen in de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen vóór het nieuwe vormingsjaar op 1 september 2000 van start gaat;
Overwegende dat dit besluit derhalve zo spoedig mogelijk moet worden bekendgemaakt en in werking moet treden;
Op de voordracht van de Minister van Tewerkstelling en Vorming, Besluit : TITEL I. - Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « besluit betreffende de vormingscursussen » : het besluit van de Waalse Regering van 31 augustus 2000 betreffende de vormingscursussen in de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen;2° « besluit betreffende de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten erkend worden » : het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 1998 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de leercontracten in de permanente opleiding van de middenklasse en de kleine en middelgrote ondernemingen;3° « Instituut » : het « Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises » (Instituut voor Permanente Vorming van de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen);4° « Centrum » : het « Centre de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises » (Centrum voor Permanente Vorming van de Middenstand en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen);5° « territoriale directie » : de territoriale directie van het « Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises »;6° « regelmatige cursist » : de cursist die ten minste 2/3 van de cursussen georganiseerd in de loop van het vormingsjaar heeft gevolgd;7° « afgewezen regelmatige cursist » : de regelmatige cursist die niet geslaagd is voor zijn vorming en die herexamens moet afleggen zonder de cursussen opnieuw te moeten volgen;8° « geïntegreerde kennis » : a) wat betreft titel II, de algemene kennis en de beroepskennis waarvoor dezelfde cursus wordt georganiseerd;b) wat betreft titel III, de beheers- en beroepskennis waarvoor dezelfde cursus wordt georganiseerd;a) « examen A » : - wat betreft titel II, het examen betreffende de algemene kennis; - wat betreft titel III, het examen betreffende de beheerskennis; b) « examen B » : het examen betreffende de theoretische beroepskennis;c) « examen I » : het examen betreffende de geïntegreerde kennis;d) « examen C » : het examen betreffende de praktische beroepsbekwaamheden.
Art. 2.Het Instituut coördineert zowel de organisatie van de doorlopende evaluatie als die van het examen waarop het pedagogisch en administratief toezicht houdt.
Art. 3.Het Centrum organiseert zowel de evaluatie als het examen en zorgt voor het goede verloop daarvan, hun regelmatigheid alsook de toepassing van het in artikelen 11 en 32 bedoelde organisatieplan.
Art. 4.De vragenlijsten van A-, B- en I-examens worden ter beschikking gesteld van het Instituut ten minste vijftien dagen voor de datum van het examen.
De examens zijn schriftelijk of mondeling. Een schriftelijk verslag, opgemaakt overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde modaliteiten en voorwaarden, wordt bewaard in het Centrum.
De schriften en werken van de kandidaten, alsook de niet-verbruikbare examenstukken worden ter beschikking gesteld van het Instituut tot 30 september van het kalenderjaar dat volgt op het examenjaar.
Eventuele onregelmatigheden kunnen tot gevolg hebben dat een examen geheel of gedeeltelijk nietig verklaard wordt, volgens de door het Instituut vastgestelde modaliteiten, onverminderd andere administratieve beslissingen.
TITEL II. - Evaluaties tijdens de leertijd HOOFDSTUK I. - Evaluatie einde leertijd
Art. 5.§ 1. Het Centrum organiseert de eindeleertijdsevaluatie voor : 1° de leerling die verbonden is door een leerovereenkomst erkend door het Instituut krachtens het besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten erkend worden.De evaluatie vindt plaats in de loop van het jaar waarin de leerovereenkomst eindigt; 2° de regelmatige cursist die de leercursussen volgt en die, zonder aan de in 1° bedoelde voorwaarde te voldoen, een praktijkvorming volgt die gelijkwaardig is aan die van de leerovereenkomst.De evaluatie vindt plaats in de loop van het jaar waarin de leerovereenkomst eindigt; 3° de afgewezen regelmatige cursist die voor 31 januari van het evaluatiejaar een schriftelijke aanvraag indient bij het Centrum. § 2. De cursist die vrijgesteld is van de cursussen overeenkomstig artikel 19, § 2, van het besluit betreffende de vormingscursussen, wordt vrijgesteld van de voor die cursussen georganiseerde evaluatie.
Art. 6.§ 1. 1° Geëvalueerd worden, volgens het voor elk beroep opgemaakte vormingsprogramma : a) hetzij de algemene kennis en de beroepskennis, elk naar verhouding van 30 % van de totaalpunten, hetzij de geïntegreerde kennis naar verhouding van 60 % van de totaalpunten;b) de praktische beroepsbekwaamheden, naar verhouding van 40 % van de totaalpunten. § 2. In afwijking van § 1 mag het Instituut voor bepaalde vormingen een verschillende verdeling kiezen tussen de examens. § 3. De in § 1 bedoelde evaluatie van de algemene kennis, beroepskennis en geïntegreerde kennis omvat : 1° een doorlopende evaluatie;2° een examen georganiseerd na afloop van de leertijd, dat bestaat hetzij uit een A-examen en een B-examen hetzij uit een I-examen. De verdeling van de punten tussen de doorlopende evaluatie en het eindexamen wordt door het Instituut vastgesteld.
Voor sommige vakken mag het Instituut beslissen geen evaluatie uit te voeren.
De evaluatie van de beroepsbekwaamheden vindt plaats tijdens een C-examen dat georganiseerd wordt na afloop van de leertijd. § 4. Om te beantwoorden aan de gevolgen van de pedagogische nieuwigheden bedoeld in artikel 11 van het besluit betreffende de cursussen, mag het Instituut afwijken van de bepalingen van §§ 1 tot 3.
Art. 7.Voor de A-, B- en I-examens worden twee zittijden georganiseerd. De eerste zittijd die na afloop van de cursussen georganiseerd wordt, eindigt uiterlijk op 30 juni. Die staat vermeld in de uurrooster-kalender. De tweede zittijd vindt plaats tussen 15 augustus en 15 september.
Voor de C-examens wordt één zittijd per jaar georganiseerd. Die vindt plaats tussen 15 mei en 30 september behoudens voor de door het Instituut vastgestelde seizoengebonden beroepen waarvoor de uiterste datum op 31 december wordt gebracht.
Art. 8.§ 1. Het Centrum schrijft hetzij voor de A- en B-examens hetzij voor het I-examen in: 1° de regelmatige cursist die het laatste cursusjaar heeft gevolgd;2° de afgewezen regelmatige cursist bedoeld in artikel 5, § 1, 3°. § 2. Het Centrum schrijft voor het C-examen in: 1° de regelmatige cursist die het laatste vormingsjaar heeft gevolgd en die bij een voormalige zitting geslaagd is hetzij voor A- en B-examens of hetzij voor het I-examen;2° de regelmatige cursist bedoeld in artikel 5, § 1, 3°. § 3. Het Instituut schrijft voor B- en C-examens de cursist in voor wie geen beroepscursus werd georganiseerd.
Art. 9.De inhoud van A-, B- en I-examens wordt door de vormingswerkers uitgewerkt overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten. Ze voeren de evaluatie uit.
Art. 10.§ 1. In elk centrum worden B-Examencommissies opgericht voor de beroepen waarvoor geen specifieke cursus werd georganiseerd alsook C-Examencommissies. De Examencommissie bestaat uit : a) hetzij een vormingswerker en een deskundige die de hoedanigheid van vormingswerker niet heeft, behoudens afwijking van het Instituut;b) hetzij twee deskundigen als geen specifieke cursus werd georganiseerd voor het beroep dat het voorwerp is van het examen. Voor sommige bepaalde beroepen kan door het Instituut een hoger aantal leden van de C-Examencommissie vastgesteld worden. § 2. Na eventuele raadpleging van de beroeps- en interprofessionele verenigingen worden de leden van de C-Examencommissie voorgedragen door het Centrum.
De definitieve lijst van de leden wordt aangevuld en vastgelegd door het Instituut, dat deze aan het Centrum bezorgt. Het Centrum stelt dan zijn C-Examencommissies samen.
De C-Examencommissie voert de evaluatie van het C-examen uit overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten, namelijk wat betreft de inhoud en de evaluatiecriteria.
Art. 11.Uiterlijk vier weken voor het begin van de examens legt het Centrum aan het Instituut een organisatieplan voor van de C- en B-examens waarvoor geen cursus werd georganiseerd.
Het plan bevat o.a. de namen van de leden van de C-Examencommissie, de datum, het uur en de plaats van het examen en het aantal kandidaten.
Twee weken na de ontvangst van het ontwerp van organisatieplan geeft het Instituut kennis van zijn akkoord of opmerkingen aan het Centrum.
Na eventuele verbeteringen bezorgt het Centrum het definitieve organisatieplan aan het Instituut voor het begin van de examens.
Art. 12.§ 1. Om de evaluatie met goed gevolg te ondergaan, moet de kandidaat het volgende resultaat behalen : 1° 50 % van de totaalpunten voor de algemene kennis en de beroepskennis of 50 % voor elk vak waarvoor cursussen geïntegreerde kennis worden georganiseerd;2° voor de praktijkvorming, 60 % van de punten voor het geheel van de evaluatie en 40 % voor elke beroepsactiviteit in geval van beroepen met veelvoudige activiteiten waarvan de lijst vastgelegd is door het Instituut; § 2. In afwijking van § 1 mag het Instituut de minima die vereist zijn om te slagen wijzigen of minima per vak vaststellen voor sommige vormingsprogramma's betreffende de beroepen waarvoor bijzondere voorwaarden m.b.t. de leerovereenkomsten zijn vastgesteld.
Art. 13.In elk Centrum worden Raden van vormingswerkers ingesteld. De Raad van vormingswerkers neemt, overeenkomstig de richtlijnen van het Instituut, de beslissingen betreffende het pedagogisch toezicht van de leerling en het einddiploma van de vorming.
De Raad van vormingswerkers bestaat uit vormingswerkers, de directeur van het Centrum of zijn gemachtigde en de toezichthoudende afgevaardigde, die raadgevende stem heeft. Hij mag elke persoon tot zijn werkzaamheden toelaten die beoordelingsgegevens kan verstrekken.
Het Instituut wordt uitgenodigd tot de vergaderingen van de Raad ten minste vijftien dagen voor de datum waarop die plaatsvinden; zijn gemachtigde kan die bijwonen met raadgevende stem.
De Raad van vormingswerkers komt ten minste één keer bijeen aan het einde van de vorming om te beslissen over het geval van de kandidaat die voor het examen niet geslaagd is. De eventueel beperkte Raad van vormingswerkers mag beraadslagen na afloop van de in artikel 7 vermelde tweede zittijd.
Art. 14.§ 1. Het Centrum geeft kennis van het resultaat van de evaluatie en van de eventuele beslissing van de in artikel 13 bedoelde Raad van vormingswerkers aan de leerling en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, aan het Instituut en aan de toezichthoudende afgevaardigde. Die laatste deelt onmiddellijk het resultaat en de beslissing van de Raad mee aan de bedrijfsleider. § 2. De kandidaat die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan en van wie de Raad heeft geacht dat hij voor het examen gezakt is, mag zich inschrijven voor de A-, B- of I-examens waarvoor hij de vereiste minimumpunten niet heeft behaald.
Hij wordt automatisch voor de tweede zittijd opgeroepen door het Centrum, behalve als de Raad van vormingswerkers een ongunstig advies heeft gegeven om andere dan disciplinaire redenen. § 3. De kandidaat die de evaluatie met goed gevolg heeft ondergaan of van de wie de Raad van vormingswerkers heeft geacht dat hij voor het examen geslaagd is, krijgt een getuigschrift afgegeven door het Centrum namens de Waalse regering. § 4. Op verzoek van de cursist wordt een gedeeltelijk getuigschrift, dat overeenstemt met het door het Instituut opgemaakte model, afgegeven door het Centrum als hij voor één van de in artikel 5, § 1 bedoelde evaluaties geslaagd is. HOOFDSTUK II. - Evaluatie tijdens de leertijd
Art. 15.§ 1. Het Centrum organiseert een jaarlijkse evaluatie voor : 1° de leerling die verbonden is door een leerovereenkomst erkend door het Instituut krachtens het besluit betreffende de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten erkend worden;2° de regelmatige cursist die de leercursussen heeft gevolgd en die de in 1° vermelde voorwaarde niet vervult. § 2. De cursist die vrijgesteld is van de leercursussen, overeenkomstig artikel 19, § 2, van het besluit betreffende de cursussen, wordt vrijgesteld van de voor die cursussen georganiseerde evaluatie.
Art. 16.§ 1. Geëvalueerd worden, volgens het programma opgemaakt voor elk beroep : 1° hetzij de algemene kennis en de theoretische beroepskennis, elk naar verhouding van 50 % van de totaalpunten;2° hetzij de geïntegreerde kennis. § 2. De evaluatie bestaat uit : 1° een dagelijkse evaluatie voor zover die staat vermeld in de erkende programma's;2° één of meerdere evaluaties georganiseerd aan het einde van de studie van een vak of van een vakkenpakket bedoeld in artikelen 17 en 43 van het besluit betreffende de cursussen.Die evaluaties staan vermeld in de uurrooster-kalender.
De verdeling van de punten tussen de dagelijkse evaluatie en de eindeleertijdsevaluatie of de evaluatie na afloop van het vakkenpakket wordt door het Instituut vastgesteld. § 3. Een zittijd, « uitgestelde zittijd » genoemd, georganiseerd voor de cursist die afwezig was bij de eerste zittijd om een reden die, volgens de sociale wetgeving, de afwezigheid op de werkplaats verantwoordt, mag worden georganiseerd voor de A-, B- en I-examens. De eerste zittijd, die aan het einde van de cursussen georganiseerd wordt, eindigt uiterlijk op 30 juni. Die staat vermeld in de uurrooster-kalender. De uitgestelde zittijd vindt plaats tussen 15 augustus en 15 september. § 4. Om de evaluatie met goed gevolg te ondergaan, moet de kandidaat het volgende resultaat behalen : - een totaal van 50 % voor de algemene cursussen en voor de beroepscursussen; - 50 % voor elk vak van de geïntegreerde cursussen. § 5. In afwijking van § 4 mag het Instituut de minima die vereist zijn om te slagen wijzigen of minima per vak vaststellen voor sommige vormingsprogramma's. In dit geval wordt een tweede zittijd georganiseerd. § 6. Om te beantwoorden aan de gevolgen van de pedagogische nieuwigheden bedoeld in artikel 11 van het besluit betreffende de cursussen, mag het Instituut afwijken van de bepalingen van §§ 1 tot 4.
Art. 17.De examens worden door de vormingswerkers voorbereid voor de cursussen waarmee zij belast zijn.
De vormingswerkers voeren de evaluatie van de kennis van de kandidaten uit.
Voor elke kandidaat wordt door het Centrum een dossier opgemaakt met alle gegevens betreffende de evaluatie, alsook de beoordeling van de vormingswerkers.
Art. 18.In elk Centrum worden Raden van vormingswerkers ingesteld. De Raad van vormingswerkers onderzoekt het dossier van de leerling en kan alle individuele maatregelen voorstellen die de leerling kunnen helpen.
De Raad van vormingswerkers bestaat uit vormingswerkers, de directeur van het Centrum of zijn gemachtigde en de toezichthoudende afgevaardigde, die raadgevende stem heeft. Hij mag elke persoon tot zijn werkzaamheden toelaten die beoordelingselementen kan verstrekken.
Het Instituut wordt uitgenodigd tot de vergaderingen van de Raad ten minsten vijftien dagen voor de datum waarop die plaatsvinden. Zijn gemachtigde mag die bijwonen met raadgevende stem.
De Raad komt bijeen minstens : - aan het einde van het eerste en van het tweede jaar, uiterlijk op 5 juli; - na afloop van de in artikel 16, § 3, bedoelde uitgestelde zittijd en uiterlijk op 20 september.
Art. 19.In elke territoriale directie worden toezichthoudende Commissies ingesteld.
De toezichthoudende Commissie bestaat uit : a) de directeur van de territoriale eenheid of zijn vertegenwoordiger;b) een pedagogisch consulent van het Instituut;c) de toezichthoudende afgevaardigde. De directeur van het Centrum of zijn gemachtigde woont van rechtswege de vergaderingen van de Commissie bij met raadgevende stem.
De voorstellen en beslissingen van de Commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen.
De Commissie mag elke persoon uitnodigen die beoordelingselementen kan verstrekken en zich alle gegevens laten verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van haar opdracht.
De Commissie moet zonodig het Centrum vragen om het dossier opnieuw voor te leggen aan de Raad van vormingswerkers die bijeenkomt na afloop van de uitgestelde zittijd.
De Commissie komt uiterlijk op 20 juli bijeen. In geval van een uitgestelde zittijd, bedoeld in artikel 16, § 3, wordt die termijn op 30 september gebracht, datum waarop de Commissie een beslissing moet hebben genomen voor alle dossiers.
De beraadslagingen van de Commissie worden na afloop van de zittijd genoteerd en ondertekend door de leden van de Commissie.
Art. 20.§ 1. Het onderzoek van het dossier van de leerling die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan, gebeurt op de volgende wijze : 1° als de leerling het geheel van de cursussen heeft gevolgd in hetzelfde Centrum : a) beslist de in artikel 18 bedoelde Raad van vormingswerkers over de toelating of weigering van de leerling in de hogere klas.Het Centrum maakt uiterlijk op 10 juli de lijst van de leerlingen voor wie een beslissing is genomen, samen met de resultaten van de examens alsook zijn beslissingen en adviezen aan het Instituut over. Die termijn wordt op 20 september gebracht voor de leerling die aan een verschillende zittijd moet deelnemen.
Hij kan alle maatregelen voorstellen die de leerling kunnen helpen vooruitgang te boeken in zijn vorming. b) als de bekwaamheid om naar de hogere klas over te gaan niet vastgesteld wordt, maakt de Raad van vormingswerkers ook een dossier met de beoordelingsgegevens en de verantwoording van zijn beslissing aan het Instituut over;2° als de leerling cursussen in beide Centra heeft gevolgd : a) beslist de Raad van vormingswerkers van elk Centrum over de toelating of de weigering van de leerling in de hogere klas. Hij mag elke maatregel voorstellen die de leerling kan helpen vooruitgang te boeken in zijn vorming. b) maakt elk Centrum uiterlijk op 10 juli de resultaten van de evaluatie en de beslissingen en voorstellen van de Raad van vormingswerkers over aan de territoriale directie die tussengekomen is in de erkenning van de leerovereenkomst.Die termijn wordt op 20 september gebracht voor de leerling die aan een uitgestelde zittijd moet deelnemen. § 2. Het dossier van de leerling die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan of van wie de Raad of de Raden van vormingswerkers heeft of hebben geacht dat hij niet bekwaam is om naar de hogere klas over te gaan, wordt aan de in artikel 19 bedoelde toezichthoudende Commissie voorgelegd.
De Commissie mag een beslissing nemen m.b.t. de verlenging van de overeenkomst als zij acht dat de leerling moet blijven zitten.
De Commissie mag een beslissing nemen m.b.t. de intrekking van de erkenning van de leerovereenkomst, overeenkomstig artikel 26 van het besluit betreffende de voorwaarden waaronder de leerovereenkomsten worden erkend, als zij het noodzakelijk acht.
Een beslissing m.b.t. de intrekking van een erkenning die na een voorstel van de Commissie genomen werd, mag opgeheven worden met de voorafgaande toestemming van die laatste en voor zover voldaan wordt aan de voorwaarden voor de erkenning van een nieuwe overeenkomst.
De Commissie mag alle maatregelen voorstellen die de leerling kunnen helpen vooruitgang te boeken in zijn vorming.
Art. 21.De in artikelen 19 en 20 bedoelde beslissingen moeten door het Instituut goedgekeurd worden. In geval van intrekking van de erkenning worden voorstellen uitgebracht door de Commissie opdat de leerling zich zou kunnen heroriënteren, overeenkomstig artikel 3, 1°, van het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 of van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 1998 betreffende de erkenningsvoorwaarden van de toezichthoudende afgevaardigde in de permanente opleiding van de middenklasse en de kleine en middelgrote ondernemingen.
Art. 22.§ 1. De resultaten van de evaluaties worden meegedeeld door het Centrum of de Centra waar de leerling de cursussen heeft gevolgd, aan die laatste en aan zijn wettelijke vertegenwoordiger en aan de toezichthoudende afgevaardigde, die deze onmiddellijk overmaakt aan de bedrijfsleider.
Als de Raad van vormingswerkers geacht heeft dat de leerling niet bekwaam is om naar de hogere klas over te gaan, worden die en zijn wettelijke vertegenwoordiger door het Centrum op de hoogte gebracht dat zijn dossier zal worden onderzocht door een toezichthoudende Commissie.
Als de leerling die de cursussen in twee Centra heeft gevolgd, door de Raad van vormingswerkers niet werd toegelaten in één of beide Centra : 1° brengt het Instituut de leerling en zijn wettelijke vertegenwoordiger op de hoogte van het onderzoek van het dossier binnen de toezichthoudende Commissie;2° brengt de toezichthoudende afgevaardigde de bedrijfsleider op de hoogte van het onderzoek van het dossier binnen de toezichthoudende Commissie. § 2. De voorstellen en beslissingen van de Commissie worden meegedeeld : 1° door het Instituut aan de betrokken Centra alsook aan de leerling en zijn wettelijke vertegenwoordiger;2° door de toezichthoudende afgevaardigde aan de bedrijfsleider.
Art. 23.Als de leerling moet blijven zitten, worden de contracterende partijen door de toezichthoudende afgevaardigde uitgenodigd om hun akkoord te geven over de verlenging van de leerovereenkomst. Hij stelt de leerling en zijn wettelijke vertegenwoordiger schriftelijk in kennis van het feit dat de weigering van de verlenging of het gebrek aan antwoord als gevolg heeft dat de erkenning van de overeenkomst wordt ingetrokken. Die brief zal de termijn voor het antwoord bepalen alsook de straf in geval van gebrek aan reactie. Het Instituut moet het aanhangsel betreffende de verlenging van de leerovereenkomst uiterlijk op 30 september krijgen.
Art. 24.Op verzoek van de leerling kan het Centrum attesten uitreiken waaruit blijkt dat hij de lessen heeft gevolgd of dat hij voor de eindejaarevaluaties is geslaagd.
Art. 25.De evaluatie van de praktijkvorming op de werkplaats wordt door het Instituut uitgevoerd overeenkomstig de vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.
De bedoeling van die evaluatie is : 1° na te gaan of de staat van de vorderingen die door de leerling bij zijn praktijkvorming gemaakt worden, voldoet aan de vereisten van het vormingsprogramma en of de voorwaarden van de leertijd beantwoorden aan de wettelijke en reglementaire voorschriften;2° in voorkomend geval, de vastgestelde leemten en gebreken te verhelpen. De evaluatie omvat twee delen : - een regelmatige evaluatie; - een jaarlijkse evaluatie.
TITEL III. - Evaluaties tijdens de vorming als bedrijfsleider HOOFDSTUK I. - Evaluatie aan het einde van de vorming als bedrijfsleider
Art. 26.Het Centrum organiseert de evaluatie aan het einde van de vorming als bedrijfsleider voor : 1° de regelmatige cursist die het laatste cursusjaar heeft gevolgd;2° met de voorafgaande toestemming van het Centrum, de cursist die de cursussen geheel of gedeeltelijk niet heeft gevolgd omdat hij een vorige vorming al had gevolgd of wegens overmacht;3° de regelmatige cursist die uitgesteld wordt of die afwezig was bij het C-examen en die voor 31 januari van het examenjaar een schriftelijke aanvraag indient bij het Centrum. § 2. De cursist die vrijgesteld is van de cursussen overeenkomstig artikel 48 van het besluit betreffende de cursussen, wordt vrijgesteld van de voor die cursussen georganiseerde evaluatie.
Art. 27.§ 1. Geëvalueerd worden, volgens het vormingsprogramma opgemaakt door het Instituut voor elk beroep : 1° de beheerskennis en de beroepskennis, elk geëvalueerd naar verhouding van 30 % van de totaalpunten of de geïntegreerde kennis, die geëvalueerd wordt naar verhouding van 60 % van de totaalpunten;2° de praktische beroepsbekwaamheden, naar verhouding van 40 % van de totaalpunten. § 2. In afwijking van § 1, mag een verschillende verdeling worden gekozen tussen de examens voor sommige door het Instituut vastgestelde vormingen. § 3. In afwijking van § 1, mogen de theoretische en praktische kennis tegelijkertijd worden geëvalueerd voor sommige door het Instituut vastgestelde vormingen. § 4. De in § 1 bedoelde evaluatie van de beheerskennis, van de theoretische beroepskennis en van de geïntegreerde kennis omvat : 1° een doorlopende evaluatie;2° een examen georganiseerd na afloop van de vorming als bedrijfsleider dat bestaat uit een A-examen en een B-examen of uit een I-examen. De verdeling van de punten tussen de doorlopende evaluatie en het eindexamen wordt door het Instituut vastgesteld.
Voor sommige vakken mag het Instituut beslissen geen evaluatie uit te voeren.
De evaluatie van de praktische beroepsbekwaamheden vindt plaats tijdens een C-examen georganiseerd na afloop van de vorming als bedrijfsleider. § 5. Om te beantwoorden aan de gevolgen van de pedagogische nieuwigheden bedoeld in artikel 11 van het besluit betreffende de cursussen, mag het Instituut afwijken van de bepalingen van §§ 1 tot 4.
Art. 28.Twee zittijden worden georganiseerd voor de in artikel 27, § 4, bedoelde A-, B- en I-examens. De eerste zittijd, die aan het einde van de cursussen wordt georganiseerd, eindigt hoogstens op 15 juli.
Die staat vermeld in de uurrooster-kalender. De tweede zittijd vindt plaats tussen 15 augustus en 15 september.
Voor het in artikel 27, § 4 bedoelde C-examen wordt één zittijd per jaar georganiseerd die tussen 15 mei en 30 september plaatsvindt.
In afwijking van het tweede lid, voor de vormingen die vermeld zijn op een door het Instituut opgemaakte lijst, als de leerling geslaagd is voor de A-, B- of I-examens, mag een bijkomende zittijd voor het C-examen worden georganiseerd tussen 15 december en 15 januari van het volgende jaar, overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.
In afwijking van het tweede lid, voor de door het Instituut vastgestelde seizoengebonden beroepen, met de voorafgaande toestemming van het Instituut, mogen de datums voor de organisatie van de C-examens op 31 december worden gebracht.
Art. 29.§ 1. De in artikel 26, § 1, 1° en 2° bedoelde cursisten worden door het Centrum ingeschreven voor de A, B of I-examens.
Onder voorbehoud van § 2, worden de in artikel 26, § 1 bedoelde cursisten ingeschreven door het Centrum voor het C-examen. § 2. De kandidaat die een voldoende praktische ervaring kan aantonen, overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten, wordt door het Centrum ingeschreven voor het C-examen.
De kandidaat die stage loopt in een bedrijf overeenkomstig de modaliteiten van het besluit van de Waalse Regering van 16 juli 1998 of van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 1998 betreffende de stage-overeenkomst, moet de in het eerste lid vereiste praktische ervaring kunnen aantonen.
Art. 30.De inhoud van de A-, B- en I-examens wordt door de vormingswerkers uitgewerkt overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten vastgesteld door het Instituut. Ze voeren de evaluatie uit.
Art. 31.In elk Centrum worden C-Examencommissies ingesteld. De Examencommissie is samengesteld uit een vormingswerker en, behoudens afwijking van het Instituut, een deskundige die de hoedanigheid van vormingswerker niet heeft.
Voor sommige beroepen mag een hoger aantal leden worden vastgesteld voor de C-Examencommissie.
Na eventuele raadpleging van de beroeps- en interprofessionele groeperingen, worden de leden van de C-Examencommissie voorgelegd door het Centrum. De definitieve lijst van de leden wordt aangevuld en vastgesteld door het Instituut, dat die bezorgt aan het Centrum om de C-Examencommissies te kunnen instellen.
De evaluatie van dit examen wordt door de C-examencommissie vastgesteld, overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten, namelijk wat betreft de inhoud en de evaluatiecriteria.
Art. 32.Uiterlijk vier weken voor het begin van de examens wordt een ontwerp van organisatieplan voor de C-examens door het Centrum voorgelegd aan het Instituut.
Het plan omvat o.a. de namen van de leden van de C-Examencommissie, de datum, het uur en de plaats van het examen en het aantal kandidaten.
Twee weken na de ontvangst van voornoemd ontwerp, stelt het Instituut het Centrum in kennis van zijn akkoord of van zijn opmerkingen. Na eventuele verbeteringen zendt het Centrum het definitieve organisatieplan aan het Instituut voor het begin van de examens.
Art. 33.§ 1. Om de evaluatie met goed gevolg te ondergaan, moet de kandidaat het volgende resultaat behalen : 1° 50 % van de punten voor elk vak wat de A-, B- of I-kennis betreft. 60 % van de totaalpunten voor de vormingen die het getuigschrift van het hoger middelbaar onderwijs vereisen; 2° 50 % van de totaalpunten voor de B-kennis van de door het Instituut vastgestelde vormingen;3° wat de praktijkkennis betreft, 60 % van de punten voor het geheel van de evaluatie en 50 % voor elke beroepsactiviteit in geval van beroepen met veelvoudige activiteiten die vermeld zijn op een door het Instituut vastgestelde lijst;4° 60 % van de punten voor de praktijk- en theoretische kennis die tegelijkertijd geëvalueerd worden, zoals bedoeld in artikel 27, § 3. § 2. In afwijking van § 1, mag het Instituut de minima wijzigen die noodzakelijk zijn om te slagen of minima per vak vaststellen voor sommige vormingsprogramma's.
Art. 34.In elk Centrum worden Raden van vormingswerkers ingesteld. De Raad van vormingswerkers neemt de beslissingen betreffende het pedagogisch toezicht van de cursist en het einddiploma van de vorming, overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.
De Raad van vormingswerkers bestaat uit vormingswerkers, de directeur van het Centrum of zijn gemachtigde en de toezichthoudende afgevaardigde, die raadgevende stem heeft. Hij mag elke persoon tot zijn werkzaamheden toelaten die beoordelingsgegevens kan verstrekken.
Het Instituut wordt uitgenodigd tot de vergaderingen van de Raad ten minste vijftien dagen voor de datum waarop die plaatsvinden. Zijn gemachtigde kan die bijwonen met raadgevende stem.
De Raad van vormingswerkers komt ten minste één keer bijeen aan het einde van de vorming om te beslissen over het geval van de cursist die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan.
De eventueel beperkte Raad van vormingswerkers mag beraadslagen na afloop van de in artikel 28, eerste lid, vermelde tweede zittijd.
Art. 35.Het Centrum geeft kennis van het resultaat van de evaluatie en de eventuele beslissing van de in artikel 34 bedoelde Raad van vormingswerkers aan de kandidaat, aan het Instituut en aan de toezichthoudende afgevaardigde. Die laatste deelt onmiddellijk het resultaat en de beslissing van de Raad van vormingswerkers mee aan de bedrijfsleider.
De kandidaat die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan en van wie de Raad van vormingswerkers heeft geacht dat hij voor het examen gezakt is, mag zich inschrijven voor de tweede zittijd om de A-, B- of I-examens af te leggen waarvoor hij het minimum van de vereiste punten niet heeft behaald, met de voorafgaande toestemming van de Raad. De inhoud wordt door de Raad van vormingswerkers uitgewerkt.
De kandidaat die de evaluatie met goed gevolg heeft ondergaan of van wie de Raad van vormingswerkers heeft geacht dat hij voor het examen geslaagd is, krijgt een diploma afgegeven door het Centrum namens de Waalse regering.
Op verzoek van de cursist wordt een gedeeltelijk getuigschrift, dat overeenstemt met het door het Instituut opgemaakte model, afgegeven door het Centrum als hij voor één van de in artikel 27, § 1 bedoelde evaluaties geslaagd is.
De kandidaat die de evaluatie van de beheerscursussen met goed gevolg heeft ondergaan of van de wie de Raad van vormingswerkers heeft geacht dat hij voor het examen geslaagd is, krijgt een beheersgetuigschrift, dat overeenstemt met het door het Instituut vastgestelde model, afgegeven door het Centrum namens de Waalse regering. HOOFDSTUK II. - Evaluatie tijdens de vorming als bedrijfsleider
Art. 36.§ 1. Het Centrum organiseert een jaarlijkse evaluatie voor de regelmatige cursist.
De cursist die vrijgesteld is van de cursussen, overeenkomstig artikel 48 van het besluit betreffende de cursussen, is vrijgesteld van de voor die cursussen georganiseerde evaluatie. § 2. Twee zittijden kunnen worden georganiseerd voor de A-, B- en I-examens. De eerste zittijd, die aan het einde van de cursussen georganiseerd wordt, eindigt uiterlijk op 15 juli en staat vermeld in de uurrooster-kalender. De tweede zittijd vindt plaats tussen 15 augustus en 15 september.
Art. 37.§ 1. Geëvalueerd worden, volgens het door het Instituut voor elk beroep opgemaakte programma: a) hetzij de beheerskennis en de theoretische beroepskennis die geëvalueerd worden naar verhouding van 50 % van de totaalpunten;b) hetzij de geïntegreerde kennis. In afwijking van het eerste lid, mag het Instituut een verschillende verdeling kiezen tussen de examens voor sommige vormingen. § 2. De evaluatie omvat twee delen: enerzijds een evaluatie in de loop van het jaar en anderzijds een eindjaarexamen.
De verdeling van de punten tussen die twee delen wordt door het Instituut vastgesteld. Voor sommige vakken mag het beslissen om geen evaluatie uit te voeren. § 3. Om te beantwoorden aan de gevolgen van de pedagogische nieuwigheden bedoeld in artikel 11 van het besluit betreffende de cursussen, mag het Instituut afwijken van de bepalingen van §§ 1 en 2.
Art. 38.De vormingswerkers bereiden de examens voor waarmee ze belast zijn.
De vormingswerkers voeren de evaluatie uit van de kennis van de kandidaat.
Voor elke kandidaat wordt door het Centrum een dossier opgemaakt met alle gegevens betreffende de evaluatie.
Art. 39.§ 1. Om de evaluatie met goed gevolg te ondergaan, moet de kandidaat het volgende resultaat behalen: 50 % van de punten voor elk vak dat deel uitmaakt van de cursussen en a) 60 % van de totaalpunten voor de vormingen die bij het begin van de cursus het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs vereisen of b) 50 % van de totaalpunten in beroepskennis voor de door het Instituut vastgestelde vormingen. § 2. In afwijking van § 1, voor sommige vormingsprogramma's mag het Instituut die minima wijzigen of minima per vak vaststellen.
Art. 40.§ 1. In elk Centrum worden Raden van vormingswerkers ingesteld. De Raad van vormingswerkers neemt de beslissingen betreffende het pedagogisch toezicht van de cursist en het einddiploma van de vorming, overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.
De Raad van vormingswerkers bestaat uit vormingswerkers, de directeur van het Centrum of zijn gemachtigde en de toezichthoudende afgevaardigde, die raadgevende stem heeft. Hij mag elke persoon tot zijn werkzaamheden toelaten die beoordelingsgegevens kan brengen. Het Instituut wordt uitgenodigd tot de vergaderingen van de Raad ten minste vijftien dagen voor de datum waarop die plaatsvinden. Zijn gemachtigde kan die bijwonen met raadgevende stem.
De Raad van vormingswerkers komt ten minste één keer bijeen aan het einde van de vorming om te beslissen over het geval van de cursist die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan. De eventueel beperkte Raad van vormingswerkers mag beraadslagen na afloop van de in artikel 36, § 2, vermelde tweede zittijd. § 2. Het dossier van de stagiair die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan en van wie de Raad of de Raden van vormingswerkers heeft of hebben beslist dat hij niet bekwaam is om naar de hogere klas over te gaan, wordt voorgelegd aan de in artikel 19 bedoelde toezichthoudende Commissie.
Die beraadslaagt overeenkomstig de in artikelen 20, § 2, en 21 bedoelde modaliteiten.
Art. 41.Het Centrum deelt het resultaat van de evaluatie schriftelijk mee, alsook de eventuele beslissing van de in artikel 40 bedoelde Raad van vormingswerkers, aan de kandidaat, aan het Instituut en aan de toezichthoudende afgevaardigde. Die laatste maakt het resultaat en de beslissing van de Raad van vormingswerkers onverwijld aan de bedrijfsleider over.
Op verzoek van de cursist kan het Centrum attesten uitreiken waaruit blijkt dat hij de lessen heeft gevolgd of dat hij voor één van de evaluaties is geslaagd.
Art. 42.Het onderzoek van het dossier van de stagiair die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan, gebeurt overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten.
Art. 43.Het Instituut voert de evaluatie uit van de praktijkvorming gegeven in het bedrijf aan de cursisten die een stage-overeenkomst hebben aangegaan overeenkomstig de besluiten van de Waalse Regering van 16 juli 1998 of van het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 1998 betreffende de stage-overeenkomsten in de permanente opleiding van de middenklasse en de kleine en middelgrote ondernemingen.
De bedoeling van die evaluatie is : 1° na te gaan of de staat van de vorderingen die door de stagiair bij zijn praktijkvorming gemaakt worden, voldoet aan de vereisten van het vormingsprogramma en of de voorwaarden van de stage beantwoorden aan de wettelijke en reglementaire voorschriften;2° in voorkomend geval, de vastgestelde leemten en gebreken te verhelpen. Die omvat twee delen : - een regelmatige evaluatie; - een jaarlijkse evaluatie. HOOFDSTUK III. - Evaluatie van de snelcursussen
Art. 44.De regelmatige cursist is onderworpen aan een evaluatie waarvan de voorwaarden om te slagen vastgesteld worden in de artikelen 33 en 39.
De evaluatie berust op het vormingsprogramma.
Art. 45.De vormingswerkers bereiden de examens voor waarmee ze belast zijn.
De vormingswerkers voeren de evaluatie uit van de kennis van de kandidaat.
Voor elke kandidaat wordt door het Centrum een dossier opgemaakt met alle gegevens betreffende de evaluatie.
Art. 46.In elk Centrum worden Raden van vormingswerkers ingesteld. De Raad van vormingswerkers neemt, overeenkomstig de door het Instituut vastgestelde voorwaarden en modaliteiten, de beslissingen betreffende het pedagogisch toezicht van de cursist en het einddiploma van de vorming.
De Raad van vormingswerkers bestaat uit vormingswerkers, de directeur van het Centrum of zijn gemachtigde en de toezichthoudende afgevaardigde, die raadgevende stem heeft. Hij mag elke persoon tot zijn werkzaamheden toelaten die beoordelingsgegevens kan verstrekken.
Het Instituut wordt uitgenodigd tot de vergaderingen van de Raad ten minste vijftien dagen voor de datum waarop die plaatsvinden. Zijn gemachtigde kan die bijwonen met raadgevende stem.
De Raad van vormingswerkers komt ten minste één keer bijeen aan het einde van de vormingscyclus om de resultaten van elke cursist te onderzoeken en om te beslissen.
Art. 47.Binnen vijftien dagen na afloop van de vormingszittijd deelt het Centrum de resultaten mee van de evaluatie en van de eventuele beslissing van de Raad van vormingswerkers aan de kandidaat en aan het Instituut.
De kandidaat die de evaluatie niet met goed gevolg heeft ondergaan en van wie de Raad van vormingswerkers heeft geacht dat hij voor het examen gezakt is, mag zich inschrijven voor de tweede zittijd om de examens af te leggen waarvoor hij het minimum van de vereiste punten niet heeft behaald, met de voorafgaande toestemming van de Raad.
Die tweede zittijd moet door het Centrum worden georganiseerd binnen twee maanden na afloop van de eerste zittijd.
Binnen vijftien dagen na afloop van de tweede zittijd deelt het Centrum het resultaat van de evaluatie en de eventuele beslissing van de Raad van vormingswerkers mee aan de kandidaat en aan het Instituut.
Art. 48.Binnen de maand na afloop van de vorming wordt door het Centrum een getuigschrift dat overeenstemt met het door het Instituut vastgestelde typemodel, afgegeven aan de kandidaat die de evaluatie met goed gevolg heeft ondergaan of van wie de Raad van vormingswerkers heeft beslist dat hij voor het examen geslaagd is. Het getuigschrift wordt door het Centrum ter ondertekening voorgelegd aan het Instituut.
Art. 49.De vragenlijsten van de evaluaties worden vijftien dagen voor het verloop van de examens ter beschikking gesteld van het Instituut.
TITEL IV. - Slotbepalingen
Art. 50.In geval van een geschreven en met redenen omkleed geschil over de geldigheid van een evaluatie, mag de cursist een beroep indienen, naargelang van zijn situatie, hetzij bij de Beroepscommissie ingesteld bij het Instituut, hetzij bij de Beroepscommissie bedoeld in het besluit van het College van de Franse Gemeenschapscommissie van 17 juli 1998 tot regeling van de beroepen en de organisatie en de werking van de Beroepscommissie voor de permanente opleiding van de middenklasse en de kleine en middelgrote ondernemingen.
Art. 51.De regels voor de toepassing van dit besluit worden door het Instituut vastgesteld.
Art. 52.Het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 24 oktober 1991 betreffende de doorlopende evaluatie en de examens in de permanente vorming voor de middenstand en de kleine en middelgrote ondernemingen wordt opgeheven.
Art. 53.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2000.
Art. 54.De Minister van Tewerkstelling en Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 31 augustus 2000.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, Mevr. M. ARENA