Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 27 mei 2009
gepubliceerd op 10 augustus 2009

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling

bron
waalse overheidsdienst
numac
2009203647
pub.
10/08/2009
prom.
27/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/27/2009203647/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MEI 2009. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi" (Waalse dienst voor Beroepsopleiding en Arbeidsbemiddeling), inzonderheid op artikel 3;

Gelet op het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling, inzonderheid op de arikelen 2, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2009, 3, § 1, eerste lid, 8° en 9°, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2009, 4, § 1, 5°, 8°, vervangen bij het decreet van 19 maart 2009, en 9°, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2009, 5, § 3, 6, gewijzigd bij de decreten van 6 november 2008 en 19 maart 2009, 10, § 1, vervangen bij het decreet van 6 november 2008, § 2, vervangen bij het decreet van 6 november 2008 en gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2009, en § 3, vervangen bij het decreet van 6 november 2008, 12bis, vierde en zesde lid, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2009, en 13, tweede lid, vervangen bij het decreet van 19 maart 2009;

Gelet op het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie, inzonderheid op artikel 43;

Gelet op het decreet van 19 maart 2009 houdende wijziging van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 december 2004 tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 juni 2008;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 19 juni 2008;

Gelet op het advies nr. 46.510/2 van de Raad van State, gegeven op 18 mei 2009, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het advies van de "Commission consultative régionale du dispositif intégré d'insertion socioprofessionnelle" (Gewestelijke adviescommissie van het geïntegreerde stelsel inzake socioprofessionele integratie), gegeven op 2 oktober 2008;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de FOREm, gegeven op 2 oktober 2008;

Gelet op het advies nr. A 945 van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-economische raad van het Waalse Gewest), gegeven op 13 oktober 2008;

Overwegende dat de Regering, wanneer ze in het tweede lid van artikel 2 bepaalt dat ze de in artikel 3, § 1, eerste lid, 9°, van het decreet bedoelde maximumduur opschort, gebruik maakt van haar algemene uitvoeringsbevoegdheid en tot doel heeft de rechthebbenden op de MIRE niet te onthouden van een arbeidsovereenkomst die een duur van 36 maanden kan bestrijken, waarbij de MIRE pas gemobiliseerd worden op het tijdstip (begin en einde contract) waarop de begeleiding van de rechthebbenden de grootste meerwaarde heeft;

Op de voordracht van de Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "begeleide rechthebbenden" : de rechthebbenden die met de MIRE een overeenkomst gesloten hebben, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 5°, van het decreet, en voor wie de MIRE acties ten uitvoer gelegd heeft die minstens de in artikel 8, § 3, 1° tot 5° bedoelde fasen omvatten;2° "duurzame en kwaliteitsvolle baan" : de beroepsactiviteit waarop het stelsel betrekking heeft, uitgeoefend in het kader van één of meer arbeidscontracten met een totale duur van minstens zes maanden in de loop van de twaalf maanden na de ondertekening van het eerste arbeidscontract, met uitsluiting van de startbaan- en overgangsbetrekkingen;3° "overgangsbetrekkingen" : de arbeidscontracten, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 8°, van het decreet, per definitie in de tijd beperkt, gedurende de drie laatste maanden waarvan de MIRE zorgt voor de overgang van de werknemer naar een andere betrekking, met name : a) een tewerkstellingscontract gesloten overeenkomstig artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;b) een contract gesloten in het kader van het decreet van 18 juli 1997 houdende creatie van een doorstromingsprogramma;4° "startbaanbetrekkingen" : de arbeidscontracten, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 9°, van het decreet, gebruikt door de MIRE als een vormingsmiddel dat deel uitmaakt van de methodologie die aangewend wordt ter bevordering van de inschakeling van werkzoekenden in een duurzame en kwaliteitsvolle baan, met name : a) een tewerkstellingscontract gesloten overeenkomstig artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;b) een industriële leerovereenkomst betreffende de beroepen uitgeoefend door de loontrekkende werknemers, gesloten overeenkomstig artikel 3 van de wet van 19 juli 1983 betreffende het industrieel leerlingwezen voor de beroepen uitgeoefend door de loontrekkende werknemers;c) een contract gesloten in het kader van het decreet van 18 juli 1997 houdende creatie van een doorstromingsprogramma;d) een startbaanovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 27, 2°, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, die maximum twaalf maanden loopt;e) één of meer uitzendarbeidscontracten of contracten van bepaalde duur, van een totale duur van minder dan honderdtien dagen indien die contracten voorgesteld worden als een middel om de rechthebbende te leiden naar een duurzame en kwaliteitsvolle baan;f) een omscholingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering van 29 november 2007 tot bevordering van de gelijkheid van kansen voor de gehandicapte personen op de arbeidsmarkt;5° "administratie" : de Directie Tewerkstelling en Werkvergunningen van het Operationele Directoraat-generaal Economie, Tewerkstelling en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;6° "Minister" : de Minister van Tewerkstelling;7° "Intermire" : de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld in artikel 12bis van het decreet en aangewezen door de Regering. Voor een contract bedoeld in het eerste lid, 4°, a), c) en f), wordt de in artikel 3, § 1, eerste lid, 9°, van het decreet bedoelde maximumduur van twaalf maanden opgeschort vanaf het einde van de derde maand van het contract tot het begin van de derde maand die voorafgaat aan de vervaldatum ervan.

De lijsten bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, kunnen nader bepaald worden door de Minister. HOOFDSTUK II - Procedure van toekenning, hernieuwing, opschorting en intrekking van de erkenning

Art. 2.De erkenningsaanvraag, waarvan het model door de Minister bepaald wordt, wordt door de verzoekende instelling ingediend, hetzij per post, hetzij langs de elektronische weg.

De erkenningsaanvraag gaat vergezeld van een dossier met : 1° de statuten van de instelling;2° de samenstelling van de raad van bestuur van de instelling;3° de omschrijving van het project van de instelling, met inbegrip van de finaliteiten ervan inzake de duurzame inschakeling van de rechthebbenden in een duurzame en kwaliteitsvolle baan, de exacte doelstellingen ervan inzake de omvang en de aard van de activiteiten, alsook inzake planning van die activiteiten, rekening houdend met de subregionale sociaal-economische analyse van de eigenschappen van de werkzoekenden en de behoeften van de ondernemingen, de methodes die de instelling zich voorneemt toe te passen en de financiële, materiële en menselijke middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken;4° een afschrift van de partnerschapsovereenkomst gesloten met de FOREm in het kader van het stelsel;5° een met de rechthebbenden te sluiten ontwerp van overeenkomst;6° een met de werkgevers te sluiten ontwerp van overeenkomst; 7° een P.L.I.C. over de komende drie jaren.

Art. 3.Binnen een termijn van tien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het volledige erkenningsaanvraagdossier, richt de administratie een bericht van ontvangst aan de instelling om haar erop te wijzen dat het dossier volledig is of om ontbrekende stukken op te eisen. De instelling beschikt over een termijn van dertig dagen om die stukken in te dienen. Indien de voorgeschreven termijn niet in acht genomen wordt, wordt geen gevolg aan de aanvraag gegeven.

Wanneer de administratie het bestaan van een veelvoudige aanvraag vaststelt, zoals bedoeld in artikel 5, § 2, van het decreet, verzoekt ze de C.S.E.F. zo spoedig mogelijk om advies. De C.S.E.F. brengt advies uit binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de datum van het verzoek van de administratie. Zoniet wordt het advies geacht gunstig te zijn.

Art. 4.Het dossier wordt onderzocht binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het volledige dossier, en onderworpen aan de beslissing van de Minister.

Indien het gaat om een veelvoudige aanvraag, zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt de termijn tot negentig dagen verlengd.

Art. 5.De Minister beslist uiterlijk binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van verzending van het volledige dossier.

De beslissing tot toekenning of tot weigering van de erkenning wordt binnen tien dagen na ontvangst van de beslissing van de Minister meegedeeld, bij aangetekend schrijven aan de instelling en per gewone post aan de C.S.E.F en aan de FOREm.

Art. 6.De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt hetzij per post, hetzij langs de elektronische weg bij de administratie ingediend, op zijn vroegst honderdtwintig en uiterlijk zestig dagen voor de verstrijkdatum van de lopende erkenning.

De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning gaat vergezeld van een dossier met de wijzigingen aangebracht in het overeenkomstig artikel 2 aangelegde dossier.

De procedure bedoeld in de artikelen 3 tot 5 is toepasselijk op de aanvragen tot hernieuwing van de erkenning.

Art. 7.De Minister kan de erkenning van een MIRE die de bij of krachtens het decreet gestelde erkenningsvoorwaarden niet vervult, na verhoor opschorten of intrekken. De erkenning mag hoogstens negentig dagen opgeschort worden.

Na afloop van de opschortingstermijn kan de Minister de erkenning intrekken indien de MIRE de bij of krachtens het decreet gestelde erkenningsvoorwaarden nog steeds niet vervult.

De beslissingen tot opschorting of intrekking van de erkenning worden bij aangetekend schrijven aan de MIRE en per gewone post aan de C.S.E.F. en aan de FOREm meegedeeld.

De MIRE kan bij de Commissie van beroep waarin het stelsel voorziet een beroep tegen die beslissingen instellen met inachtneming van de modaliteiten bedoeld in artikel 12 van het decreet van 1 april 2004 betreffende het geïntegreerd stelsel inzake socio-professionele inschakeling. HOOFDSTUK III. - Modaliteiten voor de tenuitvoerlegging van de begeleidings- en inschakelingsacties

Art. 8.§ 1. Overeenkomstig artikel 2 van het decreet heeft de MIRE als algemene opdracht de tenuitvoerlegging van collectieve of individuele begeleidings- en inschakelingsacties ten gunste van de rechthebbenden die haar bij voorrang gestuurd worden door de FOREm, de operatoren van het stelsel en/of door voorrang te geven aan de acties uitgewerkt op grond van de behoeften van de ondernemingen.

Die acties betreffen : 1° de inschakeling van de rechthebbenden in een duurzame en kwaliteitsvolle baan op basis van beroepsopleidingsacties gevoerd door vormingsoperatoren in het kader van een partnerschap met de MIRE, waarbij bedrijfsopleiding en vormingscentra afgewisseld worden;dit proces duurt hoogstens driehonderdvijfenzestig dagen; 2° de begeleiding van de rechthebbenden bij het actief zoeken naar een baan door de aanwending van, o.a., de methodologie "Jobcoaching", gemodeliseerd door de MIRE, gedurende maximum driehonderdvijfenzestig dagen tot de inschakeling in een duurzame en kwaliteitsvolle baan. In dat kader verschaft de MIRE aan de rechthebbende de logistieke diensten en middelen die nodig zijn voor zijn beroepsinschakeling en vult ze die middelen desnoods aan met de opleidingssteun van een startbaanbetrekking.

De startbaanbetrekking moet : a) kaderen in een benaderingswijze die erop gericht is tot een duurzame en kwaliteitsvolle baan te leiden;b) gevolgd worden door een begeleiding in de tewerkstelling, zoals bedoeld in § 2, door de MIRE, waarbij die begeleiding vanaf de tewerkstelling niet langer dan honderdtachtig dagen mag duren. De startbaanbetrekking maakt deel uit van het actieprogramma ten gunste van de rechthebbenden en wordt niet als een duurzame en kwaliteitsvolle baan beschouwd. § 2. De begeleiding in de tewerkstelling van de rechthebbenden omvat : a) regelmatige gesprekken met de rechthebbenden en, desgevallend, met de werkgevers, die de handhaving van de rechthebbenden in de betrekking beogen;b) de balans van de verworven vaardigheden en de begeleiding van de rechthebbenden in hun persoonlijke stappen met het oog op de erkenning of de validering van hun beroepsvaardigheden;c) de evaluatie door de rechthebbenden van de door de MIRE geboden begeleiding;d) de formatieve en participatieve evaluatie van de rechthebbenden inzake verworvenheden en bekwaamheden. De MIRE neemt alle nuttige maatregelen, zoals nader bepaald in artikel 8, § 4, d), wanneer de rechthebbenden bij hun inschakeling in de betrekking moeilijkheden ondervinden tijdens de begeleidingsperiode.

De begeleiding eindigt na de ondertekening van de eindbalans ervan door de MIRE en de rechthebbenden.

In afwijking van § 2, eerste lid, a), kunnen de regelmatige gesprekken met elke rechthebbende en, desgevallend, met zijn werkgever onderbroken worden op uitdrukkelijk verzoek van een rechthebbende en op basis van een door hem getekend attest dat bij zijn individueel dossier gevoegd wordt, zoals bedoeld in artikel 9, § 2. § 3. Al naar gelang van de behoeften van de rechthebbenden en van hun traject omvatten de in § 1, tweede lid, bedoelde acties de volgende fasen : 1° de opsporing van de arbeidsposten;2° de voorlichting en de werving van de rechthebbenden, waarbij voorrang gegeven wordt aan de rechthebbenden voortkomend uit overstap- en opleidingsmogelijkheden in het kader van het stelsel; 3° de onderhandeling en de analyse met de werkgever van de functie en de technische en beroepsvaardigheden i.v.m. de vacante betrekkingen; 4° de bepaling van de betrekkingen gezocht door de rechthebbende op basis van de individuele balans bedoeld in artikel 8, § 4;5° opleidingssequenties die het voorwerp zijn van onderhandelingen met de vormingsoperatoren of sequenties inzake aanpassing, immersie in een bedrijf en voorbereiding op de arbeidswereld, incluis het actief zoeken naar een baan;6° de geformaliseerde opvolging van de rechthebbende gedurende de gezamenlijke looptijd van de overeenkomst bedoeld in artikel 4, § 1, 5°, van het decreet, die leidt tot de ondertekening van een duurzaam en kwaliteitsvol arbeidscontract, en de opvolging in de betrekking gedurende honderdtachtig dagen na de ondertekening van dat arbeidscontract. § 4. De opvolging van de rechthebbenden baseert zich op een individuele, persoonlijke beroepsbalans waarvan het model vastligt in artikel 2, § 1, 1° en 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2005 tot uitvoering van het decreet van 1 april 2004 betreffende het geïntegreerd stelsel inzake socio-professionele inschakeling, opgemaakt en/of bijgewerkt met de rechthebbenden. Die opvolging bestaat uit de volgende fasen : a) de psycho-sociale begeleiding van de rechthebbenden, incluis de acties die de versnelling van de tewerkstelling beogen;b) de acties tot voorbereiding van de rechthebbenden op het actief zoeken naar een baan ten einde hun autonomie op de arbeidsmarkt te bevorderen;c) de begeleiding van de rechthebbenden in hun persoonlijke stappen met het oog op de erkenning of de validering van hun beroepsvaardigheden;d) regelmatige ontmoetingen, minstens maandelijks, in het kader van de opvolging in de betrekking en, desnoods, bemiddelingsontmoetingen tussen de rechthebbenden, de werkgevers, het personeel van de onderneming en/of de vertegenwoordigers van de werknemers. § 5. Elke actie verricht in het kader van de opvolging bedoeld in § 3, 6°, wordt vermeld in de individuele dossiers van de rechthebbenden. De rechthebbenden hebben het recht om de gegevens in te kijken en te corrigeren. § 6. Voor elke rechthebbende wordt een referent aangewezen gedurende hun traject in de MIRE en gedurende de eventuele overstapmogelijkheden en -opleidingen waarvoor hij in aanmerking komt in het kader van zijn begeleiding. De referent formaliseert minstens maandelijkse onderhouden met de rechthebbende. § 7. De MIRE richt voor elke collectieve actie een begeleidingscomité op dat uit de partners van het project samengesteld is en legt een beschrijvend dossier aan waarin de volgende elementen voorkomen : 1° de gezochte of voorgestelde arbeidspost;2° de partners van het project en de precieze interventiemodaliteiten;3° de samenstelling van het begeleidingscomité, alsook de kalender van de vergaderingen ervan;4° de modaliteiten voor de evaluatie van bedoelde actie.

Art. 9.§ 1. De MIRE sluit met de rechthebbende een overeenkomst waarin o.a. de volgende elementen vastliggen : 1° de rechten en verplichtingen van beide partijen, incluis de mogelijkheid om een beroep in te dienen krachtens het stelsel;2° de gezochte of voorgestelde betrekking(en) zoals ze voortvloeien uit de individuele balans, bepaald bij artikel 8, § 4;3° het type begeleiding en de begeleidingsmodaliteiten voorgesteld aan de rechthebbenden, incluis tijdens de duur van de opleiding bij de operatoren of van de opvolging en gedurende de zes maanden na de ondertekening van het arbeidscontract;4° de inhoud en de modaliteiten van de individuele balans bedoeld in artikel 8, § 4;5° de verschillende fasen voorzien voor elke begeleidings- en inschakelingsactie, de duur en de doelstellingen ervan;6° de modaliteiten van de eindbalans bedoeld in artikel 8, § 2. § 2. De MIRE legt voor elke rechthebbende een individueel dossier aan dat op zijn minst de volgende elementen bevat : de kenmerkende gegevens van de rechthebbende, de overeenkomst bedoeld in § 1, de individuele balans bedoeld in artikel 8, § 4, de synthese van de gevoerde acties en van de opvolgingsgesprekken, de eindbalans bedoeld in artikel 8, § 2, de lijst van de startbaanbetrekkingen, alsook de gegevens betreffende de arbeidsovereenkomst(en) gesloten door de rechthebbende, incluis de personalia van de ondernemingen of de werkgevers.

Art. 10.De MIRE sluit met de werkgever een overeenkomst waarin melding wordt gemaakt van het type tussenkomst, het type contract, de duur hiervan, de modaliteiten voor de begeleiding van de rechthebbende en, desgevallend, de organisatie van een begeleidingscomité. HOOFDSTUK IV. - P.L.I.C., jaarlijks actieplan en jaarlijks activiteitenrapport

Art. 11.De MIRE werkt een P.L.I.C. uit dat net zoals de erkenning een duur van drie jaar heeft, en legt het samen met haar erkenningsaanvraag aan de Minister over. Dat P.L.I.C. is het voorwerp van een overleg met de FOREm en de C.S.E.F. en houdt rekening met de sociaal-economische realiteit van de subregio.

De gegevens die voor de analyse nodig zijn worden door de FOREm en de C.S.E.F. verstrekt.

Het P.L.I.C. gaat uit van een analyse van de verspreiding van de werkloze werkzoekenden van de subregio en van het tewerkstellingsbekken volgens hun subregionale lokalisering, geslacht, leeftijd, opleidingsgraad, kwalificatieniveau, beroepservaring, werkloosheidsduur, herkomst, handicap en elke andere factor die relevant is voor de subregio.

Het P.L.I.C. houdt rekening met de ondernemingen van de subregio, met hun sector, omvang, kwalificatiebehoeften, met de omvang van de vacatures en, eventueel, de vastgestelde baanschaarste.

Het P.L.I.C. houdt ook rekening met de opleidings- en inschakelingsoperatoren die aanwezig zijn op het grondgebied.

Het bevat een vooruitlopende begroting die de potentiële financieringsbronnen uitvoerig beschrijt.

De FOREm geeft de MIRE en de Minister advies over het P.L.I.C. en zijn akkoord over de financiering waar de MIRE de FOREm om verzoekt. Dat akkoord is een voorwaarde sine qua non voor de ontvankelijkheid van het erkenningsdossier.

De Minister keurt het P.L.I.C. goed of vraagt binnen dertig dagen na ontvangst ervan, alsook van de adviezen en van het akkoord van de FOREm die erop betrekking hebben, dat het geheel of gedeeltelijk herzien wordt op basis van de criteria bedoeld in de leden 3 tot 6.

Indien het P.L.I.C. na verhoor van de betrokken MIRE niet goedgekeurd wordt door de Minister, kan de erkenning maximum negentig dagen opgeschort worden. De MIRE moet binnen die termijn een herziening van haar P.L.I.C. aan de Administratie richten.

De afwijzing van het P.L.I.C. door de Minister kan de weigering of de intrekking van de erkenning tot gevolg hebben.

De beslissingen van de Minister tot opschorting, weigering of intrekking van de erkenning, alsook de elementen die de beslissingen rechtvaardigen en die gegrond zijn op de criteria bedoeld in de leden 3 tot 6, worden bij aangetekend schrijven aan de MIRE en per gewone post aan de C.S.E.F. en aan de FOREm meegedeeld.

De MIRE kan binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissingen ertegen beroep instellen bij de door het stelsel ingestelde Commissie van beroep, volgens de modaliteiten bepaald bij artikel 12 van het decreet van 1 april 2004 betreffende het geïntegreerd stelsel inzake socio-professionele inschakeling.

Art. 12.De MIRE werkt haar actieplan uit in overleg met de FOREm ten einde de opleidings- en overstapmogelijkheden overeenkomstig het stelsel vast te leggen;

Het jaarlijkse actieplan vermeldt het P.L.I.C., dat het desnoods gedeeltelijk heroriënteert naar gelang van de evoluties van de sociaal-economische omgeving.

De MIRE legt haar actieplan voor het volgende burgerlijk jaar over aan de Subregionale adviescommissie van het stelsel. Dat jaarlijkse actieplan wordt vervolgens uiterlijk 1 oktober aan de administratie overgemaakt.

Dat jaarlijkse actieplan, waarvan het model door de Minister bepaald wordt, bevat de omschrijving van de overwogen acties, incluis de gedelokaliseerde acties, alsook de onderzoeks- en ontwikkelingsacties inzake socioprofessionele inschakeling.

Het jaarlijkse actieplan vermeldt, in samenhang met het P.L.I.C., de doelstellingen van de geplande acties, de duur ervan, het aantal betrokken rechthebbenden t.o.v. de analyse van de behoeften van de ondernemingen en van de bijzonder gefragiliseerde werkzoekenden en van hun kenmerken, alsook de overwogen partnerschappen en methodologie.

Daarnaast voorziet het jaarlijkse actieplan dat minimum 50 % van de individuele of collectieve acties vanaf de behoeften van de ondernemingen uitgewerkt wordt.

Het jaarlijkse actieplan bevat een uitvoerige vooruitlopende begroting waarin de behoeften en de menselijke, materiële en financiële middelen geïdentificeerd worden.

Het personeelsbestand dat de MIRE nodig heeft wordt berekend volgens de regel van een voltijds equivalent voor minimum twintig begeleide rechthebbenden, ongeacht de binnen de MIRE uitgeoefende functie; aan dat aantal worden drie voltijds equivalent werknemers toegevoegd voor de coördinatie en het administratief beheer van de MIRE.

Art. 13.De Minister keurt het jaarlijkse actieplan goed uiterlijk 1 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop het plan slaat, of verzoekt om de herziening ervan.

Indien het jaarlijkse actieplan na verhoor van de betrokken MIRE niet goedgekeurd wordt door de Minister, kan de erkenning maximum negentig dagen opgeschort worden. De MIRE moet binnen die termijn een nieuw actieplan overleggen dat herzien werd op grond van de elementen die haar werden meegedeeld als rechtvaardiging van de herzieningsaanvraag.

De afwijzing van het jaarlijkse actieplan door de Minister kan een intrekking van de erkenning tot gevolg hebben.

De beslissingen van de Minister tot opschorting of tot intrekking van de erkenning worden bij aangetekend schrijven aan de MIRE en per gewone post aan de C.S.E.F. en aan de FOREm meegedeeld De MIRE kan tegen die beslissingen beroep instellen bij de door het Stelsel ingestelde Commissie van beroep, volgens de modaliteiten bepaald bij artikel 12 van het decreet van 1 april 2004 betreffende het geïntegreerd stelsel inzake socio-professionele inschakeling.

Art. 14.De MIRE legt een activiteitenrapport betreffende het afgelopen burgerlijk jaar aan de Minister over uiterlijk 15 april van het burgerlijk jaar na dat waarop het rapport betrekking heeft, waarbij het rapport elektronisch gegenereerd wordt vanaf "MIRABEL", de elektronische toepassing gemeen aan de MIRE. Dat activiteitenrapport, waarvan het model door de Minister bepaald wordt, moet de activiteit van de MIRE weergeven. Het bevat o.a. : 1° de eventuele wijzigingen in de samenstelling van de raad van bestuur en van het door de MIRE tewerkgestelde personeel; 2° de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens, t.o.v. de doelstellingen waarin het jaarlijkse actieplan voorziet en zoals omschreven in het P.L.I.C. naar gelang van de factoren i.v.m. de sociaal-economische omgeving of gegrond op evenementen die zich in het afgelopen jaar hebben voorgedaan, en, anderzijds, de processen tot stand gebracht om die doelstelllingen te halen; 3° een kritische analyse van de goede resultaten en van de eventuele mislukkingen;4° de tekens van voldoening van de betrokken actoren, met name de rechthebbenden, de partneroperatoren en de werkgevers;5° de financiële balans en de rekeningen van het afgelopen jaar, in het formaat bepaald bij of krachtens artikel 17, § 1, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, zoals goedgekeurd door de algemene vergadering. Aan de hand van de elementen die duidelijk aangegeven worden in het activiteitenrapport kan de Minister nagaan of het actieplan, zoals het door hem is goedgekeurd, voor minimum 85 % werd uitgevoerd en of minimum 50 % van de begeleide rechthebbenden in de betrekking ingeschakeld zijn, excl. startbaan- of overgangsbetrekking.

Art. 15.De Minister keurt het activiteitenrapport uiterlijk 1 juli goed of verzoekt om bijkomende gegevens.

Indien het activiteitenrapport na verhoor van de betrokken MIRE niet goedgekeurd wordt door de Minister, kan de erkenning maximum negentig dagen opgeschort worden. Gedurende die termijn kan de MIRE het activiteitenrapport aanvullen, er desnoods verbeteringen in aanbrengen of de bewijsstukken voor haar activiteit overleggen.

De definitieve niet-goedkeuring van het activiteitenrapport kan de intrekking van de erkenning van de MIRE tot gevolg hebben.

De beslissingen van de Minister tot opschorting of tot intrekking van de erkenning worden bij aangetekend schrijven aan de MIRE en per gewone post aan de C.S.E.F. en aan de FOREm meegedeeld De MIRE kan tegen die beslissingen beroep instellen bij de door het stelsel ingestelde Commissie van beroep, volgens de modaliteiten bepaald bij artikel 12 van het decreet van 1 april 2004 betreffende het geïntegreerd stelsel inzake socio-professionele inschakeling. HOOFDSTUK V. - Jaarlijkse werkingssubsidie

Art. 16.Binnen de perken van de begrotingskredieten verleent de Minister aan de MIRE een werkingssubsidie die bepaald wordt op basis van het P.L.I.C. en voor de duur ervan.

Die subsidie kan evenwel jaarlijks herzien worden, neerwaarts, of het voorwerp van een bonus uitmaken op basis van het jaarlijkse activiteitenrapport.

De subsidie bedoeld in het eerste lid bestaat uit een basisbedrag, een variabel bedrag en, desgevallend, een bonus.

Het basisbedrag, gelijk aan 70 % van de subsidie waarvan het globale bedrag berekend wordt op basis van artikel 13, eerste lid, 1° en 2°, van het decreet, kan toegekend worden o.a. in de vorm van een tegemoetkoming zoals bepaald bij of krachtens het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector.

Het variabele bedrag, gelijk aan 30 % maximum van de subsidie waarvan het globale bedrag berekend wordt op basis van artikel 13, eerste lid, 1° en 2°, van het decreet, wordt toegekend naar gelang van de verwezenlijking van de doelstellingen van het jaarlijkse activiteitenrapport. Dat variabele bedrag wordt in zijn geheel toegekend indien minimum 85 % van de doelstellingen van het jaarlijkse activiteitenrapport gehaald worden wat het aantal begeleide rechthebbenden betreft, en indien minimum 50 % van de begeleide rechthebbenden ingeschakeld zijn in de betrekking, excl. startbaan- of overgangsbetrekking.

Indien die drempels niet bereikt worden, wordt het variabele bedrag naar rato van de behaalde resultaten verminderd.

De subsidie bedoeld in het eerste lid kan ook een bonus inhouden die gelijk is aan 20 % van de subsidie waarvan het globale bedrag berekend wordt op basis van artikel 13, eerste lid, 1° en 2°, van het decreet.

De bonus kan door de Minister toegekend worden naar gelang van de prestaties van de MIRE, gemeten naar rato van de overschrijding van de doelstellingen van het jaarlijkse actieplan.

Die bonus kan ook toegekend worden ter ondersteuning van projecten gericht op doelgroepen die volkomen buiten de arbeidsmarkt staan, projecten met het oog op een bijzonder hoog percentage inschakeling in duurzame en kwaliteitsvolle betrekkingen of projecten die leiden naar duurzame betrekkingen die zich onderscheiden inzake kwaliteit, statuten of contracten die aan de rechthebbenden worden overgelegd, of inzake promotiemogelijkheden binnen de onderneming of permanente opleidingsmogelijkheden.

De Minister bepaalt de wijze van berekening van de bonus na advies van het I.W.E.P.S. over de geïdentificeerde kenmerken van de doelgroepen en de projecten die aanleiding kunnen geven tot de toekenning van een bonus.

Art. 17.De MIRE bezorgen de administratie uiterlijk 31 januari de volledige lijsten van de tewerkgestelde personen, van de rechthebbenden die ingevolge de door de MIRE gevoerde acties in een duurzame en kwaliteitsvolle betrekking zijn ingeschakeld en wiens opvolging in de betrekking afgesloten is door de balans bedoeld in artikel 8, § 2, en van de in artikel 8, § 3, 5°, bedoelde rechthebbenden begeleid gedurende het eerste semester van het voorafgaande jaar en, uiterlijk 31 augustus de volledige lijsten van de rechthebbenden die volgens dezelfde criteria gedurende het tweede semester van het voorafgaande jaar werden ingeschakeld en begeleid. HOOFDSTUK VI. - Erkenning en subsidiëring van de Intermire

Art. 18.Overeenkomstig artikel 12bis, derde en vierde lid, van het decreet, wijst de Regering op de voordracht van de Minister de Intermire aan die belast wordt met de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 12bis, eerste lid, van het decreet.

Art. 19.Om de subsidies te genieten moet de Intermire de volgende voorwaarden vervullen : 1° de voorzitter van de raad van bestuur wordt bij gewone meerderheid gekozen door de vertegenwoordigers van elk van de raden van bestuur van de MIRE, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 4°, d) en e), van het decreet, en door de vier vertegenwoordigers aangewezen door de "Conseil économique et social de la Région wallonne", die de raad van bestuur van de Intermire vormen;2° de raad van bestuur neemt al zijn beslissingen bij gewone meerderheid;3° een vertegenwoordiger van de FOREm en een vertegenwoordiger van de administratie hebben als waarnemer zitting in de raad van bestuur;4° de Intermire mag niet tussenkomen in het beheer van een MIRE;5° de Intermire maakt een tweejarig actieplan en een jaarlijks activiteitenrapport op die ze aan de instanties van de MIRE, aan de "Conseil économique et social de la Région wallonne" en aan de Minister overlegt;6° de Intermire richt operationele werkgroepen per aangesneden thema op;die groepen zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de MIRE, uit door de MIRE gemandateerde personen of uit deskundigen; 7° de Intermire zorgt voor de organisatie, de animatie, de opvolging en het secretariaat van die werkgroepen. De Intermire legt haar huishoudelijk reglement ter goedkeuring aan de Minister voor.

De Minister sluit met de Intermire de overeenkomst bedoeld in artikel 12bis, tweede lid, van het decreet, die voorziet in een jaarlijkse evaluatie op grond waarvan ze hernieuwd kan worden.

Art. 20.De "Conseil économique et social de la Région wallonne" bezorgt de Minister uiterlijk 1 oktober op basis van de P.L.I.C. actieplannen en activiteitenrapporten die hem door de administratie meegedeeld zullen worden, alsook elk bijkomend gegeven aan de hand waarvan de "Conseil économique et social de la Région wallonne" ingelicht wordt over de tenuitvoerlegging van het decreet, een jaarlijks rapport over de uitvoering van het decreet. De Minister legt het aan de Regering over.

Overeenkomstig artikel 10, § 2, van het decreet, maakt de Regering dat rapport uiterlijk 1 december aan het Waals Parlement over. HOOFDSTUK VII. - Slot- en opheffingsbepalingen

Art. 21.Het besluit van de Waalse Regering van 23 december 2004 tot uitvoering van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling wordt opgeheven.

Art. 22.De artikelen 33 tot 39 van het decreet 6 november 2008 houdende rationalisatie van de adviesverlenende functie, het decreet van 19 maart 2009 tot wijziging van het decreet van 11 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de gewestelijke zendingen voor arbeidsbemiddeling en dit besluit treden in werking op 1 juli 2009.

Art. 23.De voor de inwerkingtreding van het decreet erkende MIRE behouden hun erkenning tot ze erkend worden onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten waarin het decreet voorziet, uiterlijk 31 december 2009.

Art. 24.De Minister van Tewerkstelling is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 27 mei 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Economie, Tewerkstelling, Buitenlandse Handel en Patrimonium, J.-C. MARCOURT

^