gepubliceerd op 21 juli 2000
Besluit van de Waalse Regering betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit
23 JUNI 2000. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit
De Waalse Regering, Gelet op de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging, inzonderheid op artikel 1;
Gelet op het decreet van 7 juni 1990 houdende oprichting van het "Institut scientifique de Service public en Région wallonne" (Openbaar wetenschappelijk instituut van het Waalse Gewest), inzonderheid op artikel 3, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 maart 1983 tot vaststelling van grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide en zwevende deeltjes;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 augustus 1984 betreffende een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood;
Gelet op het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 december 1991 tot vaststelling van luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxide, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 8 september 1994;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de Europese Commissie op 8 februari 2000 een met redenen omkleed advies heeft gericht wegens niet-mededeling van de interne maatregelen inzake de omzetting van de hierna vermelde richtlijn 96/62; dat de door de Europese Commissie opgelegde antwoordtermijn op 8 april 2000 verstreken is; dat de Commissie na afloop van deze termijn de niet-omzetting van deze richtlijn bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aanhangig zal maken; dat het dus van belang is om de aanhangigmaking te voorkomen en het besluit tot omzetting van de richtlijn zo snel mogelijk goed te keuren;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 juni 2000, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 1966 betreffende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en instellingen die belast zijn met de monsternemingen, ontledingen, proeven en onderzoekingen, in het kader van de bestrijding van de luchtverontreiniging;
Gelet op richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit;
Gelet op richtlijn 1999/30/EG van de Raad van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht;
Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, Besluit : HOOFDSTUK I. - Doelstellingen en begripsomschrijving
Artikel 1.Dit besluit heeft tot doel de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit te organiseren om : 1° doelstellingen voor de luchtkwaliteit te omschrijven en vast te stellen, teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het milieu als geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen;2° de luchtkwaliteit te beoordelen op basis van methoden en criteria die gemeenschappelijk zijn voor alle lidstaten; 3° te beschikken over adequate informatie over de luchtkwaliteit en ervoor te zorgen dat de bevolking daarover wordt ingelicht, onder andere door middel van alarmdrempels; 4° goede luchtkwaliteit in stand te houden en die in de andere gevallen te verbeteren.
Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1. "lucht" : de buitenlucht in de troposfeer, met uitsluiting van de werkplek;2. "verontreinigende stof" : een stof die direct of indirect door de mens in de lucht wordt gebracht en die schadelijke gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de mens en/of het milieu in zijn geheel;3. "niveau" : de concentratie van een verontreinigende stof in de lucht of de depositie daarvan op oppervlakken binnen een bepaalde tijd;4. "beoordeling" : een methode die wordt gebruikt om het niveau van een verontreinigende stof in de lucht te meten, te berekenen, te voorspellen of te ramen;5. "grenswaarde" : een te bereiken niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen.Als het eenmaal is bereikt, mag dit niveau niet meer worden overschreden; 6. "streefwaarde" : een niveau dat lager is dan de grenswaarde en dat is vastgesteld om schadelijke effecten voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu in zijn geheel op lange termijn meer te vermijden, en dat zoveel mogelijk binnen een gegeven periode moet worden bereikt;7. "alarmdrempel" : een niveau waarboven een kortstondige blootstelling risico's voor de gezondheid van de mens inhoudt en bij overschrijding waarvan maatregelen onmiddellijk overeenkomstig dit besluit maatregelen worden genomen;8. "overschrijdingsmarge" : het percentage van de grenswaarde waarmee deze onder de in dit besluit vastgelegde voorwaarden kan worden overschreden;9. "zone" : een door de Minister van Leefmilieu afgebakend gedeelte van het Gewest;10. "agglomeratie" : een zone die wordt gekenmerkt door een bevolkingsconcentratie van meer dan 250 000 inwoners of, bij een bevolkingsconcentratie van 250 000 inwoners of minder, door een bevolkingsdichtheid per km2 die volgens de Minister van Leefmilieu beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit rechtvaardigt.11. "stikstofoxiden" : het totale aantal delen stikstofmonoxide en stikstofdioxide per miljard, uitgedrukt in microgrammen stikstofdioxide per kubieke meter; 12. "PM10" : deeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiëncygrens van 50 % bij een aërodynamische diameter van 10 <6;37>m; 13. "PM2,5" : deeltjes die een op grootte selecterende instroomopening passeren met een efficiëncygrens van 50 % bij een aërodynamische diameter van 2,5 <6;37>m; 14. "bovenste beoordelingsdrempel" : een in bijlage II vermeld niveau waaronder een combinatie van metingen en modellen kan worden toegepast voor de beoordeling van de luchtkwaliteit overeenkomstig artikel 6 van dit besluit;15. "onderste beoordelingsdrempel" : een in bijlage II vermeld niveau waaronder uitsluitend technieken op basis van modellen of objectieve ramingen mogen worden toegepast voor de beoordeling van de luchtkwaliteit overeenkomstig artikel 6 van dit besluit;16. "natuurverschijnsel" : vulkaanuitbarstingen, seismische activiteit, geothermale activiteit, spontane branden, stormverschijnselen of atmosferische resuspensie of verplaatsing van natuurlijke deeltjes uit droge gebieden;17. "vaste metingen" : overeenkomstig artikel 6 van dit besluit verrichte metingen.18. "meetvoorzieningen" : methoden, apparaten, netwerken en laboratoria die worden gebruikt voor de meting van de in dit besluit bedoelde verontreinigende stoffen in de lucht. HOOFDSTUK II. - Algemeen
Art. 3.De Minister van Leefmilieu erkent de meetvoorzieningen die in het Waalse Gewest worden gebruikt wanneer : 1. hun gebruik krachtens dit besluit wordt vereist;2. hun gebruik wordt opgelegd op grond van een exploitatievergunning verleend overeenkomstig artikel 1 van het Algemeen Reglement van de arbeidsbescherming;3. de na gebruik ervan behaalde resultaten worden bekendgemaakt of het voorwerp uitmaken van een openbaar gebruik. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu : 1. controleert de luchtkwaliteit;2. bepaalt daartoe de meetplaatsen, de actie- en meetprogramma's en de aanwending van de gegevens over de luchtkwaliteit;3. inventariseert de luchtemissies en evalueert de voorspelbare ontwikkeling ervan;4. maakt het beoordelingsrapport van de meetvoorzieningen op met het oog op hun erkenning door de Minister van Leefmilieu en op grond van het door het "ISSeP" uitgevoerde technisch onderzoek;5. maakt een jaarverslag over de luchtcontrole op.Bij gebrek aan representatieve metingen van de verontreinigingsniveaus in alle zones en agglomeraties, organiseert het representatieve meet-, onderzoeks- of beoordelingscampagnes zodat bovenbedoelde gegevens beschikbaar zijn wanneer moet worden nagegaan of de grenswaarden in acht worden genomen.
Het "Institut scientifique de service public" : 1. zorgt voor de werking van de netwerken voor de meting van de luchtkwaliteit; 2. waarborgt de kwaliteit van de door de meetvoorzieningen verrichte meting en gaat na of de kwaliteit door deze voorzieningen wordt gehandhaafd, met name door interne kwaliteitscontroles, overeenkomstig o.a. de eisen van de Europese normen inzake de kwaliteitswaarborg; 3. analyseert de beoordelingsmethodes en voert het technisch onderzoek uit voor de erkenning van de meetvoorziening. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de luchtkwaliteitsdoelstellingen
Art. 4.In afwachting van de vaststelling op Europees niveau van de grenswaarden voor fijne deeltjes zoals roet, ozon, benzeen, koolmonoxide, poly-aromatische koolwaterstoffen, cadmium, arseen, nikkel en kwik hebben de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit betrekking op de volgende luchtverontreinigende stoffen : 1. zwaveldioxide 2.stikstofdioxide 3. zwevende deeltjes (inclusief PM 10) 4.lood. De grenswaarde, de overschrijdingsmarge en, in voorkomend geval, de alarmdrempel of de streefwaarde worden voor elke bovenvermelde verontreinigende stof overeenkomstig de bijlagen VII tot X vastgesteld.
Er kan per grenswaarde in een overschrijdingsmarge worden voorzien. De marge van de tijdelijke overschrijding van de grenswaarde laat toe rekening te houden met de werkelijke niveaus van een bepaalde verontreinigende stof en met de tijd die nodig is voor de invoering van maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
Deze marge wordt naar gelang de toepassing van de sectorale exploitatievoorwaarden m.b.t. elke verontreinigende stof verlaagd, zodat de grenswaarde uiterlijk aan het einde van de bij de vaststelling van deze waarde bepaalde termijn wordt bereikt. HOOFDSTUK IV. - Vaststelling van zones en agglomeraties
Art. 5.§ 1. De Minister van Leefmilieu bepaalt de lijst van de in artikel 2, 9° en 10° bedoelde zones en agglomeraties. § 2. Onverminderd § 1 wijst de Minister van Leefmilieu zones aan, waar de in bijlage VII, deel I, bedoelde grenswaarden voor zwaveldioxide worden overschreden doordat er concentraties van zwaveldioxide van natuurlijke oorsprong in de lucht aanwezig zijn. In deze zones of agglomeraties is het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu slechts verplicht het actieplan bedoeld in artikel 8 van dit besluit uit te voeren, wanneer de in bijlage VII, deel I, bedoelde grenswaarden vanwege antropogene emissies worden overschreden. Hij wijst ook zones of agglomeraties aan waar de in bijlage IX, deel I, bedoelde grenswaarden voor PM10 worden overschreden als gevolg van PM10-concentraties in de lucht die ontstaan als bij het strooien van zand op wegen in de winter opwerveling van deeltjes optreedt.
In deze zones of agglomeraties is het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu slechts verplicht het actieplan bedoeld in artikel 8 van dit besluit uit te voeren, wanneer de in bijlage IX, deel I, bedoelde grenswaarden worden overschreden vanwege andere PM10-niveaus dan die welke te wijten zijn aan het strooien van zand op wegen in de winter. HOOFDSTUK V. - Op de zones en agglomeraties toepasselijk toezichtstelsel
Art. 6.§ 1. Overeenkomstig dit artikel wordt de luchtkwaliteit beoordeeld op het hele grondgebied van het Waalse Gewest. De metingen zijn verplicht in de in § 2 bedoelde zones en agglomeraties.
De meetstations en andere beoordelingsmethodes zijn conform de eisen van het gemeenschappelijke recht. § 2. In de in artikel 2, 10°, bepaalde agglomeraties, in de zones waar de niveaus de grenswaarden overschrijden en de zones waar de niveaus tussen de grenswaarden en de in bijlage I bedoelde bovenste beoordelingsdrempels liggen, wordt de luchtkwaliteit aan de hand van metingen beoordeeld.
De metingen worden verricht op vaste plaatsen, continu dan wel steekproefsgewijze en zijn voldoende om de waargenomen niveaus te kunnen vaststellen. § 3. In de zones waar de niveaus over een representatieve periode lager liggen dan de in bijlage I bedoelde bovenste beoordelingsdrempels, kan een combinatie van metingen en modellen worden gebruikt voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. § 4. In de zones waar de niveaus lager liggen dan de in bijlage II bedoelde onderste beoordelingsdrempels, kunnen technieken van modellen of objectieve ramingen worden gebruikt voor de beoordeling van de niveaus van de luchtkwaliteit.
De metingen kunnen met op modellen gebaseerde technieken worden aangevuld ter verkrijging van de nodige informatie over de luchtkwaliteit. § 5. De voor de locatie van de monsternemingspunten in aanmerking te nemen criteria zijn conform bijlage II. § 6. De referentiemethodes voor de monsterneming en de meting van de verontreinigende stoffen worden vermeld in bijlage IV. § 7. De doelstellingen voor de kwaliteit van de gegevens worden vermeld in bijlage V.
Art. 7.Het minimumaantal monsternemingspunten voor vaste concentratiemetingen, die moeten worden geïnstalleerd in de zones waar de metingen de enige bron zijn van gegevens over concentraties, wordt vermeld in bijlage III. In zones of agglomeraties waarin de informatie uit continu werkende meetstations wordt aangevuld met gegevens uit andere bronnen, zoals emissie-inventarissen, indicatieve meetmethoden of luchtkwaliteitsmodellen, dient het aantal geïnstalleerde continu werkende meetstations toereikend te zijn om de concentraties van verontreinigende stoffen in de lucht te kunnen vaststellen. In de zones en agglomeraties waar metingen niet vereist zijn, kunnen technieken op basis van modellen of objectieve ramingen worden gebruikt. HOOFDSTUK VI. - Beheer van de luchtkwaliteit
Art. 8.§ 1. De in artikel 2, 9° en 10°, bedoelde zones en agglomeraties worden gehergroepeerd naar gelang van het al dan niet inachtnemen van de grenswaarde. 1° Lijst I bevat de zones en agglomeraties waar het niveau van minstens één verontreinigende stof hoger ligt dan de grenswaarde plus de overschrijdingsmarge.2° Lijst II bevat de zones en agglomeraties waar het niveau van minstens één verontreinigende stof tussen de grenswaarde en de grenswaarde plus de overschrijdingsmarge ligt.3° Lijst III bevat de zones en agglomeraties waar de niveaus van alle verontreinigende stoffen lager zijn dan de grenswaarden. De indeling van elke zone of agglomeratie wordt ten minste om de vijf jaar volgens de in bijlage I, deel II, vastgestelde procedure geëvalueerd. De indeling wordt eerder geëvalueerd wanneer significante wijzigingen optreden in de activiteiten die relevant zijn voor de niveaus van verontreinigende stoffen in de lucht. § 2. Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu maakt een geïntegreerd actieplan op per zone of agglomeratie vermeld in de lijsten I en II. Dit plan slaat op alle betrokken verontreinigende stoffen en moet toelaten de grenswaarden te bereiken binnen de termijnen vermeld in de bijlagen VII tot X. In het plan of programma moeten minstens de in bijlage VI bij dit besluit vermelde gegevens voorkomen. § 3. In de in lijst III vermelde zones en agglomeraties worden de niveaus van de verontreinigende stoffen onder de grenswaarden gehouden en worden maatregelen genomen voor de handhaving van de betere luchtkwaliteit die verenigbaar is met de duurzame ontwikkeling. § 4. De Minister van Leefmilieu stelt actieplannen op die voorzien in maatregelen die op korte termijn genomen moeten worden bij gevaar voor overschrijding van de grenswaarden en/of de alarmdrempels bedoeld in de bijlagen VII tot X om dat risico te verkleinen en de duur ervan te beperken.
Art. 9.De grenswaarden en/of alarmdrempels, de stoffen, de zones en agglomeraties alsmede de plannen bedoeld in dit besluit worden regelmatig geëvalueerd (minstens om de vijf jaar) op grond van de resultaten van de medische, epidemiologische en ecologische analysen. HOOFDSTUK VII. - Informatie
Art. 10.§ 1. Wanneer de alarmdrempels worden overschreden, zendt de Minister van Leefmilieu de Europese Commissie binnen drie maanden na de overschrijding voorlopige gegevens over de geregistreerde niveaus en de duur van de verontreinigingsperiode(n). § 2. De informatie die aan het publiek wordt meegedeeld moet duidelijk, begrijpelijk en toegankelijk zijn.
De gegevens over de concentraties van de in de bijlagen VII tot X bedoelde verontreinigende stoffen worden systematisch ter inzage gelegd. Ze slaan minimaal op alle overschrijdingen inzake concentratie van de grenswaarden en alarmdrempels over de in aanmerking genomen periodes bedoeld in de bijlagen VII tot X. Ze bevatten ook een summiere beoordeling ten aanzien van grenswaarden en alarmdrempels, alsmede passende voorlichting over de gezondheidseffecten.
In de bijlagen VII tot X wordt uitvoerig aangegeven hoe vaak de gegevens voor elke verontreinigende stof moeten worden bijgewerkt. De in artikel 8 bedoelde plannen en hun toegangsmodaliteiten worden eveneens aan het publiek meegedeeld.
Wanneer de alarmdrempels worden overschreden, wordt de bevolking ook verwittigd. De lijst van de voor elke verontreinigende stof aan de bevolking te verstrekken minimale details wordt uitvoerig omschreven in de bijlagen VII tot X. § 3. Wanneer het niveau van een verontreinigende stof hoger ligt of hoger zou kunnen liggen dan de grenswaarde plus de overschrijdingsmarge, of in voorkomend geval, dan de alarmdrempel ten gevolge van een belangrijke verontreiniging in het Waalse Gewest, raadpleegt de Minister van Leefmilieu de betrokken Lidstaten teneinde de toestand te verhelpen. HOOFDSTUK VIII. - Erkenningen van de meetvoorzieningen Afdeling 1. - Erkenning van de laboratoria
Art. 11.De laboratoria worden erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 december 1966 betreffende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en instellingen die belast zijn met de monsternemingen, ontledingen, proeven en onderzoekingen, in het kader van de bestrijding van de luchtverontreiniging. Afdeling 2. - Erkenning van de methodes, apparaten en netwerken
Art. 12.De erkenning van de methodes, apparaten en netwerken wordt verleend voor zover de voorzieningen de voorschriften van dit besluit en met name de bijlagen II, III, deel 2 en 3, IV en V conform zijn.
Art. 13.De aanvraag om erkenning wordt in drie exemplaren bij ter post aangetekende brief gericht aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu.
Ze bevat de volgende gegevens : 1° de naam en personalia van de aanvrager;2° in voorkomend geval, het aantal monsternemingspunten en de locatie ervan, overeenkomstig de bijlagen 2 en 3;3° de technische eigenschappen van de gebruikte apparaten;4° de meetmethoden gebruikt overeenkomstig bijlage 4;5° de nauwkeurigheid van de metingen zoals bepaald in de "Guide tot the Expression of Uncertainty of Measurements" (gids voor het uitdrukken van de onzekerheid van metingen) (ISO 1993 of het bepaalde in ISO 5725-1 "Accuracy (trueness and precision) of measurement methods and results" (nauwkeurigheid - juistheid en precisie - van meetmethoden en -resultaten) (1994).
Art. 14.Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu onderzoekt binnen twintig dagen na ontvangst van de aanvraag of ze ontvankelijk is. Het informeert de aanvrager bij ter post aangetekende brief.
De aanvraag is niet-ontvankelijk als ze niet overeenkomstig artikel 13, eerste lid, wordt ingediend en als ze de in artikel 13, tweede lid, bedoelde gegevens niet bevat.
Art. 15.Het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu geeft de Minister van Leefmilieu advies over de aanvraag binnen een termijn van zestig dagen na de dag waarop de aanvraag ontvankelijk is verklaard.
De Minister van Leefmilieu verzendt zijn beslissing bij aangetekend schrijven binnen negentig dagen na de dag waarop de aanvraag ontvankelijk is verklaard.
Art. 16.De erkenning kan vergezeld gaan van voorwaarden m.b.t. : 1° de mededeling aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van gegevens verkregen door het gebruik van methoden, apparaten en netwerken;2° de mededeling aan het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van de wijzigingen aangebracht door de gebruiker in de methoden, apparaten en netwerken.
Art. 17.De Minister van Leefmilieu kan de erkenning opschorten of intrekken als de erkenningsvoorwaarden niet in acht worden genomen en nadat hij de gebruiker de mogelijkheid heeft gegeven zijn opmerkingen te doen gelden.
Art. 18.De erkenning loopt maximum 10 jaar. HOOFDSTUK IX. - Opheffingsbepalingen
Art. 19.Het koninklijk besluit van 16 maart 1983 tot vaststelling van grenswaarden en richtwaarden van de luchtkwaliteit voor zwaveldioxide en zwevende deeltjes wordt opgeheven op 19 juli 2001, met uitzondering van de artikelen 1, 2, § 1 en 3, § 1, en de bijlagen I, II en III, B, die worden opgeheven op 1 januari 2005.
Het koninklijk besluit van 3 augustus 1984 betreffende een grenswaarde van de luchtkwaliteit voor lood wordt opgeheven op 19 juli 2001, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, § 1 en § 2 en 6, die worden opgeheven op 1 januari 2005.
Het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 5 december 1991 tot vaststelling van luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxide wordt opgeheven op 19 juli 2001, met uitzondering van de artikelen 1, § 1, 1° en § 2, 2 en 5 en de bijlagen I en III, die worden opgeheven op 1 januari 2010.
Art. 20.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 23 juni 2000.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld